GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gods openbaring en het Recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods openbaring en het Recht.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Amsterdam, 18 Dec. 1903.

Het principieel debat in de Tweede Kamer, zoo meesterlijk ingeleid door Prof. V. d. Vlugt over de vraag, of weerkracht tegenover socialisme en materialisme op den duur alleen afdoende kan geboden worden door het geloof aan de Openbaring Gods, heeft tot een niet onbelangrijke nabetrachting in de pers aanleiding gegeven, waarbij inzonderheid het betoog van Prof. Groenewegen in De Hervorming om aandacht vraagt. Hij neemt toch in dezen principieelen strijd een geheel ander standpunt in, dan de liberale woordvoerders. Prof. v. d. Vlugt incluis, verdedigden, en heeft dus recht op nader antwoord.

De liberale partij hield staande, dat de wetenschappelijke bestrijding van het socialisme door haar tolken genoegzame wapenen gaf, om den invloed van deze verderfelijke richting bij het volk tegen te gaan. Zelfs Prof V. d. Vlugt kwam met zijn gemoedelijk vroom betoog niet boven deze stelling uit. Braakensiek teckende dan ook met zijn geestige pen volkomen, juist de situatie, toen hij Prof. v. d. Vlugt, na het gehouden debat, met een zucht van verlichting de witte das liet ruilen voor de zwarte. De witte domincesdas, of zonder beeldspraak. e vroomheid, de religie, de „verborgen mgang der ziel met God", gelijk Prof. v. d. Vlugt het noemde, behoort volgens dezen romen liberaal in de binnenkamer, maar is ontrabande op den katheder of in het parleement. Roerend klinkt zijn woord, wanneer hij toefluistert, hoe de diepste drang der ziel hem uitdrijft om God te aanbidden, en de ernst van die betuiging mag geen oogenblik worden verdacht. Maar het uitdragen van dien naam van God in deze wereld, op het gebied van wetenschap en staatkunde, school en politiek, is in het oog dezer mystiek vromen erger dan profanie. Ze staan daarin lijnrecht tegenover het Calvinisme, dat mystiek even innig dien verborgen omgang met God zoekt, maar om juist in dien omgang de kracht te vinden om door het geloof de wereld op te eischen voor God, en niet te rusten voor alles wat in hemel en op aarde is, de knie buigt voor onzen God en Koning.

Het dualistisch standpunt van Prof. van der Vlugt schijnt ons met den aard der religie zelf in strijd. Nooit en nergens heeft de religie zich laten opsluiten in de binnenkamer des gemoeds. Waar ze optrad, bleek ze steeds de centrale macht in het menschelijk leven, die van het binnenste heiligdom uit, heel het denken en willen, peinzen en handele^p van den mensch beheerscht. Gelijk Christus zelf heeft gezegd: Dit is het eerste en het groote gebod: Gij zult liefhebben den Heere uwen God niet alleen met geheel uw hart, maar ook met geheel uw zieleleven, met geheel uw verstand en met al uwe krachten.

Prof. Groenewegen erkent dan ook volmondig, dat in het antwoord, dat de Minister aan Prof. v. d. Vlugt gaf, veel waars schuilt:

Wij kunnen ons voorstellen dat een velsprekend man als de Minister, met kracht en overtuiging zulke dingen bewerende, indruk maakt.

Die indruk hangt samen met een element van waarheid in zijne woorden.

Waar is o. a. dat het liberale leven (niet het liberale recht of de liberale wetenschap), heel in 't algemeen het leven der aan Roomsche en oud Protestantsche leeringen ontgroeide kringen vervreemd is van godsgeloof en godsdienst. Daar is onzekerheid niet alleen om trent hetgeen men gelooft en gelooven moest; erger: daar heerscht onkunde en onverschillig heid omtrent zaken van religie en kerk en godsdienstig gemeenschapsleven; daar is dom hooghartig negeeren van de hoogste levensvragen bij niet weinigen onder zoogenaamd verlichten; daar is verwereldlijking in veler denken en doen.

Waar is ook, dat daarmede samenhangt het bedroevend succes der materialistische wereldbeschouwing en de aanmatiging van allerlei atheïstische litteratuur, die eenerzijds een verdeiflijk eenzijdige richting heeft gegeven aan verschillende wetenschappelijke studiën en den schijn heeft gewekt alsof bijv. natuurstudie tot ongeloof voeren moest, en anderzijds het prac, tisch materialisme, dat in de meest banale levensopvatting gelegenheid heeft geschonken, zich met schijn van waarheid en wijsheid bij het jongere geslacht aan te bevelen.

Waar is ook, dat de vroomheid des harten in Roomsche en Protestantsche kringen als een heilig erfgoed eerbiedig bewaard, een macht'ge, ja het machtigste weermiddel is gebleken tegen dit kwaad. Niet de wetenschap noch de geleerde boeken, maar het diepe, warme overtuigingsleven heeft aan de godsdienstloosheid en de twijfelzucht toegeroepen: tot hiertoe en niet verder. En de diepere en breedere wetenschap doet reeds meer en meer recht wedervaren aan deze intuïtie van het vroom gemoed.

Maar niettegenstaande deze gulhartige erkenning, dat in de praktijk het „liberale leven" het socialisme en materialisme in de hand werkte en de heiligste goederen der natie het trouwst bewaard bleven bij de „partijen des geloofs", meent hij toch, dat de aangegeven tegenstelling niet juist is.

In de eerste plaats niet, omdat volgens dezen ethisch-modernen theoloog het geloof aan de openbaring Gods als fundament van onze rechtsbeschouwing volstrekt niet het monopolie is van Roomschen en Gereformeerden, maar bij allen gevonden wordt, die de gerechtigheid uit den Goddelijken wil laten opkomen:

Maar onwaar, door en door onwaar is de bewering, dat deze geloofs verzekerdheid, deze levende en levenskrachtige, voor geen wetenschappelijke dwaling of aanmatiging wijkende verzekerdheid omtrent God en zijn zelfopenbaring in natuur, geschiedenis en mensch, het monopolie zou zijn van Rome's of Calvyn's volgelingen.

Onwaar eveneens de bjwering, dat dit bouwen op God, dit leven uit geloof, en dit aanvaarden van waarheid en gerechtigheid als goddelijken wil, dat dit alles afhankelijk zou zijn van Roomsche of Calvinistische dogmen omtrent natuur, rede en Schrift.

Naar het ons voorkomt, bestrijdt Prof. Groenewegen hier wat door niemand is beweerd. De strijd ging niet hierover, of Gereformeerden en Roomschen alleen in het bezit waren van een deugdelijk wapen tegen de socialisten, maar over de vraag, of tegenover de partij der revolutie de rechtsorde voldoende kon worden gehandhaafd, wanneer men niet uitging van de erkenning, dat het recht niet een product is van mensehelijke evolutie of een geheimzinnige macht, die op onverklaarbare wijze boven den mensch staat, maar het uitvloeisel van Gods heiligen wil, die met majesteit heerscht over den mensch.

Indien Prof. Groenewegen in dit geding principieel aan onze zijde plaats neemt, dan kan deze hulp dankbaar aanvaard. Maar hij vergete daarbij tweeërlei niet.

Vooreerst, dat zooals thans de politieke partijen in ons vaderland tegenover elkander staan, de erkenning dat het recht uitvloeisel is van Gods ^ wil, thetisch alleen gevonden wordt bij de anti-revolutionnaire en roomsche Staatspartij. Geen van de talrijke fractiën der liberale partij, zelfs Prof. v. d. Vlugt niet, heeft die erkenning op haar program van beginselen geschreven.

En in de tweede plaats is het niet juist, dat wel het „liberale leven", gelijk Prof. Groenewegen het noemt, maar niet de liberale wetenschap of het liberale recht uitgaat van de principieele loochening, dat het recht uit God zou zijn. Het gaat hier toch niet om de vraag, gelijk Prgf. Groenewegen het zeer handig omdraait, of „waarheid en gerechtigheid" als ethische deugden door God gewild zijn; want dat stemt ieder toe, die nog aan het bestaan Gods gelooft; maar of de rechtsorde zelf en de normen, die haar beheerschen, door God zijn gesteld en dies met Goddelijk gezag zijn bekleed. Laat Prof. Groenewegen ons één wetenschappelijk werk aanwijzen van onze liberale rechtswetenschap, waarin die belijdenis als grondslag en fundament der rechtsbeschouwing wordt gegeven. En indien hij dit niet kan, laat hij dan ook ridderlijk erkennen, dat de onderscheiding tusschen het „liberale leven" en het „liberale recht" niets dan een fictie is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Gods openbaring en het Recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1903

De Heraut | 4 Pagina's