GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wet en Profeten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en Profeten.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Amsterdam, 5 Febr. 1904.

De „deskundige onderzoeker", die in de Hervorming aan het woord is, heeft er zich echter niet toe bepaald „Kuenen's nagedachtenis" te verdedigen, maar ging ten slotte van de defensieve in de offensieve i houding over.

Volgens hem is de ontdekking van Ham­ d murabi's tafelen niet gevaarlijk voor de school van Kuenen-Wellhausen, maar wel voor degenen, die aan den goddelijkcn oorsprong der Mozaïsche wet gelooven. s d Hun dogma zou thans gevallen zijn.

Voor de theorie van Kuenen is de ontdekking van Hammurabi's tafelen dus allerminst gevaarlijk. Wel zou ze misschien bedenkelijk kunnen worden voor eene andere theorie; ik bedoel de bekende dat de „Mozaïsche" wetten van goddelijken oorsprong zijn en eene bijzondere goddelijke openbaring bevatten. Dit dogme valt nu. Wanneer, gelijk Dr. Kuyper toegeeft, de Babyloniërs al lang „veel van dezelfde dingen wisten, die in de wetten van Mozes staan", wanneer die dingen „reeds 2000 jaar v. C. bekend waren" (d. i. 500 jaar vóór Mozes), waar blijft dan het openbarings-karakter der Mozaïsche wetten? Zal iemand, die niet slechts de gevoelige voelhorens van den geloovige, maar ook gezond verstand bezit, zich zelven en anderen langer wijs willen maken, dat hetgeen de West-Aziatische wereld al lang vóór Mozes wist en duidelijk bij Hammurabi te lezen staat, vijf eeuwen na hem aan den Israëlietischen leider opzettelijk door God bekend is gemaakt ?

Schijnbaar valt tegen deze conclusie niet veel in te brengen.

Volgens de Schriftgeloovigen heeft God de Heere deze wetten aan Mozes geopenbaard en zijn zij daarom van Goddelijken oorsprong.

Thans heet het uitgemaakt, dat deze zelfde wetten reeds 500 voor Mozes door een heidenschen koning zijn uitgevaardigd.

Indien Mozes niets anders heeft gedaan dan deze wetten van Hammurabi over te schrijven, waar blijft dan haar Goddelijk karakter ?

Dat is de vraag, die vanzelf opkomt en die daarom ten slotte nog beantwoord moet worden.

Niet om daarmede den „deskundigen onierzoeker" van ongelijk te overtuigen. Bij een zuiver historisch vraagstuk kan d n s dat geschieden. Dan kan men door afdoend feiten-materiaal zijn tegenstander ad terminos non loqui brengen.

Zoo hebben de opgravingen van Schliemann te Troje en te Mycene voor goed bewezen, hoe dwaas de critiek zich vergist had, die heel het prachtig epos van Homerus voor een sproke verklaarde en zelfs het bestaan van Troje in twijfel had getrokken.

En zoo zullen ook de ontdekkingen in Babel, Egypte en Palestina wel zoo klaar en overtuigend aantoonen, dat heel de theorie van Kuenen, Wellhausen e. a. met hun afbrekende critiek onjuist is geweest, dat ook de historische traditie van Israël bij een volgend geslacht weer in eere komt. Maar zoo staat het niet met het inspiratievraagstuk.

De natuurlijke mensch kan niet verstaan s de dingen, die des Geestes Gods zijn. Christus zelf heeft gezegd, dat wie niet wedergeboren is, het Koninkrijk Gods niet zien kan. Waar het oog niet sonnenhaft is, daar baat al de glans van het zonlicht niet. Voor de dooven heeft zelfs de schoonste symfonie van Beethoven geen bekoring. En wie de geestelijke voelhorens mist om in het menschelijk kleed de Goddelijke gestalte te ontwaren, tuurt op de Wet en de profeten zijn critisch oog blind, maar ontdekt niets van de Goddelijke glans en majesteit, die uit de Schrift den geloovigen tegenstraalt.

Zoo ooit, dan blijkt dit weer hier.

Natuurlijk is door niemand ooit beweerd, dat al de wetten, die Mozes aan Israel gaf, spliksplinternieuw waren en vóór dien tijd bij geen enkel volk werden gevonden. Zelfs van de zedewet, die God met eigen hand op de steenen tafelen graveerde, kan dit niet gezegd.

Dat moord, echtbreuk, diefstal en valsche getuigenis strafbaar zijn, zijn algemeen menschelijke waarheden, die men bijna bij alle volkeren uitgesproken vindt. Paulus zelf wijst ons daarop als hij zegt, dat de heidenen, die de wet van Sinaï niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn en daarmede betoonen, dat het werk der wet in hunne harten geschreven staat.

Maar doet dat iets aan den Goddelijken oorsprong van den Dekaloog te kort, en moet zelfs de moderne theoloog niet erkennen, dat deze korte saamvatting van de wet voor het religieuse en ethische leven verre overtreft al wat van dien aard zelfs bij de meest ontwikkelde heidensche volkeren gevonden wordt ? En zoo is het ook met deze wet van Hammurabi.

Het door God den mensch ingeschapen rechtsbesef werkt bij alle volkeren. Zelfs heeft de Christelijke kerk steeds erkend, dat dit rechtsbesef in zeldzaam zuiveren vorm zich openbaarde bij de Romeinen, en de Christelijke jurisprudentie heeft voor een niet gering deel haar rechtsnormen aan het Romeinsch recht ontleend. En dat Mozes op dezelfde wijze zich aansloot bij de bestaande rechtsorde en daaruit menige voortreffelijke bepaling overnam, behoeft ons dus niet te bevreemden. God breekt in het werk der genade niet af, wat Hij in het werk der schepping en door zijn leiding der volkeren had tot stand gebracht, maar bouwt voort op het door Hem zelf gelegde fundament. Israel drijft niet als een oliedrop op de wateren, maar wortelt in het algemeen menschelijke leven. En alleen wie dit algemeen menschelijk leven geheel buiten het voorzienig bestel Gods plaatst, kan er een tegenstrijdigheid in zien, wanneer eenerzijds erkend wordt, dat niet alles bij Israël nieuw was en anderzijds toch wordt volgehouden, dat Israel's wetten en inzettingen hem door God geschonken zijn. Oflag dan in het kiezen van die wetten en inzettingen, die voor Israël geschikt waren, geen h Goddelijke keus?

Zelfs dient hier nog een schrede verder te worden gegaan. Gods leiding met Israel s een paedagogische geweest. God heeft iet aan Israel een stel wetten geschonken, ie berekend waren voor een volmaakt volk, maar God hield rekening met den toestand, waarin Israël zich bevond. Onder Israël betond de veelwijverij, bestond de echtscheiing, bestond de slavernij, bestond de bloedwraak. En waar het onmogelijk was al eze rechtsinstellingen, door eeuwenlang geruik ingeworteld in het volksleven, met één lag uit te roeien, daar heeft God in de wet van Sinaï het kwaad wel getemperd n daarmede op een hooger ideaal heenewezen, maar Hij heeft zich toch naar et bestaande geschikt en daarbij aangeloten. Een wet, die in de volksconscientie een weerklank vindt, blijft een doode wet, n onze Zondagswet leert het: een doode et schaadt meer dan ze baat.

Ook hierin ligt een Goddelijke leering. Eerst moet het zedelijk besef van het olk ontwaken en het kwaad als zonde orden gekend, voordat de wetgever kan ptreden om door wettelijke bepalingen de echtsorde te veranderen.

Dat de wetgeving van Sinaï niet het bsolute recht uitdrukt, lag niet aan de Godelijke inspiratie, maar aan den toestand an Israël.

Door de „hardigheid van Israel's hart" werd Mozes gedwongen veel toe te laten, wat met den absoluten eisch van Gods heiige zedewet niet viel te rijmen. Niet de vondst van Hammurabi's tafelen, aar de stellige uitspraak van Christus had it van meet af aan de Christelijke kerk eleerd.

Wanneer de „deskundige onderzoeker" aarom meent, dat door de vondst van ammurabi's wet het dogma van den Godelijken oorsprong der Mozaïsche wetgeving hans gevallen is, dan vervalt hij in de ge-/one fout der moderne theologen, die eerst eginnen met een dogma te fantaseeren, at door de Christelijke kerk in dien zin ooit beleden is, en wanneer dit gefantaeerde dogma met de feiten in strijd blijkt traks triomfeerend uitroepen, dat het hristelijk geloof thans is bezweken. Toch is hiermede niet genoeg gezegd. Al wijst de overeenkomst van de wet van Hammurabi met de wet van Mozes p onderling verband, toch is de voorsteling, alsof Mozes niet anders zou gedaan ebben dan de wet van Hammurabi copieren, een dwaasheid.

Iedere „deskundige onderzoeker", die beide wetten met elkander vergeleken heeft, is uist omgekeerd tot de conclusie gekomen, dat het verschil tusschen beide wetgevingen iet in enkele kleine afwijkingen bestaat, maar zoo principieel is, zoo heel de opvatting van het recht beheerscht, dat de anvankelijke juichkreet: „Israël heeft zijn wetgeving aan Babel te danken", —al zeer poedig is verstomd en door geen geleerde meer zal worden overgenomen, die op den naam van wetenschappelijk aanspraak maakt.

Over dit feit bestaat geen verschil meer. Men moge met Prof. Muller meenen, dat Mozes zijn wet heeft gegeven lijnrecht in tegenspraak met de wet van Hammurabi, zoodat Mozes deze wet gekend en veroordeeld zou hebben, of men moge met Prof. Grimme volhouden, dat Mozes Hammurabi's wet niet eens gekend heeft en de schijnbare overeenkomst deels aan het toeval, deels aan de algemeene rechtsidéëen, deels aan de nawerking bij beide van het oudsemitische recht te danken is, maar het principieel verschil tusschen beide wetge vingen is onloochenbaar.

Het gaat natuurlijk niet aan, dit hier in bijzonderheden aan te toonen. Maar wel moge een enkel citaat van mannen, die niet aan de inspiratie der Schrift gelooven, het afdoende bewijs leveren, hoe de „deskundige onderzoeker!' ook op dit punt met het eenparig oordeel van alle deskundige onderzoekers in strijd is en de Hervorming bij haar navraag niet bij het rtchte kantoor heeft aangeklopt.

Voorop ga hier het oordeel van Prof Wildeboer, die principieel geheel aan de zijde van de school Wellhausen-Kuenen staat. Hij is wel eerlijk genoeg om te erkennen, dat de nieuwere kritiek de volgorde van „Wet en Profeten" heeft omgezet en deze formule onvolledig en onjuist is; ook geett hij toe, dat niets ons behoeft te verhinderen „den grondslag van de bepalingen [in het Bondsboek] tot Mozes terug te brengen", maar desniettegenstaande meent hij, dat het resultaat van het critisch onderzoek van 1I/2 eeuw nog even vast staat als te voren en niet door een machtspreuk omver kan gestooten worden. Ook hij nu spreekt het onomwonden uit, dat men zich de zaak al te simpel vootsttlt, „wanneer men Mozes eenvoudig van Hammurabi afhankelijk maakt." De Duitsche Keizer, zoo zegt hij, „is zeer zeker op een verkeerden weg geweest, toen hij meende, dat Mozes met den codex van Hammurabi voor zich zijn wetten op schrift zou hebben gesteld." Ware dit het geval geweest, zoo vervolgt hij, „dan zou wel iets meer dan één tiende gedeelte, zooals nu het geval is, van Babel's recht in het Mozaïsche recht te vinden zijn. Dan zou er ook allicht meer overeenkomst zijn in de groepeering der bepalingen en in de gansche structuur der wetgeving. En voorts zouden dan hoogstwaarschijnlijk Babylonische termen en woorden zijn overgenomen." {Tijdschrift voor Strafrecht, Dr. G. Wildeboer, De wetgeving van Hammurabi, p. 99 en v.v.)

Niet minder beslist oordeelt Dr. A. Jeremias, wiens geschrift: Moses und Hammurabi, den lof van alle geleerden inoogstte. Al erkent hij, dat „die Gesetze des Bundesbuches in einem auffalligen Zusamenhang mit dem codex Hammurabi stehen, " toch oudt hij „eine direkte etwa literarische Beeinflussing des Bundesbuches von vornherein für höchst unwahrscheinlich. Es kann wohl heute vorkommen, dass Japan wörtich seine Felddienstordnung von Deutschand abschreibt: aber es ist unraöglich, dass in Volk des orientalischen Altertums seien Rechtscodex von einem andern Volke ntlehnt." (p. 46).

En evenzoo oordeelt Prof. Grimme: Das esetz . Chammurabis und Moses, p. 35 : Eine Vergleichung zwischen Moses und hammurabi, die vor allem die groszen Umisse und Tendenzen in Betracht zieht, ird nie dazu führen können, hierin Moses ls Schuier Chammurabis hinzustellen." aarna vergelijkt hij beide wetten en eindigt an aldus:

Aus dieser Vergleichung ergibt sich somit olgendes: Zahlreiche Rechts fa 11e, die as Bundesbuch behandelt, fehlen ei Chammurabi; manchmal ist üben und dr ü ben der Fall gleich, ie Entscheiding aber ungleich. o bei gleichem Falie aber gleiher Entscheid auftritt, da ist das chon lange vor Chammurabi gerauchliche a 11 s e m i t is ch e Recht ie gemeinschaftliche Quelle. Eine nmittelbare Einwirkung von Chamurabis Gesetz aufdas mosaische trafrecht ist als ausgeschlossen u betrachten, (p. 43).

Met dit drietal citaten meenen wij te unnen volstaan. De voorstelling van den deskundigen nderzoeker, alsof de Mozaïsche wet aan ammurabi ontleend was, bleek dus niets dan en sprookje.

Het verschil tusschen beide staat naar ller eenparig getuigenis vast, en de vraag is u juist, of het verschil tusschen deze beide etgevingen, die zoo nauw verwant zijn, aar waarvan de eene op heidenschen odem ontstond en de andere onder Israël, iet juist bewijst, dat de Mozaïsche wetgeing van Goddelijken oorsprong is. Op die vraag geven wij een volgend maal et antwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Wet en Profeten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's