GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ieestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ieestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus Christus voor onzen tijd door PROF, DR. J. M. S. BALJON, PROF. DR. S. D. CHAN-TEPiE DK LA SAUSSAYE, PEOF. DR, F. E. DAU-BANTON, G. J. A. JONKER, J. H. L. ROOZEMEYER EN DR. J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE.

Na BALJON'S hoofdstuk over: de bronnen volgen drie hoofdstukken waarvan, als ik het wel begrijp, de bedoeling is onzen tijd „een blik op het Evangelie en den persoon van Jezus te geven"; „een kijk die, vergeleken met dien der kerkelijke dogmatiek, nieuw is" (p. 8); en dit zal dan zijn wat het werkprogram, in de taal van den „tijdgeest" noemt: „een beeld van den stichter des Christendoms teekenen" (p. 3).

Beantwoording alzoo van het tweede deel van de eerste der drie „vragen", opgekomen in de geestelijke geschiedenis der laatste halve eeuw.

Het eerste dezer drie hoofdstukken, na het inleidende van DE LA SAUSSAYE en het grondleggende van BALJON, alzoo het derde van het werk, is van Ds. J. H. L. ROOZEMEIJER predikant te ARNHEM, en heeft tot opschirift: Jezus' persoonlijkheid.

Men moge tegen dit opschrift al bezwaar hebbeu omdat, sedert het: „una substantia tres personae", de uitdrukking persoonlijkheid of persoon, in dogmaticis een enger zin heeft dan de schrijver er hier aan geeft, tegen den inhoud kan een Christen dunkt mij geen bezwaar, ook geen leerstellig bezwaar hebben.

Met Of zet schrijf ik hier een Christen en dat zonder nadere toevoeging.

Wat toch ROOZEMEIJER in dit hoofdstuk geeft is in overeenstemmmg met het katholieke dogma van „de twee naturen van Christus", met de aigemeene christelijke belijdenis omtrent de menschheid en de godheid des Heeren, En het trof mij, dat waar de inleider, zooais ik in mijn eerste artikel over dit boek aanwees, op bet stuk van kerkelijke formules soms minder goed te spreken is, deze medewerker zegt: „dat de kerkleer, voor zoover dat aan menschelijke beperktheid mogelijk is, de beide naturen tot haar recht deed komen" (p. 143).

DS. ROOZEMEIJER wil hier onzen tijd doen zien wie JEZUS CHRISTUS is.

En de Cüristus, dien hij hier als voor de oogen schildert, is metterdaad de Christus dien de Kerk, op grond van de Schrift, als den hare kent en belijdt.

Ik kan dan ook niet inzien — en de arbeid van ROOZEMEIJER is er mij des te liever om — „dat de kijk, dien hij hier geeft, vergeleken met de kerkelijke dogmatiek, nieuw is".

Het beeld van Jezus — dat onze tijd hier te' sicn krijgt — is zeker aiet, om met PROF. DE LA SAUSSAYE te spreken, „uit eigen middelen opgebouwd, met eigen kleuren gcEint" (p. 30).

Toen ik dan ook, in mijn eerste ardkel, van dit boek getuigde, dat ik onder de lezing er vjQ soms ook heb genoten, had ik daarbij iü £0nderheid dit opstel op bet oog; naar mij •/oorkomt het best geslaagde.

Wijlen PROF. GUNNING sprak mij eens van Ds. ROOZEMEIJER als van zijn „heiligen vriend". En zeker, om dus over Jezus te schrijven, om ioo diepe blikken te slaan in het zieleleven des Heeren, moet wel het eigen zielsoog gaaf zijn.

En niet alleen door wat hij schrijft en zóo schrijft omtrent het menschelijk zieleleven van Cniistus, maar ook door wat hij schrijft van diens Goddelijkheid, van diens wezenseenheid met den Vader, doet ROOZEMEIJER U genieteni

Indien ik mij nu echter een lezer denk voor wien dit boek, naar de bedoeling der schrijvers, allereerst bestemd is, dan vrees ik maar, dat de werking, die van dit hoofdstuk op zulk een lezer zou kunnen uitgaan, verlamd zal worden door hetgeen hij zooeven in dat van BALJON over: „de bronnen" heeft gevonden. Op zulk ei.n wereldkind, zulk een door den „tijdgeest" gi fascineerde toch, moet het telkens verwijien viia ROOZEMEIJER bij al wat hij hier van JEZUS segt, naar zijn „bronnea": de drie eerste en het vierde evangelie, —• een eenigszins zonderlingen indruk maken. Van BALJON heeft die lezer immers zoo pas gehoord, dat deze evangeliën m lar geschriften zijn van gewone historieschrijvers; d.it het Johannes-evsngelie, waaruit ROOZE­ MEIJER zoo veel put, niet eens van JOHANNES is.

Laat mij ook, om aan een bepaald voorbeeld te doen uitkomen hoe de onderlinge samenstemmiög der verschillende deelen van dit boek ontbreekt, twee uitspraken, een uit het derde en een uit het tweede hoofdstuk hier naast eikand; r afdrukken.

Op p. I2O: R00ZE-MEIJER .. .als een Nicodemus inet Hem spreekt, gaat Hij in diepten in, waar de geoefende Schriftge leerde Hem niet van verre kan volgen.

Op p. 94: BALJON: siMen leze'' (in het vierde evaogelie), t> uit dit oogpunt het gesprek met Nicodemus". tiOnwillekeurig gaan Jeius woord en dat van den evangelist in elkander over. De schrijver laat Jezus spreken in zijn eigen taal of theologie '.

Stel uu, een kind der eeuw zal, toegekomen aan p. 120, een indruk hebben gekregen omtrent JEZUS' diepte van zin, zou het zoo vreemd ziju dat deze indruk, wane eer hij zich daarbij herinnert hetgeen hij zooeven heeft gelezen op p. 94, terstond weer werd uitgewischt?

En dit is nu niet het eenige voorbeeld dat ik weet aan te halen.

Het is dan ook mijn onoverkomelijk bezwaar tegen dit boek, dat er de eenheid aan ontbreekt.

Een bezwaar dat de schrijvers zelf hebben voorzien.

In de VOORREDE toch lees ik, na het verhaal van het aanzoek dat de zes heeren ontvingen van de Directie der HoUandia-Drukkerij om een boek te schrijven, getitel J: „Jezus Christus voor omen tijd" — deze regels: „Wij hadden daartegen wel eenig bezwaar, omdat in een boek, waartoe verschillende schrijvers hunne bijdragen zouden leveren, de noodige eenheid kon ontbreken."

En zoo is het nu maar uitgekomen ook.

De noodige, de hier vooral onmisbare eenheid ontbreekt metterdaad.

Van dit werk geldt, wat men ook van een schilderij zegt waaraan de noodige eenheid ontbreekt, het rammelt.

En dit verlamt niet alleen de werking, die van het derde, maar ook die welke van het vierde en vijfde hoofstuk op de menschen van onzen tijd zou kunnen uitgaan.

In het vierde spreekt PROF. DR. F. E. DAU-BANTON, Hoogleeraar te UTRECHT, over

Jetus' prediking van het Godsrijk, Als die ook al op p. 158, begint: „Van onze bronnen" — is dunkt mij de werkking op den gewenschten lezer al verlamd. £n dit betreur ik, want al wat deze kerkelijke hoogleeraar, tot wiens professie, jammer genoeg, de dogmatiek juist niet behoort, hier zegt, is niet alleen, voor zoover ik kan zien, nergens in strijd met de kerkleer, maat een rijpe vracht van zijn studie in dat vak, hetwelk, den, mijns inziens zonderlingen, naam van „Bijbelsche Theologie" draagt.

De inhoud ook van dit opstel is dus lezenswaardig en alleen maar omdat ik, op grond van de, zoo juist door mij gelezen, recensie van DAUBANTON op DR. BRONSVELD'S Twaalf preeken, vermoed, dat de geachte schrijver het bepaald aangenaam vindt door zijn vrienden ook op den vorm te worden gewezen, wijs ik hèm hier op: „de zacht glooiende oevers" (p. 157) omdat ik dat vanwege de afgetrapheid niet mooi vind, op „bijbel-theologen" dat mij minstens zonderling toeschijnt; op „afaan" p. 192; op„conser vatistische atomistiek", waarvan zelfs ik, die historia philosophiae nog al doceer, nooit gehoord heb.

En dan ook nog dat: „tot op den dag da de theologie der reizigers overgaat in de theologie des vaderlands" (p, 192), want dat noem ik nu een spreken tot de kinderen der eeuw „niet levend maar versteend, in een vreemde taal", zoo als Prof. DE LA SAUSSAYE zou zeggen (zie p. 6). Ge moet er toch bepaald aan oude theologie voor hebben gedaan, om het te begrijpen.

En waardeering heb ik ook voor het vijfde iioofdstuk waarin Dr. J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE, predikant te Utrecht, handelt over: Het verlossingswerk van Jezus Christus.

De schrijver tracht hier o. m. „bezwaren te onder vangen, die onze tijd inbrengt tegen het kruis der verzoening", (p. 149)) doch zonder daarbij maar eenigszins te kort ie doen aan de „schuldver zoening" (p, 747) of den „toorn Gods". En als de geachte schrijijer het gewone bezwaar, „dat niet een „vreemde" onze schuld en straf kan overnemen", dus tracht te ondervangen: „Deze Jezus is ons géén vreemde; Hij is in ons geslacht ingedaald door Zijne menschwording en is solidair met ons, is organisch met ons verbonden" — dan doet hij dat op dezelfde wijze zooals het ook door ons zou worden gedaan.

Na deze christologische en soteriologische hoofdstukken volgt dan het slothoofdstuk: De geheel eenige beteekenis van Jexus Christus, ook voor onzen tijd.

De auteur er van is Ds. G. J. A. JONKER, predikant te Utrecht.

Blijkbaar hebben wij hier de uitvoering van het derde deel van het werkprogram: beantwoording van de twee vragen die opgekomen zijn door de beoefening van de geschiedenis der godsdiensten: „Waarom is de verlossing die Jezus aanbrengt, anders, hooger, reëeler dan die welke elders wordt gevonden? En is ze waarlijk reëeler, hooger ? "

Het is mij een raadsel, waarom Prof. CHAN-TEPiE DE LA SAUSSAYE, die van de zes heeren toch zeker wel de meest bevoegde is on deze materie te behandelen, dit hoofdstuk niet voor zijn rekening heeft genomen.

Hadde hij dit gedaan, het boek zou dan zeker een ander slot hebben gekregen dan het nu, met dit aan opzicbtigheid niets te wenschen overlatend, maar voor zijn serieus karakter minder bevorderlijk hoofdstuk, heeft gekregen.

Zeker, Ds. JONKER meent het best; aan het absoluut karakter van het christendom ook als verlossingsreligie doet hij niets te kort. Maar de wijze waarop hij afrekent met de natuurwetenschap, die hij op p. 294 „vaalgtijs ma terialisme" laat verheerlijken en op p. 296 „theoretisch materialisme" laat veroordeelen; met Nietzsche, den deerniswaardige omtrent wien hij zich op p. 29S een naar de „bittertafel" riekende aardigheid veroorlooft; met spiritisme, theosofie en occultisme; met MOHAMMED en BuDDHA — dunkt mij in een werk als dit — minder op zijn plaats.

Terwijl: „geraffineerde valschheid in de Roomsche kerk vleesch geworden" (p. 286); het voorstellen van : „de christelijke formule", „het christelijk instituut" en „den christelijken meosch", als „de drie tegenstanders van Christus" p. 320; de zoo diepzinnig klinkende uitspraak: „HET karakteristieke van deze eeuw blijft de eeuwigheid haar in het hart gelegd" p. 306 —heusch het staat er en dat HET staat er ook net zoo — mij aan propagandistentaai herinnert.

Mijn oordeel omtrent dit boek: Jezus Christus voor onzen tijd saamvattend blijf ik er bij, het is in menig opzicht een serieus boek, niettegenstaande zelfs dat min gelukkige slothoofdstuk. Jammer, dat het tweede deel van het werkprogram: Jezus en de sociale verhoudingen, ik zeg niet er in vergeten, maar niet in uitgevoerd is. En dat in onzen tijd!

Of er van dit boek een voor den Christus winnende werking zal uitgaan, — betwijfel ik; daarvoor „rammelt" het te veel. Ook verwondert het mij, dat deze zes „ethische" heeren niet op de gedachte zijn gekomen om over te nemen de onderscheiding van ROTHE (Theol. Ethik. § 1017) tusschen „Geist der Zeit" en „Zeitgeist". Het woord van den grooten ethicus op p. 236: „Der Geist der Zeit (hat) gar keinen erbitterteren und gefahrlicheren Gegner als seinen gespenstischen, ja zum Theile damonischen Afïen und Doppelganger, den Zeitgeist" — had aan den opzet van het werk ten goede kunnen komen.

Voor ons gereformeerden is het boek als een bijdrage voor de kennis van de „ethische Ttieologie" zeker niet zonder belang.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Ieestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's