GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zending onder de Joden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending onder de Joden.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 31 Maart 1905.

De zending onder de Joden is in den laatsten tijd wel wat op den achtergrond getreden.

der depu-Dit ligt niet aan den ijver taten.

Met name Br. Kropveld, zelf een heerlijk voorbeeld, dat God nog gedachten des ontfermens over zijn oude volk heeft, liet niet na, telkens de kerken in dit opzicht op haar roeping te wijzen.

Maar men wist nu eenmaal, dat de kas der Jodenzending niet, om het op zijn zachtst uit te drukken, aan chronische tekorten leed, en er was zooveel andere arbeid, die om steun vroeg, dat de belangstelling voor dit werk allengs veiflauwde.

Ongetwijfeld droeg daartoe ook bij, dat deze zendingsdienst nog altoos te veel gecentraliseerd is.

De ondervinding met de zending onder de heidehen heeft genoegzaam geleerd, dat er eerst recht schot in het werk komt, als de kerken zelve den arbeid ter hand nemen. Niets wekt zoo den ijver en prikkelt zoo de energie, dan' wanneer men zelf een arbeidsveld zich ziet aangewezen en de verantwoordelijkheid voor den arbeid op dat terrein draagt.

De Synode .te Arnhem drong er daarom op aan, dat ook deputaten der Jodenmissie r­„samenwerking zouden zoeken met de plaatselijke kerken." Al ontkennen we niet, dat de Jodenzending eigenaardige moeilijkheden oplevert, toch moet het einddoel van den weg zijn, dat de kerkeraden onzer groote handelssteden, waar de jodenbevolking het talrijkst is, zelf de hand aan den ploeg slaan en generale deputaten daarbij slechts hulpdienst verrichten.

Het rapport door deputaten opgesteld voor de a. s. Synode achten we daarom belangrijk genoeg om het hier over te nemen:

Coticept-iegeling omtrent de zending onder de Joden.

Ter voldoening aan de opdracht, hun gege ven door de Synode van Arnhem, 1902, om tegen de volgende Synode te ontwerpen eene duidelijk omschrevene en wél uitgewerkte regeling omtrent de Zending onder de Joden, hebben de deputaten, door de Synods van Arnhem hiervoor aangewezen, de eer om aan de Hoog-Eerw. Synode van Utrecht de navolgende Concept-Regeling aan te bieden.

Zij beginnen met de vrijheid te nemen het onderwerp, hun ter behandeling opgedragen, eenigszins te beperken, vertrouwende dat zij hiermede in den geest der Synode van 1902 handelen. Luidt het daar in het algemeen: Zending onder de Joden, — deputaten wenschen er bij te voegen: m Nederland.

Immers vertoont de Nederlandsche Jood een eigenaardige type, waarmede dient gerekend. Was hij nog de Jood van voorheen, de man die het Oude Testament las door den bril van den Talmud, zoo zou de Methode der Zending tegenover hem eene geheel andere moeten zijn, dan nu noodig is. Uwe deputaten zouden dan, in aansluiting aan de Gereformeerde Vaderen, voorstellen wat de Particuliere Synoden van Utrecht in 1690, Delft en Leiden, 1676 en 1678 nuttig achteden, namelijk, dat het onderwijs in de Godgeleerdheid ook de Joodsche theologie en de polemiek tegen deze omvatten zou; alsmede dat in elke stad, waar de Joden een aanmerkelijk deel der bevolking uitmaakten, een prediker aangewezen zou worden, om zich hunner meer bijzonder aan te trekken. Opsomming van wat in gelijke richting nog meer ge daan zou kunnen worden, werd het door de omstandigheden geeischt, kan overbodig worden geacht, omreden wij voor een geheel anderen toestand staan dan onze Vaderen. De ondervinding door de deputaten opgedaan, heeft hen geleerd, dat de talmudische Jood ten onzent eene steeds stinkende minderheid vormt; des te grooter daarentegen wordt het aantal gemoderniseerde Joden, die de messiaansche verwachting hebben prijsgegeven, de Schrift evenmin als den Talmud gelooven, en wat hunne denkwijs betreft, dezelfde schakeeringen van het ongeloof vertoonen, die men in de afvallige Ctiristenhéid aantreft. Hier blijft geen plaats over voor polemiek of apologetiek, die uitsluitend den Jood gelden, maar slechts voor zoodanige als het ongeloof in het algemeen raakt.

Hiermede is echter nog niets stelligs gezegd omtrent de bearbeiding van den Jood. De vraag, door de Synode van 1902 ter beantwoording gegeven, wacht nog op antwoord.

Liefst zouden deputaten volstaan met uwe Synode te verwijzen naar wat vastgesteld is in het Rapport aan de Synode van Middelburg, 1896, waren zij niet overtuigd dat de geestelijke en finantiëele krachten, waarover onze Kerken te beschikken hebben, de uitvoering van het toen voorgestelde en principieel goedgekeurde, vooralsnog onmogelijk maken.

De Synode van 1896 beperkte den arbeid onder de Joden dan ook tot colportage en bezoek van een daarvoor geschikten broeder. De Synode van 1902 nam gelijk standpunt te dezen opzichte in, maar erkende toch dat deze wijze van arbeiden, ook al geschiedde zij naar haar besluit in samenwerking met plaatselijke Kerken, nog kon aangevuld, blijkens hare boven omschreven opdracht. Naar het oordeel Uwer deputaten was deze laatste meenicg juist. De ondervinding heeft hen geleerd, niet alleen dat het moeielijk is om een geschikten colporteur te vinden, maar ook dat met colporlage en bez, )ek weinig uitgewerkt wordt. De akker is hard. De Jood is veeltijds in materialisme verzonken. Bijbels acht men niet noodig; tractaatjes wil men, voor de eerste maai dat zij aangeboden worden, nog wel aannemen; maar, gelijk men met elk biljet, dat ons gratis toegereikt wordt, zulks pleegt te doen. Gelegenheid tot het aanknoopen van een godsdienstig gesprek is er zelden, en wordt het al niet geweigerd, dan vaak aangegrepen als eene gelegenheid om te spotten. Wie nog eenige belangstelling toont, wordt door de „Vreeze der Joden" weerhouden om verder te gaan; zoo het verstand algewonnen is, het hart blijft ongezind. Al gelooven Uwe deputaten niet, dat de thans gevolgde arbeidswijze geheel niitteloos is, zoomeenen zij toch te mogen zeggen, dat zij op zich zelve weinig uitwerkt.

Om die reden willen zij Uwe aandacht vestigen op wat in de Synode van 1902 „samenwerking met plaatselijke Kerken" heette. Tot dusver bestond deze samenwerking hierin, dat onze Colporteur zich' tot den Voorzitter des Kerkeraads begaf, ter plaatse waar hij kwam arbeiden, om zich %an diens medewerking te verzekeren. Deze beperkte zich doorgaans tot het geven van inlichtingen, plaatselijke toestanden betreffend.

Men zou er tevens onder kunnen begrijpen dat aan een enkele Kerk geldelijke ondersten ning werd verleend voor plaatselijken arbeid onder kinderen van Joden door middel van Zondagsschool. Of ook dat hetzelfde geschiedde tot tegemoetkoming in de kosten, die zij wegens tot het Christendom bekeerde en deswege broodeloos geworden Joden, te maken had. Veel verder echter kwam het niet.

Eenigszins beter slaagde de samenwerking met plaatselijke vereenigingen, al moesten deputaten zich uheraard tot net geven van zedelijken en finantiëelen steun beperken, zouden zij niet buiten de grenzen hunner bevoegdheid treden. Zulke vereeniging, uit leden der plaat selijke Ketk bestaande, maar overigens buiten verband met de plaatselijke Kerk, treft men sedert eenige jaren in een der grootste plaatsen van ons land aan. Hare leden trachten door huisbezoek de Joden te bereiken; zij houdt voor hen toegankelijke bijbellezingen met bijbelbespreking; waarin zij nu en dan sprekers van elders laat voorgaan; zij tracht Joodsche kinderen op hare Zondagsscholen tot leerlingen te ver krijgen, en ze op hare zangles of breischool met de waarheid bekend te iraken; voorts verspreidt zij tractaatjes. Om niets te vergeten, zij er bijgevoegd, dat zij tracht door het verleenen van stoffelijke hulp het hart van den armen Jood voor zich te winnen. Ook nog op een andere plaats tracht men in gelijken geest werkzaam te zijn.

Hier gaat men alzoo van de gedachte uit, dat de Joden door hunne eigene stadgenooten moeten worden bearbeid. Al ontveinzen depu taten zich niet, dat ook bij toepassing van deze methode meer gezaaid dan gemaaid wordt, zoo neemt zij toch de vrijheid, om haar onder de aandacht der Synode te brecgen. Indien zulke vereenigingen zich in alle plaatsen vormden, waar een belangrijk aantal Joden gevestigd is; indien zij zich onder toezicht van den plaat •selijken Kerkeraad stelden, of van den Kerkeraad zelven uitgingen, om dan door deputaten in hun werk te worrlen gesteund — zoo zou dat allicht meer dan thans nuttig kunnen werken, niet alleen tot toebrenging van Joden, maar ook tot verlevendiging van den ij^er tot hunne bekeeriüg. De colporteur zou zijn arbeid dan kunnen beperken tot de Joden in de kleine steden en op het platteland.

Meer dan dit valt er, naar het oordeel van deputaten, vooralsnog niet te adviseeren.

Hun advies dienen zij bij dezen als voorstel bij U in; dat voorstel is als volgt:

De Synode, kennis genomen hebbende enz. oordeelt:

a. in zake de zending onder de Joden te blijven bij het bepaalde art. 167 Synode van Arnhem a d.

b. aan te benoemen deputaten op te dragen om de oprichting te bevorderen van plaatselijke, in verband met den Raad der Geref. Kerk aldaar staande Vereenigingen, tot bearbeiding van Joden binnen haar ressort, en deze te steunen.

De Deputaten voornoemd:

J. VAN ANDEL.

E. KROPVELD.

A. H. GEZELLE MEERBÜRG.

De titel, waaronder dit rapport aan de kerken toegezonden is: conceptregeling om, trent de zending onder de Joden, is zeker te weidsch. Want hoe belangrijk dit rapport ook zijn moge voor de kennis van wat er thans in de Jodenwereld omgaat, een nieuwe concept-regeling valt er niet in te ontdekken. Deputaten stellen eenvoudig voor te blijven bij het op de Synode te Arnhem bepaalde.

En de eenige ampliatie, die zij zich veroorloven, schijnt ons niet zonder bedenking te zijn. Dat c'eputaten den arbeid meer plaatselijk willen maken en in verband wil len brengen met den kerkeraad, is uitnemend. Maar de gedachte, dat hiervoor plaatselijke vereenigingen zouden moeten worden opgericht, zij het dan al in verband met en onder toezicht van den kerkeraad, is wel aan ernstige bedenking onderhevig. Alle zendingsarbeid behoort uit te gaan van de Kerk. Aan haar is de roeping opgelegd, om het Evangelie aan alle creaturen, dus ook aan de Joden, te brengen. En geen vereeniging behoort dien arbeid aan de Kerk uit handen te nemen.

Het zou ons daarom liever zijn geweest, indien de slotconclusie aldus had geluid: aan de te benoemen deputaten op te dragen met de kerkeraden onzer groote steden in overleg te treden, wat zij doen kunnen om het Evangelie te brengen aan de Joden, die binnen hun ressort wonen.

Natuurlijk is onze bedoeling niet, dat predikanten of ouderlingen onzer groote steden zelf op dezen arbeid zullen uitgaan met een speciaal mandaat van den kerkeraad. Hoe wenschelijk het ook zou zijn, dat bijv. een Kerk als te Amsterdam een specialen Dienaar beriep om de Joden te bearbeiden, een dergelijke taak op te dragen aan de gewone ambtsdragers, zou te veel van hun kracht gevergd zijn. Maar wel behoort van den Kerkeraad het initiatief uit te gaan; heeft deze zich te verzekeren van de hulp van daartoe gewillige personen, en moet door hem bepaald worden, op welke wijze deze arbeid geschieden zal. Een plaatselijke vereeniging, al staat ze in verband met dtn Kerkeraad, behoudt toch altijd min of meer haar zelfstandigheid, treedt feitelijk naast den kerkeraad op en doet dit om een arbeid te verrichten, dien Christus aan zijn Kerk bevolen heeft.

Aan den vrijen arbeid der Christelijke liefde wenschen wij zeker geen kerkelijke banden aan te leggen. Scholen, jongelingsvereenigingen, stichtingen van barmhartigheid enz. moeten opbloeien uit den wortel van het particulier initiatief. Maar waf God aan de Kerk heeft opgedragen, mag zij niet uit handen geven. En dat de zendingsarbeid daartoe behoort, zal wel niemand" ontkennen.

Wij twijfelen niet, of deputaten zullen dit van harte met ons eens zijn. Moge deze welwillende critiek op hun rapport er toe leiden, dat op '^e a, s. Synode ook de zending onder de Joden op zoodanige wijze geregeld worde, als met onze Gereformeerde beginselen in overeenstemming is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Zending onder de Joden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's