GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Onuitsprekelijke zuchtingen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Onuitsprekelijke zuchtingen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN ]

En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulpe; want wij weten niet, wat wij bidden zallen gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. Rotn. 8 : 26.

De „gemeenschap met den Heiligen Geest" wordt wel bij eiken kerkgang over de Gemeente des Heeren uitgeroepen, maar, heerlijke uitzonderingen BU daargelaten, moet erkend, dat het vetkeeren met den Heiligen Geest, helder bewuste en opzettelijk gezochte omgang met den Heiligen Geest, nog slechts het deel der minsten is.

Verreweg het breedst gespreid is die meer algemeene vroomheid, die zich in hoofdzaak naar God den Vader uitstrekt. Reeds enger, maar toch nog vrij omvangrijk, is de vroomheid die de gemeenschap met Jezus zoekt. Dezulken daarentegen, die ook den gemeenzamen omgang met God den Heiligen Geest kennen, bleven steeds weinigen in het getal. Iets wat zóó waar is, dat verreweg de meesten nog nooit anders spreken dan van werkingen en krachten van den Geest, die tair ons hart uitgaan, en er zich nog nooit waarlijk indschten, dat de Heilige Geest zelf God is, persoonlijk in het hart der herborenen woont, en in dien tempel van hun hatt verkeert, omgang en gemeenschap met hen beeft en ondeihoudt, natuurlijk op zeer verborgene wijze.

Den Vader in zijn gebed aanroepen doet ieder die bidt. Den Christus aanroepen en toespreken in onze gebeden is voor de verloste ziel geheel natuurlijk. Maar tot God den Heiligen Geest hoort men het gebed bijna niet opgaan. Men roept den HeiUgen Geest niet aan, men spreekt den Heiligen Geest niet toe, en juist daardoor komt er van een persoonlijken omgang met den Heiligen Geest zoo zelden sprake.

Ook zullen we niet tot de eersten de besten zeggen: Doe het maar eens, beproef het maar eens! Daarvoor toch is de zaak veel te heilig. Reeds onder menschen is het heel iets anders, of ge op verren afstand uw Vorst toejubelt, dan wel of ge vlak voor zijne majesteit nadert, en hem persoonlijk toespreekt. En zoo nu ook treedt in de presentie van God den Heiligen Geest alleen zulk een verlos'e, die in het heilgeheim dieper is ingeleid, Ea dit juist daarom, wijl ge u Gjd den Vadei" nog in de hemelen, en God den ZooaopdenTrJoa daarboven kunt denken, terwijl daarentegen God de Heilige Geest in de Gemeente woont, en vlak bij u is in den tempel van uw eigen hart. Hier is geen sprake van een van verre naderen. Hier treedt, als 't tot gemeenschap komen zal, die gemeenschap onmiddellijk in. De nabijheid van den Heiligen Geest beöotft aiet meer gezocht te worden, maar is er. £D juist dit vlak nabij en in u zijn, verblindt.Hetaan dien glans nog niet gewende oog staart er niet in, maar sluit er zich voor. En vandaar de schijnbaar innerlijke tegenspraak, dat zoovelen, die God den Heiligen Geest in den tempel van hun hart met zich omdragen, tcch hiervan zoo bijna geen weet hebben, er zoo zelden van geiiieten, en dien Geest in zich laten verkeeren als een vreemdeling die inkeerde om te vernachten.

De ziel in u is aan God den Heiligen Geest nog niet gewend. Wel is daarom dia Heilige Geest in u bezig, in u werkende en u bewerkende, u vertroostende en verheffende, maar gij

zijt onder dit alles nog als het kindeke aan de moederborst, dat bij moeders zorge levend, toch van die moederzorg nog geen besef heeft.

Nu is ons innerlijk leven, gelijk 't wel eens is uitgedrukt, een leven van twee verdiepingen. £r is in u een deel van uw leven, dat zich klaar en helder voor u afspiegelt in uw bewustzijn. Maar daarachter en daaronder is een veel dieper stuk van uw innerlijk leven, waarin uw klaar bewustzijn nog niet doordrong, en waarvan ge hoogstens zekere gewaarwordingen ondergaat en een zwak, donker besef in u voelt opkomen. Nu ontvangt ge van den Heiligen Geest in dit eerste deel van uw leven wel „geopende oogen des verstands", om den Christus in u te verheerlijken, maar den tempel van binnen, waarin de Heilige Geest woont, schuilt in dit diepere deel van uw hart. En ook daar kan uw bewustzijn wel allengs indringen, maar niet dan uiterst langzaam, en nooit met volle klaarheid.

Wat nu in dit dieper stuk van uw innerlijk leven in u omgaat, voelt ge wel, en ge ontwaart er wel iets van, maar langen tijd althans blijft het bij die gevoelige waarneming, zonder dat ge u die innerlijke werkingen te verklaren weet. Ge weet wel dat ze u goed doen, dat ze een heilig karakter dragen, en dat ze zich uiten in innerlijke spanningen en in verzuch tingen die naar God uitgaan, maar het blijft voor uw bewustzijn al in het kleed van 't mysterie gehuld. Het zijn verzuchtingen die beurtelings u de ziel toenijpen, en dan weer heerlijk ontspannen, maar ge kunt ze niet in woorden weergeven, ze zijn voor u „onuitsprekelijk", d. w. z. ge mist het vermogen om ze in gebedstaai om te zetten. Ge weet in zulk een oogenblik van geestelijke ontroering, spanning en ontspanning, niet wat in u omgaat uit te brengen, ea te laten uitvloeien „in een gebed gelijk het behoort."

En dit mysterie dat in u omgaat, is niet onnatuurlijk, maar juist volkomen natuurlijk. Immers juist daardoor ontwaart ge, dat uw ik in die diepe verborgenheid van uw hart niet alleen is, maar dat er een Ander is, die daar bij u inwoont, de snaren van uw hart bespeelt, en aan die snaren tonen ontlokt van een hemelsch schoon, dat gij niet grijpen kunt.

Juist door die onuitsprekelijke verzuchtingen komt ge al 200 tot het allengs klaarder besef, dat een hooger Geest in u zich met uw geesi inlaat, bemoeit en bezig is, en alsnu wordt het u duidelijk dat die andere, die hoogere Geest in u, niemand anders is dan God de Heilige Geest zelf.

Toen Hagar in de woestijn met Ismaël weg toog, en alras het water in de kruik Ismaëi met zijn laatsten druppel had verkwikt, en ze het kind aan een zijde onder de suuik had weggelegd, om 't niet te zien sterven, hoorde God, zoo staat er, de stem, niet van Hagar, maar van den jongen, ook al sprak die jongen geen woord, en al was het zijn moeder die voor hem bad.

En zoo nu ook hoort God de stem van het gebed van den Heiligen Geest, alsof wij zelf baden, ook al is het, dat wij zelf die onuitspre kelijke zuchten niet onder woorden kunnen brengen, maar de Heilige Gaest in en voor ons.

Dat stille, verborgen werk van dtn Heiligen Geest heeft in de ziel van elk kind van God een eigen karakter. God de Heilige Geest, die ons hart tot zijn tempel koos, beziet elke ziel, waarin Hij woont, afzonderlijk, doorgroadt hoe die ziel er aan toe ligt, aan wat gevaar ze bloot staat, aan wat sterking zij bijzonderlijk behoefte heeft, wat medicijn haar moet worden toegediend, wat in haar bedwongen en wat in haar opgewekt moet worden, wat van God haar moet toekomen, en wat voor haar moet worden afgebeden.

In het hooger liggende, meer bewuste deel van haar existentie bidt ook die ziel zelf wel, maar zonder haar wezenlijken, haar persoonlijken nood diep genoeg op te vatten, en klaar genoeg te verstaan. Het is als met den patiënt en den arts. De zieke zelf heeft ook wel een gevoel van nood, en roept om uitredding, maar de arts doorziet de krankheid, en' weet welk medicijn alleen redding kan aanbrengen. Ea zoo nu ook is het als én onze geest én de Heilige Geest in ons, onze krankheden verzorgt.

Dan bidt onze geest ook wel, doch wij weten niet te bidden gelijk het bij onzen zielsnood hoort; maar de Goddelijke medicijn meester, de Heilige Geest in ons, doorschouwt ons geheel, verstaat onzen nood tot in zijn wortel, en daarom bidt Hij dan voor ons eain ons, gelijk wij nog niet bidden kunnen.

Onzer zija dan de verzuchtingen, want de Heilige Geest bedient zich van de snaren die in ons hart gespannen zijn, om Zijn smeekingen voor ons uit den tempel van ons hart te doen opgaan, maar het is niet ons ik dat alzoo uit zich zelf zucht. Neen, het is God de Heilige Geest, die in ons hart een beweging brengt, die ons hart perst tot verzuchtingen, en die in die verzuchtingen zijn smeekingen voor ons en ons ten behoeve doet uitgaan. En al voelen wij dan niet die spannende gewaarwordingen, straks door heerlijke verlichting van onzen nood gevolgd, zoodat we zelf geen denkbeeld er van hebben, dat er voor ons gebeden wordt, toch gaat ook dit gebed uit, en Hij die ons hart door zoekt, beluistert dit gebed des Geestes, omdat er in dit gebed van den Geest „naar God geroepen wordt."

Nu kan dit jaren zoo voortduren, dat de Geest niet aflaat in die onuitsprekelijke verzuchtingen voor ons te bidden, zonder dat we er ons klaar en helder van bewust worden. Dan bidden wij daarom ook wel, en beelden ons zelfs in, dat wat ons aan genade toekomt, ons toekomt op ons eigen gebed, en dat toch óns gebed krachteloos bleef, en alleen op het bidden in ons van den Heiligen Geest de steeds rijkere genade ons toekwam.

Maar dit duurt toch niet altoos. Vooral zoo ons 't leven verlengd werd, zoodat we ook in de verborgen kamers van ons hart meerder licht opvingen, beginnen we eerst te vermoeden, straks te ontwaren, en in het eind met zekerheid te weten, wat het heilig werk des Geestes was, dat in ons binnenste steeds voortging.

De aandoeningen, de gewaarwordingen, de spanningen daarbinnen worden allengs sterker. Voor het raadselachtige feit, dat er een ander bij ons inwoont, en dat die ander God de Heilige Geest zelf is, begint het zielsoog zich te ontsluiten. De snaren van hèt hart geven krachtiger geluid. Het is of die heilige toon, die eerst uit de verte nauw hoorbaar ons oor bereikte, naderbij komt, duidelijker, sterker wordt. Steeds meer beginnen we het heilgeheim van Pinksteren te verstaan. En wat we vroeger wel lazen, en wel naspraken, dat ons hart woonstede Gods is en dat Hij zich een tempel in onze ziel koos, het begint nu heerlijke realiteit voor ons te worden. Neen, onze eigen geest is dan niet ineer eenzaam en alleen in ons, maar God de Heilige Geest woont bij onzen geest in, geneest, sterkt, troost omen geest in ons eigen binnenste. W e wimÊÊimmmÊmiÊmÊmmÊmamÊÊmÊÊÊÊmmmÊmmmtÊmmmÊmmmÊÊmÊÊ zien het nu voor oogen, hoe de Heilige Geest onze zwakheden in ons mede te hulp komt, we drinken er de vreugde van in, we genieten er de zalige aandoening van, en al blijft het toch ook in die hoogste ontroering bij zuchtingen die we niet in woorden kunnen weergeven, ze zijn er onze ziel te heerlijker om, want ze zijn te rijk en te verheven en te salig, om in een taal aan dit aardsche leven ontleend, te worden vertolkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Onuitsprekelijke zuchtingen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's