GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE COVENANTER.

IV.

OP DE JACHT.

Eenige weken waren voorbijgegaan, waarin alph Douglas nog dikwijls had nagedacht over et bezoek, dat hij eenigen tijd geleden had ntvangen. Ook op zijn vrouw had het diepen ndruk gemaakt, en vaak spraken zij samen ver den vluchteling, dien zij hadden geherbergd, en vonden het schandelijk dat zulke vrome menschen werden vervolgd en als boosdoeners verjaagd.

Op een morgen g? .ng Ralph uit met zijn geweer en weitasch bij zich, om patrijzen te schieten, die op de lage landen veel voorkwamen. Hij was in de jacht zeer gelukkig en had weldra zijn tasch met vogels gevuld. Hij gevoelde echter nog geen lust huiswaarts te keeren en richtte daarom zijn weg naar de hoogten of rotsen aan de westzijde. Als men die beklom, had meft een prachtig uitzicht op de zee. Meermalen had Ralph dit genoten, en nu was de gelegenheid weer te schoon om die te laten voorbijgaan.

Zoo begon hij dan op zijn gemak, een deuntje fluitende, het pad te bestijgen, dat zacht glooiend omhoog voerde. Na een uur wandelens was hij boven, doch tot zijn teleursteUing was van de zee niets te bespeuren. Hij moest blijkbaar nog verder. Dat ging eerst door een dal, met ruigte begroeid en toen weer de hoogte op. Maar weder bespeurde hij niet dan de heuveltoppen, met schraal gras begroeid. Hij moest zich dus, meende hij, in den weg vergist hebben. Toch ging hij, eenmaal op het pad, maar door. Doch ten slotte, toen de zon reeds hoog stond ener nog geen zee te zien was, begreep hij dat terugkeeien maar het wijst zou zijn. Hij sloeg de richting in die hem 't best dacht, en ging een uur \er. 't Werd hem echter allengs duidelijk dat het een lange tocht zou wezen, en hij 't spoor min of meer bijster was.

Voor een vlug en flink man als hij, gewoon over de hei en de heuvels te zwerven, was dat nu wel zoo erg niet, maar de zon brandde onbarmhartig op den weg, die neigens eenige schaduw bood en daarbij begon hij het wicht van zijn welgevulde tasch meer en meer te

gevoelen. Een stuk brood had hij nog wel, maar 't meest kwelde hem de dorst en zijn vtldflesch was al lang ledig.

Op goed geluk zwoegde hij voort, toen hij eensklaps tot zijn blijdschap dichtbij het kraaien van een haan hoorde. Nu zouden er ook wel menschen in de buurt wonen. En werkelijk toen hij, op het geluid afgaande, langs een heuvelrug naar beneden was gekomen, zag hij vóór zich een kleine woning. In het veld daarbij stond een man te werken. Douglas ging op hem toe en vroeg, of hij ook wat drinken voor hem had.

De man nam den vreen den bezoeker even met de oogen op, en zei toen vriendelijk:

„Kom mee; dan kunt ge in huis even rusten; ge schijnt moe".

Wel wat", sprak Ralph en volgde. Weldra bevonden zij zich in een kleine huiskamer. De man haalde een kan dun bier, en Kchonk voor Ralph in, die zich haastig verkwikte en een stuk brood er bij opat, dat hij nog in den zak had. Een paar eieren, die de gastheer er bij aanbood werden niet geweigerd.

„Gij zijt zeker verdwaald heerschap", sprak de landman, „anders komt hier zelden iemand heen".

Ralph verhaalde zijn wedervaren en de ander zei toen:

„Ja vriend, zoo gaat het er meer. We meenen dikwijls den rechten weg te hebben en loopen toch glad verkeerd. Gelukkig als we 't nog zien, en bij tijds omkeeren, zoo als gij".

Onze Douglas had in zijn leven genoeg gehoord om te begrijpen, dat in die woorden meer lag dan men oppervlakkig wel denken zou, doch hij vergenoegde zich met te zeggen;

„Zoo denk ik er ook over. Intusschen ben ik maar blij dat ik uw huis mocht vinden. Gij woont hier wel afgelegen".

„Er zijn tijden waarin men met den psalmdichter mag bidden: „Verlos mij van des menschen overlast". En daarom ben ik blijde hier te wonen”.

„Ja er is wel beroering in 't land", zei Ralph, „de menschen moesten elkaar met vrede laten".

„Dat zouden ze ook wel doen, als de vrede Gods maar in hun hart woonde".

Ralph begreep nu volkomen bij wat man hij een onderkomen had gevonden. Hij rustte nog al pratend een poos uit en stond toen op, terwijl hij zei:

„Ik ben u heel dankbaar. Wilt ge nu misschien van mij een mooie patrijs aannemen? Ze zijn pas geschoten".

„Neen vriend, " sprak de ander, „de eene vriendschap is de andere waard. Gij hebt onlangs een man geherbergd, dien ik goed ken en er ook niets voor aangenomen. Nu is de rekening effen. De Heere zegt: „Wat gij aan den minste Mijner broederen gedaan hebt, hebt ge aan Mij gedaan". En dat woord hebt gij, misschien onwetend, vervuld".

„Ik begrijp u", sprak Douglas; „ik heb trouwens nooit iemand een onderkomen geweigerd, en ik heb er ook geen spijt van. Want het was een goed. vroom man, dien gij bedoelt. Maar ik a begrijp nu dat gij mij beter kent dan ik u".

„Gij zijt Ralph Douglas van Carnessie" was het antwoord; „ik ben John Lennie en ik dank u nog eens, dat gij onzen leeraar hebt geholpen. Hebt gij geen lust hem ook eens te hooren".

„Preekt hij dan nog ? "

„Zeker, al is 't niet in een kerk, want ge weet onze trouwe leeraars zijn uit de kerken gedreven. Wij moeten nu Gods woord hooren in de spelonken of tusschen de heuvels in de hei. Als gij wilt, neem ik u graag eens mee".

Douglas voelde nog niet veel lust toe te stemmen. Hij wist aan welk gevaar men zich blootstelde door de verdreven predikanten te gaan hooren. Hij zweeg even. Doch eindelijk kreeg de nieuwsgierigheid en misschien ook nog een betere begeerte de overhand. Ik heb hem toch al in mijn huis ontvangen, dacht hij en ik weet uu dat anderen dit weten. Ik waag het er op.

„Nu go«d", sprak hij, „als gij dan van mij een patrijs wilt aannemen".

„Die neem ik nu aan", was 't antwoord, met een vriendelijken lach gegeven. „Dus vriend, als de tijd en de gelegenheid er is, zal ik u waarschuwen."

De twee mannen namen afscheid van elkaar. Ralph sloeg den hem aangewezen weg in, en na een uur loopens bespeurde hij in de verte het hooge dak van Carnessie. Tehuis verblijdde hij zijn vrouw met het meegebracht gevogelte, doch van zijn ontmoeting vertelde hij niets.

Vier weken later kreeg Ralph door een herdersjongen een briefje van Lennie, die hem verzocht den volgenden Zondagmorgen bij hem te komen. Douglas begreep waarom. Hij vertelde nu alles aan zijn vrouw. Deze echter was alles behalve met zijn besluit eens en zei: „Hoor eens man, we zijn altijd trouw geweest aan koning Karel, en nu doen we net wat hij T verboden heeft. Ik geloof wel dat die dominee een goed man is, en dat hij niets kwaads doet, z maar laten we ons buiten die twisten houden. t Anders loopt het ook met ons zeker niet goed af."

Al was Ralph het doorgaans, en ook ten S deele thans met zijn vrouw eens, toch beduidde hij haar, dat nu hij eenmaal zijn woord had gegeven het kwalijk ging terug te trekken. Dit moest de vrouw toegeven, doch ze zei:

„Nu dan, voor één keer. Evenwel dan moeten we er ook verder buiten blijven. Hier op Carnessie kan ieder komen die wil. Maar een andermans zaken gaan ons niet aan".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's