GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch  geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIII.

Over het feit, dat de Gehenna of hel volgens de voorstelling van het Nieuwe Testament reeds thans de verblijfplaats der gevallen engelenwerel'd is, behoeft dus geen twijfel te bestaan. Trouwens, de Kerk van Christus heeft hierover nooit anders gedacht en het eenparig getuigenis der Kerk op dit punt legt zeker niet weinig gewicht in de schaal.

Veel moeilijker daarentegen is de vraag, of ook de zielen der goddeloozen tersloid na den dood naar de Gehenna of hel gaan, dan wel of ze tot het laatste oordeel vertoeven in den Hades of voorloopige gevan genis (i Petrus 3:19), waar de eigenlijke straf der hel nog nset op hen wordt toegepast.

Afdoende kan deze vraag eerst beantwoord worden, wanneer we hebben nagegaan, wat het Nieuwe Testament onder den Hades verstaat. Thans zij alleen opgemerkt, dat die plaatsen in het Nieuwe Testament, waaruit men meent te kunnen afleiden, dat de Gehennastraf eerst na het laatste oordeel voor de goddeloozen zal beginnen, niet afdoende zijn.

Men beroept zich daarvoor in de eerste plaats, gelijk we reeds opmerkten, op die uitspraken van Christus, waarin gesproken wordt van een verderven van 02V/en//V^aa»« n de Gehenna of van een gaan met han en en weten naar de hel, omdat daaruit lijken zou, dat deze straf eerst na de pstanding uit de dooden kan intreden. Men ergeet hierbij echter rekening te houden et de eigenaardige spreekwijze der Schrift, ie 't leven hiernamaals altoos teekent met eelden aan dit leven ontleend. Immers, anneer Christus in diezelfde uitspraken egt, dat het beter is verminkt, met éen oog, et éen hand, of kreupel in het eeuwige even in te gaan, dan met twee oogen, twee anden of twee voeten naar de Gehenna, dan ou hieruit evenzeer volgen, dat de zaligheid oor een geloovige eerst na de opstanding egon en dat deze zaligen in den hemel en verminkt lichaam zouden meebrengen. Al at de Schrift ons nu mededeelt aangaande et lichaam der opstanding sluit die gedachte en eenenmale uit. Al is het nog niet geopenaard, boe dit lichaam der opstanding ezen zal, éen ding weten we, dat het elijkvormig zal zijn aan Christus' verheerijkt lichaam, dat het in heerlijkheid en nverderfelijkheid het aardsche lichaam erre overtreflfin zal en daarom van eenige erminking bij dit lichaam geen sprake kan ezsn. Waar nog bijkomt, dat dit uitukken van het oog, het afkappen van de and of voet, die ons ergert, zeker niet in etterlijken zia door Christus is bedoeld, aar geestelijk moet worden verstaan. Wat echter alles afdoet is, dat Christus de gelijkenis van den rijken man en azarus, waarin ongetwijfeld sprake is van etgeen onmiddellijk na het sterven gechiedt, ons de voorstelling geeft, alsof eide, de rijke man en Lazarus, met ziel n lichaam naar hun eigen plaats zijn geaan. Hier nu is niet van de Gehenna aar van den Hades sprake, niet van den emel, maar van Abraham's schoot. En ch slaat de rijke man in den Hades de ogen op, hij ziet van verre Lazarus in Abraam's schoot, en hij bidt: end Lazarus, at hij het uiterste zijns vingers in water oope en mijne tonge verkoele, wantiklijde marte in deze vlam" (Luc. 16 : 24).Tertulanus heeft hieruit zelfs afgeleid, dat de iel terstond na het sterven een lichamelijke estalte aannam en daarom hier van oog, inger en tong gesproken werd. Wil men chter tot zulke fantastische voorstellingen iet de toevlucht nemen, dan moet men rel erkennen, dat Christus hier in beelden reekt. Een afgestorven ziel heeft geen gen, geen tong, kan het branden van de lam niet voelen en niet gelaafd worden met n druppel water. Wanneer Christus dan ch deze uitdrukkingen gebruikt, dan is dit den indruk van de straf, die den rijken an wacht, te levendiger te doen zijn. ier op aarde had de rijke man in weelde geleefd, overvoled van spijs en drank gehad, aan niets had het hem ontbroken. En als natuur het te beter zouden verstaan.

Evenmin is afdoende het beroep op Christus' uitspraak, dat hij eerst in het laatste oordeel tot de goddeloozen Zïggen zal: gaat weg van txiij, vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijag engelen bereid is" (Matth. 25 : 41) w^i hetft men daaruit willen afleiden, dat de helFche straf dus eerst «a het laatste oordeel van de goddeloozen begincea zal, maar men vergat, dat in de gelijkenis van den rijken man door Christus uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de rijke man terstond na het sterven in smarten en pijnen was; zelfs wotdt die smart toegeschreven aan het branden van de v'am en dus aan hetzelfde onuitblusschelijk vuur, waarvan in Mattb. 25 en elders bij het eindoordeel sprake is. Wil men Christus niet met zich zelf ia tegenspraak brengen, dan mag men dus uit Matth. 25 niet het tegendeel afleiden van wat in Luc. 16 ons geleerd wordt. De oplossing der sc'nijnbare tegenstrijdigheid ligt hierin dat naar de voorstelling der Schrift san het jongste gericht de opstanding uit de dooden voorafgaat; de ziel, ook der goddeloozen, keert dan in het lichaam terug; de zondaar is dan weer op deze aarde. Tot deze goddeloozen nu, die uit de dooden zijn opgestaan, zegt Christus, dat ze heen zullen gaan naar het eeuwige vuur, dat den duivel ea zijn engelen bereid is, d. w. z. nu naar lichaam en ziel, als mensch in hun geheel. Maar daarin ügt niet opgesloten, dat de ziel niet reeds vóór dien tijd straf had ondergaan. Het is hiermede als met de uitspraak van den Apostel, dat het den mensch gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel, zoodat het oordeel hier onmiddellijk op den dood volgt, terwijl op andere plaatsen het oordeel verschoven wordt tot het laatste der dagen, als Christus op de v/olken wederkomen zal. De oplossing ligt hierin, dat het eerste oordeel na den dood een voorloopig oordeel is, het oordeel ten laat sten dage het eindoordeel.

En wat de laatste bewKsplaats aangaat ontleend aan Openbaring 20:14, waar staat dat na het jongste oordeel „de dood en de hades zullen geworpen wordea ia den poel des vuurs", zoo heeft men hieruit willen afleiden, aangezien de Hades „de verblijfplaats der afgestorven zielen" is, dat deze zielen dus eerst na het laatste oordeel ia het helsche vuur zullen geworpen worden. Wat met den Hades hier bedoeld is, kan eerst later uiteengezet worden; thans wijzen we er alleen op, dat de Dood en de Hades, die altoos in de Openbaring saam verbonden zijn, voorgesteld worden niet als een verblijfplaats van afgestorven zielen, maar als personen. De Dood rijdt op een vaal paard en de Hades volgt hem na, en hun, staat er, wordt macht gegeven om te dooden tot het vierde deel der aarde (Openb. 6 : 8). Nu mag dit natuurlgk niet letterlijk worden verstaan, want de Dood is geen persoon, en rijdt niet opeen paard, maar deze beeldspraak dieet otn, evenals wij spreken van den Koning der verschrikking, de schrikkelijke, macht, die ia den Dood schuilt, ons voor oogen te stellen, Waaneer nu in Openbaring 20 gezegd wordt, at na het laatste oordeel de Dood en de Hades in den poel van het vuur zullen georpen worden, dan wil dit niets anders eggen dan wat de Apostel Paulus in i Cor. 15:26 ons leert, dat als alle dingen aan hristus onderworpen zijn, de laatste vijand, ie te niet gedaan zal worden, de dood is, p de nieuwe aarde, die dan komt, zal een Dood en geen Hades meer heerchappij voeren, want de Dood is dan verlonden tot overwinning. Dat drukt Johannes a beeldspraak uit, door te zeggen, dat eiden Dood en Hades dan ia den vuuroel verdwijnen zullen.

Eenige grond om te zeggen, dat volgens et Nieuwe Testament de goddeloozen na un dood eerst naar den Hades gaan en pas a het laatste oordeel naar de Gehenna of el, is er dus niet. In heel het Nieuwe Testaent wordt slechts eenmaal, en dat in de gelijenis van Lazarus en den rijken man, gezegd, at de goddelooze na zijn sterven in den ades is, maar het lijden, dat hem daar acht, wordt met volkomen dezelfde beelden eteekend, waarmee elders de straf der hel ns voor oogen wordt gesteld. Zondert me» eze eene plaats echter uit, dan wordt overal lders ons de voorstelling gegeven, dat de oddelooze terstond na den dood raaf de el gaat. Een andere strafplaats kent het ieuwe Testament niet. Van de kinderen es Kocinkrijks, die Christus hebben verorpen, van den man zonder bruiloftskleed n van den onnutten dienstknecht, die zijn alent in de aarde begroef, wordt telkens ezegd, dat ze „uitgeworpen worden in de uitenste duisternis, waar weening en nersing der tanden zal zijn" (Matth. 5:12; 2 : 13; 25 : 30). Wie tot zijn broeder zegt aka, „die zal strafbaar zijn door het elsche vuur" (Matth. 5 : 22). Wie weigert and, of oog, of voet, die hem ergeren, uit rukken of af te houwen, wórdt „geworpen het eeuwige vuur" (Matth. 18:8—9)' n indien nog eenige twijfel mocht overlijven, dan leze men hoe in Hand 2:25 an Judas Iscarioth wordt gezegd, dat hfli e zoon des verderfs, „is heengegaan in ^ip gene plaats", met welke eigen plaats niet ders bedoeld kan zijn dan de hel. A's zoon es verderfs of „kind der helle", gelijk de eere Jezus het ook uitdrukt, is er voor das Iscarioth geen andere plaats, die 2*; ^ gen plaats is, dan het onuitblusscheu]'ur, dat Satan en zijn engelen bereid is, waar ook Judas, de verrader van Christus, man in wiens hart Satan voer, tbu'S ort.

Teü slotte zij nog opgemerkt, dat ook jjet volksgeloof van de Joden in Jezus' dagen gsen ander is geweest, dan dat de godde'.ooze terstond na het sterven naar de Gehenna ging. Wel heeft men, gelijk we vroeger opmerkten, soms het tegendeel wsUen afleiden uit enkele apocriefe boeken, maar wat deie apocriefe boeken fabelen over het leven na den dood, is veel meer £311 de mythologische voorstellingen van (Ig heidenen, dan aan het volksgeloof van de Joden ontleend. Jozefus, die uitnemend goed wist, wat de Pharizeërs geloofden, omdat hij in Palestina leefde, zegt uitdrukkelijk dat volgens deze leermeesters van Israel de eeuwige straf der goddeloozsn terstond na den dood begon en Jochanan ben Zakhai, die omstreeks 90 na Christus wordt gesteld, spreekt evenzeer van een onmiddellijk heengaan van de goddeloozen naar de „plaats des eeuwigen doods", de Gehenna. Van een Hades is in de letterkunde der oude Rabbijnen dan ook nergens sprake, en Jozefus, al gebruikte hij het woord Hades wel, omdat hij voor Griekschcprekende lezers schreef, die het woord Gehenna niet verstonden, bedoelt met dien Hades toch niet anders, gelijk ieder toestemt, dan de Gehenna of hel.

Nu is dit beroep op het volksgeloof der Jjden ia Christus' dagen zeker geen afdoend bewijs voor het Nieuwe Testament, maar tweeërlei mag hierbij toch niet vergeten worden. Vooreerst, dat Christus wel de Paariz2ërs en Schriftgeleerden beschuldigd heeft van schijnheiligheid, maar tegelijk gezegd heeft, „dat zj op den stoel van Mozes waren gezeten" en dat het volk „houden moest al wat zij zeiden", zoodat van onzuiverheid in de leer bij hen geen sprake was (Mattb. 23:2, 3) Ea ten tweede dat Christus wel telkens is opgekomen tegen de or juiste en onschriftuurlijke voorstellingen van de Sadduceën, met name ten opzichte van het leven hiernamaals, maar dit nooit gedaan heeft tegen de Pharizeërs. Indien hetgeen de Piiarizcërs en de Schriftgeleerden op dit punt bet volk leerden, orjuist was, zou Christus zeker niet nagelaten ïiebben zijn discipelen daarop te wijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch  geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's