GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Derde gedeelte).

Christus Koningschap en het Gezin.

XIII.

Spreek dit, en vermaan, en bestraf, met allen ernst. Dat niemand u verachte. Titus 2; 15.

Van zelf ontstond er, en bestaat er nog, een nauwe betrekking tusschen het Christelijk gezin en de Kerk. Die betrekking Is in een zeer kleine kerk gemeenlijk zeer innig, en daarentegen in een groote, talrijke kerk uiterst slap. Hebben nog pas zeer enkele gezinnen zich saamgevoegd, om de kerk van Christus tot zichtbare openbaring te brengen, dan is de Dienaar des Woords van zelf aller vraagbaak, en ziet men elkander soms dagelijks. Is daarentegen zulk een kring tot honderden gezinnen aangegroeid, dan kan de dienaar des Woords niet dan een enkel maal elk gezin bezoeken, en gaan kerk en gezin vaak te zeer hun eigen weg. Dit zal er de eene maal toe leiden, dat de kerk zich te diep in allerlei huiselijke aangelegenheden steekt, en in het gezin niet anders ziet dan een onderdeel van het kerkelijk leven; terwijl bij verslapping van den band, kerk en gezin als alle andere instellingen naast elkander zullen loopen, om ten slotte vreemd tegenover elkander te staan. Het is daarom eisch, dat ook bij deze betrekking opzettelijk worde nagegaan, op welken voet de kerk en het gezin met elkander hebben te verkeeren. Christus is Koning van zijn kerk, maar hij is ook in het gezin, gelijk ons bleek, Hoofd van den man, en daardoor met heerschappij ook over het gezin bekleed, en juist nu in dit tweeledig Koningschap van Christus over kerk en gezin, ligt de band voor beide, maar ook evenzoo in het onderscheid tusschen beide heerschappijen de betrekkelijke zelfstandigheid, die aan de kerk tegenover het gezin en evenzoo aan het gezin tegenover de kerk toekomt. Gezin en kerk kunnen tengevolge van dit onderscheid in zeer gespannen verhouding tegenover elkander komen te staan, ja, die spanning kan zoover gaan, dat de kerk ten slotte heel het gezin splijten doet en uiteenvallen. Breekt in een gezin het geloof door, maar zonder alle leden van het gezin te winnen, dan zal er in dat gezin over het geloof strijd uitbreken. Dan zal Christus, zoo als hij zelf betuigd heeft, zulk een gezin tweedrachtig maken, en zal die gedeeldheid en die tweedracht zoo ver kunnen gaan, dat de man tegen de vrouw, de ouders tegen de kinderen, de broeders tegen de zusters als vijanden over zullen staan. Jezus drijft dit zóó ver, dat naar zijn profetie, de ongeloovige gezinsleden de geloovige zelfs zullen haten, en in het eind zóó haten, dat ze elkander zouden overleveren in de gevangenis. Treedt nu zulk een toestand in, dan is het gezin als zoodanig ontbonden, de banden die het saamstelden, zijn half losgemaakt, het bloed houdt op te trekken, en wel verre van voor het gezinsrecht uit den weg te gaan, heeft de kerk de aardsche aangelegenheden van het gezin voordeeere van Christus te doen zwichten.

Niet genoeg kan bij de beoordeeling van de verhouding tusschen kerk en.gezin op deze niets ontziende uitspraak van Christus gelet worden. Hij spreekt er zoo klaarlijk zijn Goddelijk zelfbesef in uit, en al hadden we geen ander getuigenis, dan zou nog deze ééiie uitspraak'van Jezus ons van zijn God-zijn overtuigen. Wie zich enkel mensch voelt, en geen hooger Goddelijk zelf-bewustzijn in zich draagt, zou, tenzij hij in waanzinnigheid verviel, nooit en nimmer zoo iets hebben kunnen zeggen. De eisch dat elk gezin, waarin hij een aanhanger en volgeling won, om zgnentwil zou splijten, bersten en 'O het vuur van den haat onder zou kunnen gaan, kan in niemand, die enkel mensch 'S, opkomen. Wie zoo spreekt, voelt dat hij ioven het menschelijke staat, en dat daarom ook het gezin, al is 't de rijkste openbaring ''*» ons menschelijk leven, voor hem "joet wijken. Maar er ligt meer in deze uitspraak. Ze toont toch, hoe diep de Christus in geheel het samenstel van het Christelijk gezin wil doordringen. Hoe vele Sezinnen toch zijn er ook nu weer niet. Waarin geloovige personen met ongeloovige saamleven, en wei zóó dat noch de één zijn geloof noch de ander zijn ongeloof verbergt. ^aar komt ge nu zulk een gezin binnen en verkeert ge er veelvuldig, dan vindt ge het er alles zoo heel anders, dan ge zoudt gedacht "> verwacht hebben. Lezende wat Jezus van zulke gezinnen gesproken heeft, hadt se gemeend dat tweedracht de harten zou ^erdeelen, dat de één tegen den ander over «OU staan, en dat om des geloofs wille, "aat voor liefde in zulk een gezin hcerschen zou. Toch vindt ge het niet zelden heel anders, o, Neen, van tweedracht is geen sprake, eer leeft heel het gezin in stillen vrede. Van tweedracht is niets te bespeuren, veeleer wordt de band van het bloed sterk gevoeld. En wel verre van haat of nijd om des geloofs wille te ontwaren, is men zoo hartelijk en lief jegens elkander, als het gewone gezinsleven dit met zich brengt. Dat vindt men dan heerlijk, daar roemt men dan in, en het heet dan: „WPdenken wel niet allen eender, maar maken elkander daarom het leven niet moeielijk, en kunnen best met elkaar overweg." Veelal komt er dit dan op neer, dat men in het eind over niets meer spreekt, geen geloofsvragen meer aanroert, in de bespreking van wereldsche genietingen en bezigheden afleiding zoekt, en zoo alles mijdt, wat tot twist en tweedracht zou kunnen leiden. Niet de Christus doet dan het gedeelde gezin splijten, maar de gezÏBsband maakt, dat men tot Christus en zijn Koningschap het zwijgen doet. Het stond tusschen het gezin en den Christus. In dit pleit moet, naar Jezus uitspraak, het gezin voor hem wijken. Maar de uitkomst is juist andersom: Het gezin sluit Christus uit. Dit nu kan niet bedekt en goedgepraat. Ieder voelt en tast, dat zulke toestanden niet kloppen op wat Jezus geprofeteerd had. Er is dan wel Christelijke belijdenis bij een of meer leden van het gezin, maar die belijdenis-komt in het gezinsleven niet uit, ze wordt omsluierd, men spreekt er liefst niet over, en de vrede in eigen kring heeft men liever dan zijn vrede met God. Iets wat te meer stuit, omdat waar geioovigen en ongeloovïgen saam zijn, en men om des lieven vredes wil het spreken over het geloof mijdt, juist de andere partij, die tegen het geloof overstaat, zich meester maakt van de gesprekken, en in het gesprek den toon aangeeft. Het komt er toch op neer, dat iuen dan schier uitsluitend spreekt over wereldsche dingen, en dit juist nu is hun terrein.

Langs tweeërlei weg nu moet de Kerk hierop inwerken, ten deela door haar prediking en ten deele door huisbezoek; twee middelen die wel te onderscheiden zijn. De prediking toch stelt niet dan «^^; %^e«^ regelen, terwijl het huisbezoek er juist op doelt om de toepassing van die algemeene regelen in een bepaald gezin te verzekeren.

Wat nu dat besturen van het gezin door de prediking aangaat, zoo springt het in het oog, hoezeer onze hedendaagsche prediking veelszins uit het apostolisch spoor is geraakt. Slaat ge toch de apostolische Schriften op, dan vindt ge zeer zeker ook een breede prediking, die het feitelijk geloofsleven raakt, maar bijna nog breeder en nog uitvoeriger, vindt ge bij de apostelen een prediking, die handelt van man en vrouw, van ouders en kinderen, van heer en dienstknecht, van overheid en onderdaan, en wat dies meer zij. Daarentegen zou een statistisch overzicht uit onze dagen leeren, dat veelal bijna uitsluitend het persoonlijk geioofs-leven den prediker bezig houdt, terwijl de verhoudingen die In het gezinsleven aan de orde komen, of nietófnietdanzserterloops worden aangeroerd. Dit is geen opzet, maar het schijnt geestelijker. Met het gezin in de prediking te brengen, dreigt men zoo ücht op het verkeerde pad af te dolen. En ook, gedurig herhalen wat de apostelen ons over man en vrouw, ouders en kinderen, heer en knecht leerden, wordt al te eentonig, e» dieper in deze verhoudingen te dringen, vordert bij de publieke bespreking groote behoedzaamheid, menschenkennis, en talent van teekening. Schriftuitlegging, waarheid uiteenzetten, geestelijk in het gewone leven ingaan, vlot veel beter. En ook de gemeente Is dikwijls zeer prikkelbaar, en nauwlijks heeft men op den kansel een stuk uithetgeziatsleveu naar het leven geteekend, of de een denkt dat ge 't op hem gemunt hadt en wordt niet verootmoedigd, maar boos, en de ander geniet er in, dat ge dien ander terdege op zijn plaats hebt gezet, en meent dat hij vrij uitgaat. En toch kan dit alles de prediking niet van haar stellige verplichting tot alsoortig vermaan ontslaan. De kerk draagt ook voor het gezinsleven zeer ernstige verantwoordelijkheid. Ook in het gezinsleven woelt de zonde, die rusteloos poogt de verhoudingen In het gezin te vervalschen. Tegen deze woeling der zonde nu is het plicht, dat de prediking stelselmatig Inga. Volstrekt niet ieder in de gemeente verstaat en doorziet helder, welke verplichtingen het gezinsleven hem oplegt. Veeleer is een ieder geneigd |om in het|, gezinsleven naar zich zelf toe te rekenen en toe te trekken. Ware het gezinsleven in staat van heiligheid gebleven, van zelf zou leder zijn plicht en roeping verstaan. Maar nu niet. Het inzicht is niet klaar meer, en uit eigen zondigen zin stijgen gedurig nieuwe nevelen op, die het Inzicht nog meer verduisteren. Juist daarom is het plicht, dat de prediking op allerlei manier, en tot In de details, de roeping en den plicht van Ac^. rrssn en de vrouw, vas: de ouders en de kïnaeren, vanden heer en de dienstboden, gelijk die voor den Christen gelden, ultspreke, toelichte en aandringe op de conscientie. Het komt hier aan op kennis en Inzicht, maar ook op het besef van verantwoordelijkheid voor God; en als een vroom geloovig man uit de kerk huiswaarts keert met heilige verheuging over zijn geestelijken schat in Christus, maar thuis komende, gaat hij met vrouw en kroost om op een wijze, die met wat Christus eischt, vloekt, dan voelt toch ieder dat een kerk in plichtsbetrachting te kort schiet, die, In stee van zulk een toestand te bestrijden en uit te bannen, het veeleer door haar zoo eenzijdige prediking voedt. Het gezin heeft te begeeren, dat de kerk In haar prediking zich ook met zijn leven inlate, en meer dan eens Is het op dorpen gezien, hoe een nieuw gekomen prediker, die zich hier op toelegde en ook met het oog op het gezin het Woord recht sneed, binnen korte jaren heel het gezinsleven In de Gemeente geheiligd had.

Doch bij het vermaan in dé prediking blijve het niet. Ook het huisbezoek heeft hier een eigen roeping, want wel Is het huisbezoek In veler schatting schier uitsluitend met het oog op de toetreding tot het heilig Avondmaal Ingesteld, maar deze opvatting kan geen steek houden. Luther nam de biecht over, die bq OÏÏ.=Ï wegviel, maar ook al leidt het komend Avondmaal er van zelf toe, om de gezinnen te bezoeken, — dit hulsbezoek als zoodanig doelt toch van zelf op heel het gezinsleven, daar het zich tot alle leden van het gezin richten moet, en beoogt, op allen hoofd voor hoofd geestelijken invloed te oefecen. Kenmerk nu van dit huisbezoek is, dat het zich niet op 't algemeene terrein bewege, waarop de prediking haar taak te vervullen heeft, maar, in naam der kerk, een onderzoek komt instellen, In hoeverre het leven van zulk een gezin beantwoordt aan den eisch dien Christus èn aan het gezin in het gemeen, èa aan elk van zijn leden stelt. Het heet dan ook niet persoonsbezoek, ofledenbezoek, maar^«ïj^«5'(7£^, enneemtalzoo mt saam wonen als vormende saam één huisgezin. Door dit huisbezoek moet het huisgezin ïich gestadig In persoonlijk contact met de kerk gevoelen. Veelal wordt dit zoo niet verstaan, en ziet men er alleen persoonlijk contact met den prediker in. Het Is de dienaar des Woords, met wien de gemeente in vriendschappelijke betrekking leeft. Hij is een welkome gast in het familieleven, en vooral onder lagere standen acht men het een voorrecht, zoo de voorganger zich eens aan het gezin wijden kan. Bij het vele lieve dat zich hierin uitspreekt, ligt er toch een verkeerde opvatting in. Er is een kerk, die kerk heeft van Christus haar ambtsdragers ontvangen, en die kerk gaat In die ambtsdragers rond in de gemeente, om elk gezin van Christus tot heiliger leven te roepen. Prediker en ouderling staan wat het huisbezoek betreft dan ook saam In één gelid. De prediker alleen kan op verre na het huisbezoek niet naar eisch verrichten. Wordt zulk huisbezoek niet ten minste viermaal telken j are ia eik gezin herhaald, wat geeft 't dan.? En moest de Dienaar des Woords zich daartoe leenen, dan roofde dit hem In eenigszins groote gemeenten al spoedig den tijd voor goede voorbereiding zijner prediking; en het droeve resultaat ware, dat men er een arme prediking kreeg met een overhaast en vormelijk huisbezoek. Huisbezoek Is niet, dat ds prediker als goed vriend in allerlei kringen eens een bezoek komt brengen; bij het huisbezoek komt een ambtsdrager van Christus, in naam van zijn kerk, tot het gezin om het bij den Chrlstelijkenlevenstoon te houden, misstanden zoo mogelijk uit den weg te ruimen, op plicht en roeping te wijzen, bij droefenis te troosten, en In naam van den Koning der kerk onderwerping aan zijn Woord af te elschen. Men moet bij het hulsbezaek weten, dat men met de Kerk, en in die Kerk met Christus te doen heeft, en het Is vooral door het huisbezoek, dat de band tusschen Christus Kerk en het gezin moet gelegd worden.

Toch dient er steeds op gelet, dat kerk en gezin twee zijn, en dat de kerk de zelfstandigheid van het gezinsleven niet mag ontwrichten. Het gezin heeft een eigen levensterrein, moet gehoorzamen aan eigen wetten, staat onder eigen gezag, en mag uit dien hoofde niet in het leven der kerk opgaan. Het gezin is een eigen gesloten kring, die leeft onder een eigen hoofd, en aan eigen ordinantiën gehoorzaamt. Het gezin v/as er lang eer de kerk optrad. Het bestaat nog altoos in tal van landen, waar de kerk nog niet doordrong. Het heeft een eigen adelbrief, en niat door dit zelfstandig karakter prijs te geven, maar juist door het stiptelijk te doen eerbiedigen, wassen kerk en gezin In de juiste onderlinge verhouding op. Het leidt daarom op geheel verkeerde paden, zoo de ambtsdragers der kerk bij het hulsbezoek er zich op toeleggen om in de gezinsgeheimen door te dringen, en om 't zoo uit te drukken door alle ramen naar binnen zien en door alle deuren binnen vallen. Het hoofd van het gezin ontvangt de ambtsdragers der kerk in dat vertrek, dat hij daartoe aanwijst. Hij is gehouden alle leden der kerk, ook de kinderen, te laten binnenkomen, maar bulten zijn tegenwoordigheid behoeft het bezoek niet te worden voortgezet. Wel kan dit goed zijn, maar In het gezin moet de kerk niet als eischend optreden, noch ook den schijn aannemen, als oefende zij in het gezin een gezag uit, dat boven het gezag van het Gezinshoofd uitging. Groote kieschheld zal hier daarom steeds raadzaam blijven. Wie vertrouwen wint, komt verder dan wie zijn gezag over de geoorloofde grens poogt uit te zetten. Noch het gezin moet zich In zijn zelfstandigheid, noch de leden van het gezin moeten zich in hun persoonlijke vrijheid bedreigd gevoelen. Het moet uitkomen dat het huisbezoek een zegen achterlaat, en diep moet steeds de indruk blijven, dat de kerk niets anders dan de eere van Christus ook in het gezinsleven bedoelt.

Doch behalve dit bezoek dat de kerk van Christus aan de huizen brengt. Is er nog ander veelvuldig contact tusschen kerk en gezin. Het bezoek toch bij kranken, stervenden, rouwdragenden of bij door God verblijde gezinnen valt niet onder het Huisbezoek. Het eigenlijke Huisbezoek wordt niet aangevraagd, krankenfaezoek veelal opzettelijk aangezocht, en ook draagt zulk j-^/i? genheidsbezoek, als we 't zoo mogen noemen, een ander karakter. Het Huisbezoek is het uitoefenen van opzicht over een gezin; van daar ook de naam van Opziener; al al zulk gelegenheidsbezoek daarentegen komt op uit de deelneming in anderer leed en vreugde. Niet, men versta dit wel, alsof bij dit gelegenheidsbezoek de ambtsdrager gelijk zou staan met een vriend of bekende, die binnenkomt. Zeer stellig heeft de kerk bij de kranken, stervenden en rouwdragenden een eigen plicht te vervullen, waarvan het eigenaardig karakter saamhangt met de bij'ondere positie, waarin zich de lijdende, of door de lijdende en stervende het geheele gezin, bevindt. Vooral In zulke dagen is de inwerking op zulk een gezin van de Ongeziene wereld zooveel sterker, en het Is nu de kerk die met het gezin contact zoekt, om het geloof te sterken, wie inzonk op te beuren, en wie gewond werd in de ziel, te troosten. Ook bij blijde gebeurtenissen kan de kerk hier optreden, maar toch ligt dit minder op haar weg. Veeleer heeft de kerk bij de groote gebeurtenissen des levens, die oorzaak van huiselijke vreugde zijn, een eigen ambtelijke roeping. Is er een huwelijk te sluiten, dan treedt ze in de inzegening op, is er een kindeken geboren, dan verheugt ze door het uitzicht op het Sacrament van den Doop, en dit doet ze beide malen niet als deelnemend vriend, maar als uitvoerende het bevel van den Christus. Dit wil nu niet zeggen, dat een prediker of kerkeraadslld niet ook wel op een jaarfeest, bij een gelukkige benoeming, bij een behaald voordeel, bij een zilveren bruiloft, van zijn sympathie mag doen blijken, maar dit alles gaat toch meer bulten de kerk om, en niet als kerkelijk ambtsdrager, maar als persoonlijk vriend van den huize betoont de bezoeker zijn deelneming. Wie als dienaar van Christus namens zijn kerk optreedt, moet steeds weten en gevoelen, dat zijn ambt zijn leven beheerscht, en dat niet het betoon van allerlei vriendschappelijke liefheden en attenties, maar het opwekken der kranken, het troosten der stervenden, het ondervangen van de smart der rouwdragenden, het Inzegenen van het huwelijk en het bedienen van den doop hem om Christus' wil bij het gezin aangenaam maken en In eere stellen, Vrlendschapsbetoon bij allerlei festiviteiten mag er bij komen, maar de ambtsdrager der kerk moet in den Dienaar des Woords hoofdzaak blijven. Ook In het gezin moet men weten waarom men met de kerk van Christus en in die kerk met zijn Koningschap te doen heeft.

De kerk heeft alzoo aan en in het gezin een zeer ernstige taak te vervullen. Ze mag het gezin niet aan zich zelf overlaten. Ze behoeft door geen gesloten deur binnen te treden, maar heeft in naam van Hem, die Koning over de kerk, maar ook Koning van het gezin is, recht van binnentreden. Niet de wereld, maar de kerk heeft aan het gezin aan te zeggen, hoe 't, om Christus eere te geven, bestaan moet. Ze moet waken tegen de ontheiliging van het huwelijk, allebooze theorie van vrije liefde, polygamie en echtschelding in de publieke opinie, ook met hulp der Overheid, te' keer gaan, om In het volksleven het Christelijk huwelijk als grondslag van de Christelijke saamleving te handhaven. De kerk heeft op alle manier de zonde der ontucht te bestrijden, die, In wat vorm ze ook uitbreke, altoos het gezin belaagt, zijn vastigheid loswrlkt, en wat In zijn vang ligt, in den vloek verteert. De kerk heeft door de macht van haar woord en door ha< ar invloed alle booze stukken, die het huwelijk ondermijnen kunnen en daardoor het gezin van zijn hoogste eere berooven, te weerstaan. De kerk is, om 't kort uit te drukken, mede aansprakelijk voor de instandhouding In maatschappij en staat van die hechte grondslagen, waarop heel het gezinsleven rusten moet. Door hierin getrouw te zijn bevordert de kerk het gezinsleven, moedigt ze het gezinsleven aan, en schept ze in den staat en in de maatschappg de gelegenheid aan het gezin, om breed de vleugelen uit te slaan. Dit deed de kerk alle eeuwen door, en het Is niet te noemen wat zegen de kerk reeds hierdoor aan het gezin geschonken heeft.

De kerk werke daarom allereerst ten bate van het gezin, door haar prediking, In zooverre deze licht verspreidt over de juiste verhoudingen die In het Christelijk gezin bestaan moeten, de schending van deze goede verhoudingen bestraft, en de roeping ten bate van het gezinsleven aan elk gezinslid op het harte bindt. En, bij die prediking het niet latend, zoeke de kerk door het Huisbezoek haar speciaal contact met elk bijzonder gezin, om opzicht over elk lid der gemeente uit te oefenen en zoo het persoonlijk als het gezinsleven te heiligen. Voeg hier nu bij, dat de kerk bij doop, huwelijk, sterven en begrafenis de orde der eeuwige dingen vertegenwoordigt en hierdoor het contact van het gezin met de „wereld daarboven" sterkt, en ge gevoelt het hoe kerk en gezin niet van elkander zijn te schelden en elkanders zegen niet missen kunnen. Reeds in het Verbond liggen kerk en gezin ineengeschakeld. De kerk is draagster van den Verbondszegen, en het gezin schakelt In het Verbond geslacht na geslacht aacéén. En daarbij komt dan nog de laatste roeping van de kerk ten behoeve van het behoeftige gezin, die in het diaconaat ambtelijk Is vastgesteld. Het gezin heeft een stoffelijken grondslag, het rekent niet alleen met de ziel, maar eerst zelfs met het lichaam. Vandaar de behoefte aan levensonderhoud en aan middelen van existentie. En nu geldt het In Christus' kerk als regel, dat wat de persoon en wat het gezin bezit, bezit van Christus Is, en dat wie er In rentmeestert, aan zijn Koning van dat rentmeesterschap verantwoording schuldig Is. Daarom Is het Diaconaat van de kerk onafscheidelijk. De broederlijke liefde moge voorop gaan, en in allen nood trachten te voorzien, maar, reikt zij niet uit, en blijft de nood om hulp roepen, zoodat het gezin onder zou gaan, dan komt de kerk nogmaals het gezin, en nu In 't stoffelijke, zegenen en redt het van den ondergang. In Christus kerk mag niet een gezin honger lijden. Wie behoeftig is moet gekleed worden. In der armen nood moet worden voorzien. En voor dit alles neemt de Kerk, als het moet, de zorge op zich, niet om hiermede bulten haar erf te treden, maar om getrouw te zijn aan de roeping, die haar ook op dit terrein van Chrlstuswege door zijn apostelen gegeven is.

Zoo woont het Christelijk gezin onder de schaduw der kerk van Christus. Het stoelt op eigen wortel, en de kerk mag niet als woekerplant het eigen leven van het gezin omvlechten en te niet doen. Maar trok de kerk zich terug, zoo zou al spoedig alle Christelijk karakter van het gezin wegvallen. De glans, dien het gezin als Christelijk gezin draagt, komt aan wie er in saam wonen, niet uit de wereld, maar steeds van de kerk van Christus toe.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's