GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In onze Gereformeerde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In onze Gereformeerde

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, lo Mei 1907.

In onze Gereformeerde Kerken heeft men de goede gewoonte ora gelden te collecteeren ter ondersteuning van behoeftige jongelieden, die gaarne zouden willen studeeren in de theologie, maar dit uit eigen middelen niet kunnen bekostigen.

De vraag is thans opgekomen, of de billijkheid niet eischt, dat deze gelden zóó verdeeld worden, dat de helft daarvan ten bate komt aan jongelieden, die aan de Theologische School studeeren, en de helft voor hen, die aan de Vrije Universiteit zich voorbereiden.

Naar het ons voorkomt, heerscht hier een zekere verwarring van begrippen. Indien de bedoeling van deze fondsen was om de Vrije Universiteit ofde Theologische School van studenten te voorzien, dan zou zeker veel er voor pleiten om deze gelden gelijkmatig te verdeelen. Het zou metterdaad stuitend zijn voor veler gevoel, wanneer deze gelden uitsluitend ten bate van de Theologische School of ten bate van de Vrije Universiteit gebruikt worden.

Zoo staat de zaak echter niet.

De Kerken brengen deze gelden niet bijeen ten bate van een dezer beide scholen, maar alleen om begaafde jongelieden in staat te stellen zich voor den dienst des Woords voor te bereiden. Waar God de Heere ook onder de minder bedeelden met aardsche goederen gaven en talenten voor het predikambt heeft geschonken, daar behooren deze gaven niet ongebruikt te worden gelaten. Wanneer de Kerken zulke jongelieden helpen om te kunnen studeeren, dan zoeken ze daarmede in goeden zin haar eigen voordeel. Ze hopen door deze ondersteuning straks bekwame Dienaren des Woords te verkrijgen. Gelijk wel van zelf spreekt, zal deze finantieele hulpe daarom te rijker vloeien, naarmate de behoefte aan predikanten grooter is, terwijl, wanneer er overvloed van beschikbare krachten is, die ondersteuning minder noodig zal wezen.

Indien dit juist gezien is, dan volgt hier ook uit, dat de Kerken wel hebben toe te zien, dat alleen werkelijk begaafde jongelieden dezen steun ontvangen, en zich ook voortdurend hebben te vergewissen, of de aldus ondersteunde studenten met ijver en vrucht studeeren, maar dat de vraag waar deze jongelieden studeeren willen, aan hun eigen keuze moet worden overgelaten.

Vooreerst volgt dit uit het beginsel van vrije studie, dat de beide Gereformeerde Kerkengroepen in 1892 als Gereformeerd beginsel erkend hebben. Een zekere dwang, al is het dan ook door middel van een kerkelijke toelage, op iemand uit te oefenen, om hem te dwingen óf te Kampen of te Amsterdam te gaan studeeren, zou inbreuk op dit beginsel maken. Onze Gereformeerde Kerken hebben in vroeger eeuw hieraan dan ook nooit gedacht. Men maakte bij het verkenen van hulp wel de voorwaarde, dat de aldus ondersteunde student na afloop zijner studie zich beschikbaar moest stellen voor de Kerken, die hem ge holpen hadden, maar in de keuze der Hoogeschool liet men hem vrij, mits zulk een school een gereformeerd karakter droeg. Verschillende dezer studenten studeerden niet eens aan een Nederlandsche Universiteit, maar gingen naar het buitenland, om daar bercerpde hoogleeraren te hooren.

Daarbij komt dat zulk een dwang door finantieele afhankelijkheid niet bevorderlijk zou zijn aan de karaktervorming onzer aanstaande Dienaren des Woords, Indien de Kerken iemand dwingen, op straffe van anders geen toelage te ontvangen, naar Amsterdam te gaan, niettegenstaande de betrokken persoon meer sympathie heeft voor de School te Kampen, of omgekeerd, dan zou dit allicht zedelijk verkeerd werken. Een Weidaad, die de Kerken aan arme studenten bewijzen, moet koninklijk mild zijn, zonder eenige nevenbedoeling, alleen om hen te helpen die het waardig zijn.

Geheel anders staat de zaak natuurlijk, wanneer men aaneen bepaalde Hoogeschool beurzen verbinden wil om het bezoek aan deze Hoogeschool te bevorderen; of wanneer men aan zulk een School een Hospitium of, gelijk men vroeger zeide, een College oprichten wil om arme studenten te herbergen. Zulke beurzen of colleges zijn er altijd geweest, maar die werden óf door rijke particulieren opgericht of door de Staten, die voor zulk een School te zorgen hadden. Maar de Kerken hebben, naar het ons voorkomt, verstandig gehandeld door dien wreg niet op te gaan. Voor de Kerken geldt niet het belang van deze of gene Hoogeschool, maar de vraag of de door haar gesteunde studenten een goede wetenschappelijke en Gereformeerde opleiding verkrijgen. En zoolang daarvoor voldoende waarborg gegeven wordt, behoort aan de studenten de keuze overgelaten te worden, waar ze het liefst studeeren willen. Zoo was het dusverre regel, en we hopen, dat het ook in de toekomst zoo blijven zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

In onze Gereformeerde

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's