GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu het getal der dissertaties

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu het getal der dissertaties

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 23 Oecember 1908.

Nu het getal der dissertaties door de kweekelingen der Vrije Universiteit geschreven, in de laatste jaren niet onbelang rijk toeneemt en daarin allengs' meer onderwerpen van specialen aard behandeld worden, die alleen voor vaklui van belang zijn, wordt het moeilijk op~ elk dezer proefschriften in de Heraut afzonderlijk de aandacht te vestigen.

In de eerste levensjaren onzer School was een doctorale promotie nog een evenement. De eerste promotie geschiedde in 1886, en daarna volgden tot 1894, dus over een verloop van acht jaren, maar vijf promoties; terwijl in de beide laatst verloopen kalenderjaren 1896 en 1897 zeven promoties plaats vonden.

Reeds dit verschil teekent.

Maar hier komt nog bij, dat de eerste dissertaties een bijzondere beteekenis hadden, in zooverre ze ook voor de buitenwereld getuigenis moesten afleggen, dat de Vrije Universiteit in staat was doctoren te kweeken, dien eeretitel waard.

Zonder zelfoverschatting mag getuigd, dat dit doel bereikt is. De zeer loffi lijke getuigenissen, door geleerden van naam aan den arbeid dezer jonge doctoren geschonken, hebben wel getoond, dat de ridderslag op wetenschappelijk gebied ten volle door hen verdiend was. Zelfs leverde " """""!•"" ' "" "-' .i.ijii " — ^ — — i " i il hun arbeid meermalen bewijs van zoo ernstige studie en rijp oordeel, dat wel eens de twijfel opkwam, of die proefschriften niet meer het werk hunner leermeesters, dan van de studenten zelf waren. Hoe ongegrond die twijfel nu ook was, daar de hoogleeraren der Vrije Universiteit er juist prijs op stellen, dat hun leerlingen zooveel mogelijk zelfstandig werk leveren en de leiding door den promotor te geven, tot het strikt noodzakelijke beperkt blijft, toch school in dien twijfel zeker geen geringe lof voor jonge mannen, die reeds zulk een arbeid konden presteeren.

Nu deze eerste periode voorbij is en het leven aan de Universiteit een meer normaal verloop nam, nu niet alleen de wetenschappelijke wereld, maar zelfs de staat den doctorsgraad, door de Vrije Universiteit verleend, ten volle erkend heeft, behoeft niet meer, gelijk vroeger, op elk dezer proefschriften gewezen te worden en spreekt het wel van zelf, dat dit alleen dan geschiedt, wanneer hetzij zulk een dissertatie bijzonder eervolle vermelding waard is, hetzij het behandelde onderwerp in ruimer kring de aandacht verdient.

Deze beide nu gelden zeker van het proefschrift, waarmede j.l. Vrijdag de heer A. A. van Schelven tot doctor in de Theologie bevorderd werd. Reeds het onderwerp, dat Dr. van Schelven koos, zal ook bij ons kerkelijk meelevepd publiek belangstelling wekken. Dr. van Schelven gaf een geschiedenis van de Nedêrlandsche vluchtelingenkerken in de XVIe eeuw in Engeland en Duitschland. waarbij het bepaaldelijk zijn doel was, uiteen te zetten, wat hun beteekenis was voor de Reformatie in de Nederlanden. Over de geschiedenis dezer vluchtelingenkerken was door de uitgave der Marnix vereeniging, van het Londensch-Nederduitsche Archief en tal van speciale studies over kerken en personen zeker reeds veel licht verspreid, maar volledig was dit .terrein toch nog nooit onderzocht en bovenal een te zaam vattend overzicht van de geschiedenis dezer kerken ontbrak nog geheel. Dr. van Schelven heeft deze zware taak aangedurfd en op veelszins uitnemende wijze volbracht. Geringe eischen stelde dit onderwerp aan den historieschrijver zeker niet. Niet alleen dat een zeer uitgebreide literatuur moest doorworsteld — de opgave der titels beslaat alleen negen bladzijden, — maar ook moesten onderzoekingen worden ingesteld in buitenlandsche archieven te Emden, Frankfort, Heidelberg, Zurich, Geneve, enz. die kostbaar en tijdroovend waren. Juist daardoor heeft deze dissertatie niet weinig aan waarde gewonnen. De kennis van het historisch materiaal is er door verrijkt en menig tot dusver onbekend feit is daardoor aan het licht gebracht. Voegt men daar nu bij, dat deze jonge geleerde zijn stof zeer gelukkig weet te beheerschen, dat zijn voorstelling levendig, de vorm geacheveerd is en de rustige kalmte van zijn betoog aan alle effectbejag gespeend is, zoo is er reden om Dr. van Schelven met dezen eerstelingsarbeid van harte geluk te wenschen, en mag de hoop worden gekoesterd, dat de met lof verkregen doctorstitel hem een spoorslag zal wezen, om met deze studie door te gaan. Er spreekt uit dit proefschrift een wetenschappelijke aanleg, die veel voor de toekomst belooft.

Toch is het niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats daarom, dat wij dit proefschrift met zoo warme ingenomenheid begroeten, maar niet minder, omdat het ons inleidt in dat tijdvak, dat wel het glorietijdperk onzer Kerken is geweest. Wie dit proefschrift doorleest, zal met bewondering vervuld worden voor den heldenmoed onzer vaderen, die om des geloofs wille gevlucht, in ballingschap en onder het kruis de grondslagen van ons kerkelijk leven hebben gelegd. Zeker, ook deze mannen hadden hun gebreken en zonden; volmaakt heiligen werden onder hen niet gevonden. Dr. van Schelven heeft de historie in dat opzicht trouw laten spreken; hij schilderde geen ideale menschen, maar toonde hen, zooals ze waren. Maar hoeveel gebrek hun ook aankleefde, toch krijgt ge onder het lezen dat vrome voorgeslacht lief, voelt ge, hoe groot hun geloofsmoed is geweest, hebt ge eerbied voor deze mannen en vrouwen, die alles prijs gaven, om Christus te kunnen dienen.

Van bijzonder belang is echter dit proefschrift, omdat Dr. van Schelven in een slothoofdstuk de vraag beantwoord heeft, wat de vrucht is geweest, die het leven dezer Kerken in ballingschap voor de latere ontwikkeling der Kerk in Nederland heeft afgeworpen zoowel inzake het kerkelijk leven als inzake de leer. Bij dit laatste wordt inzonderheid de vraag onder de oogen gezien, of Prof Gooszen gelijk heeft gehad met zijne stelling, dat niet Calvijn, maar Bullingers invloed onder deze vuchtelingenkerken het grootst is geweest. Dr. van Schelven heeft deze vraag met groote objectiviteit beantwoord; van een verwringen der historische feiten naar een te voren vastgesteld schema is hier geen sprake. Den invloed van Buliinger erkent en waardeert hij ten volle. Maar juist daarom is de door hem geoefende critiek op de voorstelling van Prof. Gooszen te meer afdoende. Na de oratie van Prof. Rutgers over Calvijns invloed op de reformatie in Nederland en na deze dissertatie van Dr. van Schelven zal wel geen kenner der historie in dit pleit aan Prof. Gooszen meer den eerepalm toekennen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Nu het getal der dissertaties

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's