GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Mercure de France

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Mercure de France

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Mercure de France heeft dezer dagen een enquête gehouden over de vraag, of we getuigen zijn van een ontbindingen te niet gaan of van een ontwikkeling der religieuze idee en van het religieuze gevoel.

De aanleiding tot het stellen dezer vraag was, gelijk de redactie mededeelt, tweeerlei.

Aan de eeae zijde is het buiten tegenspraak, zoo zegt ze, dat de studies, die zich met de religie bezig houden, gedurende de laatste jaren een buitengewone ontwikkeling hebben gekregen; nog nooit misschien, sinds de Reformatie, heeft men zulk een belangstelling getoond in ailes wat de religie betreft. In alle landen verschijnen werken van de eerste orde over religieuze quaesties; tijdschriften worden in het leven geroepen of uitgebreid, die gewijd zijn aan de wijsbegeerte der religie en de geschiedenis der godsdiensten, en overal worden leerstoelen opgericht, waar men de religieuze idee in al hare openbaringen bestudeert. Door dien arbeid teekenen de verschillende meeningen zich scherper af; ziet men nieuwe scholen ontstaan, krijgt het debat meer belijndheid en meer kracht.

En naast dien speculatieven arbeid ziet men, aan de andere zijde, dat de religie schering en inslag vormt in de groote politieke en sociale worstelingen. Bij alle Euro peesche volkeren, ja men zou bijna kunnen zeggen bij alle volkeren is de religieuze quaestie op den voorgrond getreden. Bijna overal wordt de strijd a-jngebonden tegen of voor de religie; in Frankrijk de scheiding tusschen Kerk en Staat, in Engeland de debatten over het onderwijs, in Duitschland de oneenigheid tusschen de Regeering en het katholieke Centrum ; in Italië en Spanje de anti-clericale manifestaties; in Rusland de vijandschap van de autocratische orthodoxe partij tegen het liberalisme; in heel het Oosten de botsing tusschen de rassen die meestal zich openbaart als botsing tusschen de Kerken; in het verre Oosten de overwinning door de Japansche bescha ving behaald op een christelijke natie.

Met Ijet oog op deze sterk sprekende feiten vroeg de Mercure aan de geestelijke leiders uit verschillende landen van Europa, wat van deze crisis te wachten was. En de antwoorden, die ze ontving, publiceerde ze in haar nummer van 15 April 1907. Nu is zeker de wijze, waarop deze vraag gesteld werd, niet geheel juist. De Mercure de France gaat blijkbaar uit van de gedachte, dat de religie een menschelijk verschijnsel is, dat zijn oorsprong vindt in den menschelijken geest en daarom hetzij geheel verdwijnen of in .nieuweren vorm zich openbaren kan. Dr. A. Kuyper heeft in zijn antwoord op die fout terecht gewezen.

Hij antwoordde:

„Daar de religie een band is tusschen God en mensch, onderstelt ze een dubbele actie, de eene van God op den mensch, de andere van den mensch tegenover God. De uitwerking van de actie Gods op den mensch hangt voor een groot gedeelte af van de ontvankelijkheid van zijn geestelijke leven en deze ontvankelijkheid hangt op haar beurt weer af zoowel van zijn persoonlijken aanleg als van de geestelijke gesteldheid van zijn omgeving.

Die gesteldheid des geestes is op het oogenblik in het algemeen ongunstig voor de ontwikkeling van de religieuze ontvankelijkheid. De geschiedenis leert ons, dat eb en vloed dikwijls elkaar zijn opgevolgd op 't gebied der religie. Èr is daarom geen de minste oorzaak om te gelooven aan een ontbindings-proces, hetzij van de religieuze idee, hetzij van het religieuze gevoel. Nu, na een periode van licht, tasten we in de duisternis, maar ook hier geldt het spreekwoord: na de duisternis komt weer het licht.

Dit alles heeft betrekking op de godsdienstigheid der menigte en is niet van toepassing op het geval, dat de werking, die van God op den mensch uitgaat, het karakter krijgt van een buitengewone geestelijke kracht. In dat geval overwint de daad Gods het gebrek aan ontvankelijkheid bij het individu en dringt door tot in het binnenste van het hart. Vandaar dat in onzen tijd, gelijk in elke eeuw, ijverige en overtuigde geloovigen worden gevonden.

Zoowel ten opzichte van de godsdienstigheid in het algemeen als van deze intensieve Goddelijke werking ontbreekt de ontwikkeling nooit. De vooruitgang gaat zonder ophouden door. De strijd zelf versterkt, geeft nieuwe kracht, verdiept. Na dezen tijd van inzinking en verzwakking zal een tijdperk volgen van vernieuwde religieuze ontvankelijkheid, die in intensiviteit de religieuze ontvankelijkheid van het verleden zal overtreffen."

Gaat men de ingekomen antwoorden na, dan blijkt wel hoe diep bij velen reeds het religieus besef gezonken is, Mamim Gorki, de bekende Russische schrijver, antwoordt: „Indien ge onder „religieuze idee" verstaat de idee van God, d.w.z. van een bovennatuurlijk wezen, dat het lot van het heelal en de menschen regeert — die idee, geloof ik, sterft trapsgewijze en moet onvermijdelijk sterven. Goede en verstandige menschen hebben noch God noodig noch de onderwijzi.'^gen der Kerk aangaande hem; zij zien dat een fier zelf bewustzijn van de menscheüjke waarde zich alleen ontwikkelt onder den invloed van de kunst en de wetenschap; zij zien, dat de godsdienst de menschen verdeelt, doordat zij een zeker antagonisme tusschen hen in 't leven roept, en dat alleen de ^vetenschap de geestelijke eenheid kan schenken. Mazes, Christus, Mahomed en allen die 't geloof in God predikten, waren min of meer fanatieken, bezield door een en dezelfde gedachte, de gedachte van de onderwerping van uta mensch aan machten buiten hem gelegsa. Ik geloof, dat het gevaar van een dergelijke dwaling duidelijk is. Daarom schijnt het atheïsme, in zooverre het de ontkenring is van het geloof in het bestaan van een persoonlijken God, wenschelijk, omdat het de msnschheid verlost van een gevaarlijke dwaling."

M. Solomon Reinach, hoogleeraar aan de Academie des Inscriptions et Belles'Lettres, maakt het niet veel beter: „Ik heb reeds sinds verscheidene jaren, schrijft hij, gepoogd om de meening ingang te doen vinden, dat de religie bij haar oorsprong bestaat uit het geheel van scrupules, dat de vrije uitoefening van de mecschelijke vermogens belemmert." Ia alle religies ziet hij een magisch element, dat gedurende lange eeuwen er toe neigt om Ksch te vergeestelijken, zich op te lossen in het symbolisme; het gebed en het avondmaal behooren daartoe; 't zal nog wel een heeka tijd duren, voordat ook die symbolen verdwenen zijn. Maar aangezien de gemeenschappelijke bodem waaruit alle religies voortkomen, volgens hem het animisme is (het geloof aan afgestorven geesten) en de mensch animist geboren wordt en animist blijft trots al het licht van de wetenschap, acht hij dat de vooroordeelen, die uit dit animisme voortkomen, nu eenmaal onuitroeibaar zijn.

M. Emil Verhaeren, letterkundige, antwoordt : „De goden of God zijn niet anders dan de maskers van de vrees, de hoop, de moed, de teederheid, de haat en de liefde, die de mensch beweert te ontdekken in de natuur. Op den dag waarop de menschelijke geest ontdekt, dat de natuur met geen énkele passie begiftigd is, wordende goden of God overbodig. De mensch van de westersche wereld tracht heden het er buiten te stellen. Dat is de belangrijkste ontwikkeling van zijn gedachte sinds langen tijd." De goden zijn een tijd lang voor den mensch noodig geweest. Indien de mensch thans zijn God of goden verlaat, dan toont hij door die daad zelf reeds, dat ze voor hem niet meer noodig zijn. Hij leeft en kan leven buiten hen. Hun dienst is een verkwisting, het gebed tot hen een tijdverlies."

Ea nog cynischer is het antwoord van Felix te Dantec, professor in de embryologie aan de Universiteit te Parijs. „Ofschoon de geloovigen het conflict ontkennen, zegt hij, tusschen de wetenschap en het geloof, springt daarom niet minder sterk het merkwaardige saamtreffen van de ontwikkeling der wetenschappen en den achteruitgang van de religieuze idee in het oog." Dat saamvalkn laat zich verklaren, volgens hem, zelfs al was er geen tegenspraak tusschen de leerstellingen van het geloof en de ontdekkingen der geleerden, uit de wet door Lamarck ontdekt, dat organen, die weinig gebruikt worden, langzamerhand uitsterven, vooral wanneer andere organen door voortdurend gebruik sterk toenemen. De hypertrophie, de o ver voeding van de wetenschappelijke organen, heeft vanzelf geleid tot een atrophic (uittering) van het geloof. Maar, zoo voegt hij er aan toe, een orgaan, al wordt het niet zooveel meer gebruikt, verdwijnt toch niet terstond. Het bezit een zekere vastheid en wordt door overerving nog altoos overgeplant. Onze appendix, dwaas en bespottelijk overblijfsel van den tweeden voedingszak van onze plant-etende voorouders, is ook nog niet verdwenen en kan ons zelfs nog dooden. Zoo nu is het ook met ons „religieus gevoel". Ook dat is zulk een overblijfsel van het verleden; langzaam maar zeker neemt het af bij allen, maar het orgaan is bij niemand nog geheel verdwenen, zelfs niet bij de atheïsten, 't Helpt niets of bij de vaderen dat orgaan wordt geampu. tecrd, want bij de kinderen wordt het toch weer gevonden, evenals de voorhuid bij de kinderen der besnedenen. Zulk een oud overgeërfd ding gaat niet in eens weg. Dg appendix is daarvan een, het religieus gevoel een ander voorbeeld."

We hebben ons slechts tot enkele citaten beperkt. Natuurlijk spreken niet allen aldus, Er zijn er, vooral onder de roomsche ge. leerden, die kloek en beslist voor hun ge. loof uitkomen. Een ander deel meent, dat wel de uitwendige religieuze vormen, met name de Kerk, verdwijnen zuilen, maar dat dit slechts ten goede zal komen aan de ontwikkeling van de religieuze idee zelf die zich dan voor hen oplost in een pan! theïstisch godsbesef of in hoog zedelijk leven. Maar in het algemeen is deindruk dien men van die enquête ontvangt, niet anders dan diep treurig. Hier zijn nu aan 't woord de meest gevierde dichters en staatslieden, letterkundigen en geleerden mannen van wetenschap en mannen van de kunst.

Zij vormen op geestelijk gebied de upper ten thousand. En de felle haat en minachting, waarmede zij zich uitlaten niet alleen over de kerk, haar dogma's en culte-vormen, maar over de religieuze idee zelf, over het geloof aan God en zijn voorzienig bestel toont wel, hoe diep de mensch van onzen tijd is weggezonken in materialisme en ongeloof, Hier is erger dan het heidendom aan 't woord, Indien in de tijden van Rome's schrikkelijk verval op zedelijk gebied zulk een erquête was gehouden, zouden de antwoorden van de geestelijke leidslieden dier dagen toch anders hebben geluid. Het ontroert de ziel, dat na een heerschappij der Christelijke Kerk van twintig eeuwen de afval zóó ver is gegaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

De Mercure de France

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's