GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Zesde gedeelte).

Het Koningschap van Christus en de Wetenschap.

III.

DE WETENSCHAP ALS MACHT.

Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik te niete maken. I Cor. I : I9.

Met opzet spraken we dusver van het ons measchen verleende weetvermogen, niet van ons kenvermogen, en zoo ook van het weten van Jezus, en niet van zijn wetenschap. Het komt er toch op aan, duidelijk te doea uitkomen, hoever het vermogen ia de menschelijke natuur ging om onmiddellijk zekerheid te erlangen, zonder opzetfelqk ingesteld onderzoek, en om bij Jezus' weten in het licht te stellen, hoever zijn kennis van God, van de wereld en van den mensch ging, zonder dat hg, wat wij noemen, een wetenschappelijk onderzoek instelde. Reeds op twaalQarigen leeftijd zette Jezus zich in den tempel te Jerusalem onder de wetenschappelijke mannen van die dagen neder, en toonde de Schrift zóó te verstaan en zóó te kennen, dat een ieder verslagen was over zijn vragen en antwoorden. Dit weten en verstaan van de Schrift nu was bij Jezus geen vrucht van een opleiding in ééne der Rabbinistische scholen, maar blijk van een kennis die hem op andere wijze was toegekomen. Een wetenschappelijk onderlegd en opgeleid geleerde was Jezus niet. Het is daarom wel zaak, helder in te zien, wat men thans vooral onder wetenschap verstaat, teneinde scherp het onderscheid te beseffen tusschen wat voor ons de wetenschap is, en hetgeen Jezus uit zich zelven wist en doorzag. Ia drieërlei zin kunnen wij van wetenschap spreken. Men kan, hoorende van iets dat gebeurd is, vragen: adt ge daar wetenschap na? Dan bedoelt men aüeea te vragen, of ge daarvan af wist; wist dat het gebeurd was en zóó gebeurd was; en dan komt het neer op enkel weten Ook in dien zin nu komt het woord W«/£«JC^Ö/herhaaldelijk in de Schrift voor. Zoo in Job 10 : 7, als Job zegt: Het is in uw wetenschap dat ik niet goddeloos ben", ol ook als er in Num. 24 : 16 gesproken wordt van „de wetenschap des AUerhoogsten", en als het in Hand. 24 : 22 heet: Als ik nadere wetenschap van dezen weg zal hebben". Zelfs kan tot op zekere hoogte gezegd, dat in de Spreuken het woord „wetenschap" hoofdzakelijk in dezen zin gebezigd wordt. De beteekenis, door ons aan het woord wetenschap gehecht, vindt ge in de Schrift nog bijna niet. Dit neemt intusschen niet weg, dat thans wetenschap gemeenlqk in heel anderen zin gebezigd wordt. Deels als men spreekt vaneen bepaalde wetenschap, zoo b.v. de geneeskundige wetenschap, de rechtskundige wetenschap enz., deels als men spreekt van de wetenschap in het gemeen. Spreekt men toch van de medische wetenschap, zooverstaat men daaronder gemeenlijk de samenvatting van alle kennis en kundigheid, die op een gegeven oogenblik ter beschikking van de artsen staat, om hun kranken te genezen. Dit beduidt in het minst niet, dat alle geneeskundigen tot eenzelfde inzicht zqn gekomen. Integendeel, ook op medisch gebied staat school naast school. Er is de allopathie, er is de homoeopathic, er is de natuurgeneeskunde, en er zijn nog andere methoden. En ook onder de mannen, die in hoofdzaak eenzelfde methode volgen, loopen de overtuigingen nogmaals zeer uiteen. Wat de een aanbeveelt, wordt door den ander vaak als ondoeltreffend bestreden. Maar dit hebben allen gemeen, dat hun kennis en inzicht rust op een nauwkeurig onderzoek van het menscheltjk lichaam, in zijn samenstelling, in den gang van het leven, in de functie van zijn organen, en in al wat den toestand van het lichaam beheerscht; voorts op een onderzoek naar de krankheden en verwondingen die het lichaam ontredderen kunnen; dan op een onderzoek naar wat deze ontreddering kan voorkomen; en op een onderzoek naar de middelen om krankheden te genezen en verwondingen te heelen. Het is dit wetenschappelijk onderzoek, dat aan allen gemeen is, en aan dit wetenschappelijk onderzoek ontleent de verkregen kennis haar wetenschappelijk karakter.

Hetzelfde geldt van alle overige afzonderlijke wetenschappen, die evenzeer niet anders geven dan de samenvatting van de kennis en kundigheden die door wetenschappelijk onderzoek op dit bijzonder gebied aan kennis en wetenschap verkregen zijn. Het gebied, waarop de ééne wetenschap werkt, verschilt natuurlijk geheel van het andere. Bij elk dier afzonderlijke wetenschappen duiken opnieuw verschillen van methoden, bevindingen en zienswijzen op. Op elk gebied staat de ééne geleerde vaak beslist tegen den anderen over. Ook hier staat school tegenover school. Wat in de ééne periode geloofd werd, wordt niet zelden in de andere met beslistheid verworpen. Zelfs omtrent de beginselen waarvan elke wetenschap heeft uit te gaan, bestaat allerminst eenstemmigheid. Maar hoe breed deze verschillen ook gapen, dit is nochtans bij de wetenschap aan al haar beoefenaren gemeen, dat ze een wetenschappelijke methode volgen, wetenschappelijk hun onderzoek instellen, en evenzoo naar logischen regel de daarop gebouwde stellingen of onderstellingen vaststellen, en juist in het stevig vasthouden aan dit wetenschappelijk karakter van hun onderzoek, het eerebrevet zoeken voor hun wet^nschappelijken naam.

Doch bij dit, zoo men wil, nog tamelijk onschuldig optreden van de priesters der wetenschap blijft het niet, en geheel anders komt de zaak te staan, zoodra men de aandacht aftrekt van de afzonderlgke wetenschappen en richt op wat zich aandient als DE Wetenschap. Dan toch geraakt men aanstonds onder dea indruk \^xit.zrx Macht, waarvoor men wil, dat we zonder voorbehoud eerbiedig knielen zullen, en die haar scepter in onbetwistbare heerschappij over ons en over heel ons menschelijk leven zwaaien zal. Genomen als DE Wetenschap, werpt deze macht zich op als een Koningin die geheel de bestaande wereld tot haar rijksgebied mag rekenen. Ja, meer nog, we zien deze macht niet zelden aangediend als een godin, bij wier orakel al wat mensch heet te zweren zal hebben. Ea met eea: „Groot is de Dianader Ephezeren!" wordt de roem van deza godin der kennis steeds verder verbreid. Zoolang ge nu met een bepaalde, met een afzonderlijke wetenschap, b.v. met de wiskunde, met de scheikunde, met de geneeskunde, of met wat ook te doen hebt, kunt ge u van zulk een wetenschap nog een tamelijk heldere voorstelling maken, maar zóo niet gaat ge van de afzonderlijke wetenschappen op het algemeece begrip van DE Wetenschap over, of aües verandert. Ga kunt niet zeggen: DE Wetenschap is gelijk aan de som van alle afzonderlijke wetenschappen, want ieder voelt dat met De Wetenschap aog heel iets anders wordt bedoeld. Niet maar een bijeenvoeging van allerlei geleerdheid, maar een mystieke macht, die een onvoorwaarlijken eerbied Toor haar orakel en onderwerping aan haar uitspraken afvergt. Het is niet een macht met een bepaald orgaan of vertegenwoordigd in een aanwijsbaar College van geleerden, waarvan de beslissing ware in te roepen. Haar dienst is veeleer een soort eeredienst, en niets is gewoner dan te hooren spreken van den tempel der Wetenschap, of te hooren gewagen van haar priesters en koorknapen. Alle O/erheid wordt dan ook opgeroepen, om haar goud en zilver ter harer beschikking te stellen. Inrichtingen in steeds grooter aantal en steeds prachtiger van bouw eischt ze voor haar studiën op. Wie haar smaden durft, wordt schier eerloos verklaard, en wie niet vooruit gereed is voor haar uitspraken te zwichten, telt onder het verlichte deelvan de bevolking niet meê. Tot voor den Rechter toe verschijnen haar priesters, om over toerekenbaarheid van schuld getuigenis af te leggen. Welk geschil er ook oprijst, de Wetenschap zal de solutie moeten brengen. En wat veel meer nog zegt, in heel onze gadachtenwereld, in heel onze levensopvatting, in heel onze v/ereldbeschouwing is het de Wetenschap, en de Wetenschap alleen, die den toon moet aangeven. Van daar, dat ten leste ook DE wetenschap geëindigd is, gelijk ze moest eindigen, met den Christus naar de kroon te steken.

Niet zij toch buigt zich voor den Christus om zich door hem te laten beoordeelen, maar ze aarzelt geen oogenblik als rechter te gaan zitten over hem. Niet de historie zal ons zeggen, wie en wat de Christus op aarde was, en niet het zelfgetuigenis van den Zone Gods zal ons waarborgen wat hij nu is, en straks in het eind der eeuwen zijn zal. Dit alles is eeuwenlang wel zoo voorgesteld en onbedachtzaam nagepraat, maar de Wetenschap weet het thans beter. Vaneen voorbestaan van den Christus geen sprake, van een bovennatuurlijke geboorte uit de Moedermaagd evenmin. Zoo er al ooit een Jezus geweest ïs — want dit zelfs werd nog onlangs te Berlijn op hoogen toon betwist — dan isdeze Jezus, gelijkeen gewoon menschenkind geweest, uit Maria en Jozef geboren, is hij 'tzij strafrechtelijk 'tzij buiten het strafrecht om, om het leven gekomen, ishij uitgedragen naar 't graf en in 't graf gebleven en kan noch op zijn beweerde op­ standing noch op zijn hooggeloofde hemelvaart anders dan schouderophalend worden neergeziea. Dat alle verhaal van door hem verrichte wonderen op V2r? '; ? sel rust, geldt als vanzelfsprekend. Ai wat van hem achter bleef was de weldadige indruk van zijn verschijning en de heugenis van een enkel g aangrijpend woord. Zoo heeft dan de heu-| genis van zqn naam zich voortgeplant, in den loop der historie heeft men zijn beeld met sagen en legenden omhangen, en vandaar | de eeuwenlange afgoderij die met zijn heugenis is gedreven. En nu is het dan eindelijk de Wetenschap, die deze sieraden der phan-1 tasie weer van zijn waarachtig beeld afrukt, | en ons Jezus kennen leert in dien gewonen nuchteren vorm, waardoor de moderne hem nu kent als een nobele van hart, als een aantrekkelijke figuur, als een echt vrome onder de Rabbijnen van Israel, maar toch in elk geval niet anders en niets meer dan een mensch onder de measchen. Eeuw na eeuw is Christus de macht in het Europeesche leven geweest en be«roog zich het leven der volken om hem als 't middenpuat. Zóó volstrekt zelfs heerschte die macht vaa den Christus, dat de wetecsc'iap haar kapel voor een tempel voor lief moest nemen. Maar ten slotte is ook hierin het keerpunt gekomen. Het beeld van den Christus verloor zijn aureool. Christus als Koning werd onttroond. Zijn oorsprong, naam en persoon werden tot gewone proportiën herleid. Van een knieleavoor den Christus kan en mag dus geen sprake meer zijn. De Evangeliën die van hem verhalen, zijn onbetrouwbaar; de apostelen die in zijn naam optraden, waren zelfmisleiden die ook de schare op een dwaalspoor leidden. De Schrift is geen heilig boek, maar een gewone verzameling van zeer gebrekkige stukken letterkunde, waaruit niet dan met de grootste zorg enkele betrouwbare gegevens zijn op te visschen. Zoo is het met de Godheid, met het Koningschap, met Je Macht van den Christus gedaan. Steeds meer gaat zijn gestarnte onder en verdonkert zijn beeld. En waar deze star van Bethlehem in het Westen ondergaat, klimt steeds hooger aan den horizont het geniale gestarnte van de Wetenschap; breidt zij haar Koninklijk gezag steeds verder uit; is haar macht steeds toenemende; en maakt ztj steeds meer den indruk van een mystieke godin, wier orakeltaal als de waarheid te beluisteren valt. De Wetenschap drong den Christus op zij, en zette zichzelve op het gestoelte der eere, waarop de Christus eeuw na eeuw geschitterd had.

Het was dan ook niet te sterk gesproken, dat jde Wetenschap Jezus naar de kroon steekt. Hoe nu is de Wetenschap tot dezen euvelen moed gekomen.' Feitelijk kan men zeggen, doordat ze zichzelve ontadeld heeft. Gelijk ons toch blijken zal, is er ia de Wetenschap zelve tweeërlei strooming opgekomen, en is het de jongste van die twee stroomingen, die thans het hooge woord voert. Reeds bij de volken der oudheid had de Wetenschap, zich tot taak gesteld, niet alleen om de zienlijke, maar ook om de onzienlijke dingen In haar sfeer op te nemen en in diep doorgedachte en hooggaande wijsbegeerte een oplossing van de raadselen des levens te vinden; een pogen en streven, dat zich in een zijtak der Wetenschap nog steeds voortzet. Maar bij dit hooge streven gevoelde men zich nog steeds onvast. Er bleef altoos teveel meening tegenover meening, vondst tegenover vondst, school tegenover school staan. Trok men in den kring der Wetenschap niet alleen de wereld, maar ook den geestelijken mensch en de onzienlijke dingen, dan kon men nooit tot een vaste slotsom komen. Dit gemis aan vaste conclusiën brak de macht der Wetenschap. Er moest dus gestreefd worden naar zelfbeperking, de Wetenschap moest zich terugtrekken op een terrein waarop uitsluitend met vaste gegevens te werken viel. Dan eerstlag het fundament voor den bouw van haar tempel vast in den bodem van het leven, en kon in dien tempel de troon van haar Koninklijke oppermacht een plaats vinden, Dat er nog een verborgen ondergrond, een achtergrond van het leven kon ztjn, viel wel niet te ontkennen, maar met dit verborgene had de Wetenschap zich niet in te laten, met dit verborgene had de mensch zijn aoofd niet te breken. Ons waren zintuigen eigen. Met die zintuigen konden we de zichtbare wereld waarnemen. Dit in de wereld waargenomene konden we meten, wegen, passen, onder cijfers en formules brengen. Aan die cijfers en formules viel niet te tornen. Die stonden onomstooteltjk vast. En mits nu de Wetenschap haar gebied en domein maar bepaalde tot het alleen met wiskunstige zekerheid meetbare, had men steeds vasten grond onder de voeten, en kon van de Wetenschap als een volstrekte zekerheid biedende macht gesproken worden. En op wat daaronder, daarachter of daarboven lag paste men dan welbewust niet alleen het ignoramus, maar ook het ignorabimus toe. Wat zeggen wilde, dat men daarnaar opzettelijk een onderzoek instelde, en het tot stelsel verhief om ook in de toekomst niets hiervan te willen weten.

Vanzelf was men hierdoor in het materialisme vervallen; niet alsof men dit aanvankelijk zoo bedoeld had, maar men kwam er noodzakelijk toe. Zoo toch niet verhief men zich boven den vlakken bodem van het stoffelijke en zienlijke, of op geestelijk gebied keerden de oude vragen en problemen terug. En juist dit wilde men niet. Op die algemeene vragen en problemen kan de mensch uit zichzelf geen allen bevredigend en allen tot onderwerping dwingend antwoord geven. Het ging om de macht, en die macht der Wetenschap was niet te vestigen, dan op den vastliggenden bodem van hetgeen onze zintuigen waarnemen en onzs logica uitrekenen kon. Men loochende daarom het bestaan van een geestelijk element In den mensch niet. Dat men wetenschap beoefende en tot het vormenvan besluiten in staat was, toonde en bewees immers reeds het bestaan van een geestelijk element, maar ook dit geestelijk element kon zeer wel stoffelijk verklaard worden. Onze zintuigen vingen indrukken op. Die indrukken werden overgeplant op ons zenuwleven. Die zenuwen stonden met ons heysenleven in verband. Zoo vormden zich gedachten en voorstellingen. Doch dit alles kwam dan ook uit zinlijke aandoeningen op. Nog van een ziel in den mensch als van iets afzonderlij ks te gewagen, was een stap in den blinde. Daar wist niemand iets van af. Dit was en bleef al vermoedenen gissen. Zoover we Immers, naspeurend, In den mensch den gang van zijn gevoelen, - i'an zijn gewaarworden, van zijn denken konden waarnemer, bleven we steeds gebonden aan de stoffelijke bestaaddeelen zijns lichaams. Een zelfstandig iets, dat dan geest of ziel zou heeten, viel nooit te ondekken. We stelden het ons wel anders voor, maar deze voorstelling was enkel spel der verbeelding., Misschien dat er nog Iets achter lag, maar dit onttrok zich in elk geval aan onze waarneming. Daar konden en mochten we, niet mee rekenen. En al spoedig stond de slotsom vast, dat ook het geestelijke u t het zienlijke en waarneembare moest verklaard worden. De mensch bracht In zich zelf niets met zich mê; . Hij was een spiegel, niets meer en niets anders. En in dien spiegel kaatste zich het zichtbare af. Brj den gewonen mensch zeer onhelder, omdat zijn spiegel bevlekt was. Maar In den geleerde, in den man of priester der Wetenschap werd deze spiegel steeds helderder, steeds klaarder. Tenslotte als kristal zoo schitterend en glinsterend. Het aldus In ; 3: ^» spiegel opgevangen beeld van de wereld was het juiste. Of wil men een ander beeld, de mensch was een stuk papier, waarop geen letter geschreven stond, en op dit blanke papier schreef de wereld zelve wat ze was en is.

Het sterkst werd dit streven zich van zijn doel bewust in de bewering, dat eigenlijk alleen de sciences exactes, d. i. de op stipte berekening van gewicht, getal en maat rustende wetenschappen in engeren zin op den naam van Wetenschap aanspraak kunnen maken. Vooral in Engeland en Frankrijk is dit ver gedreven. In Engeland verstaat men nog altoos onder sciences uitsluitend de op berekening rustende wetenschappen, zooals wiskunde, stelkunde, rekenkunde, scheikunde, natuurkunde, sterrenkunde enz. En in Frankrijk Is wel niet zoo sterk, maar toch ook overwegend de opvatting van het woord science gangbaar als passend uitsluitend op de exacte wetenschappen. Steeds meer werd dan ook het begrip van Wetenschap ingeperkt, en dit eenigïgk onder den drang om aan de Wetenschap een volstrekt vast karakter te geven. Reeds de geschiedenis viel er daardoor buiten, als buiten staat om ons het verloop der dingen met wiskunstige zekerheid weer te geven. Bij het schrijven der geschiedenis onderging ieder den invloed van zijn nationale of andersoortige sympathieën of antipathieën. Een Protestant beschreef van zelfden Bartholomeusnacht anders dan een Katholiek, een Franschman de oorlogen van Napoleon anders dan een Duitscher of Engelschman. Het partij leven althans in zijn eigen land kon niemand geheel onpartijdig^ in schets brengen. In het. schrijven van geschiedenis sprak de mensch in den Geschiedschrijver te veel meê. Niet anders was het op 't gebied der letterkunde, en vooral op dat der wijsbegeerte. Dit alles werd daarom alras buiten het gebied der Wetenschap gedrongen. Het was een terrein waarop men wel met wetenschappelijken ernst en nauwkeurigheid onderzoeken kon, maar wisse en waarachtige zekerheid gaven deze studiën nooit. En juist dit wisse en waarachtige kon en wilde men niet prijsgeven. Immers, gaf men dit prijs, dan stond men weer machteloos tegenover het geloof en tegenover de speculatieve methode. En juist dit machtelooze moest voorkomen worden. Zou de wereld, zou heel ons menschelijk leven willig aan de Wetenschap onderworpen worden, dan was vóór alle dingen noodig, dat alleen het volstrekt en onwankelbaar zekere zich als Wetenschap kon aandienen. Men verloor door deze Inperking wel veel terrein, maar de macht, waarop men afging, was dan toch dien prqs en tot dien prijs alleen te verwerven. Als De Wetenschap gesproken had, moest het uit zijn. En dit doel was niet te bereiken, dan zoo men losliet al datgene wat niet voor ieder denker tot stellige uitspraak leiden kon. Iets wat natuurlijk zijn recht had tegenover vooroordeel en domheid, maar elk recht miste tegenover de hoogere factoren, die feitelijk het menschelijk leven beheerschen.

Het opmerkelijke hierbij is echter, dat tenslotte zelfs de vast veronderstelde bodem van het zienlijke almeer de Wetenschap begeeft. Vooral de leer der dusgecaamde. Ionen en Electronea leidt hiertoe. Hoemeer men toch de oorzaak der beweging van het zienlijke heeft trachten na te sporen, hoe meer men tot de overtuiging Is gekomen, dat ten slotte heel de actie van de natuur berust op gansch kleine, nietige, ongrijpbare atomen, en dat In die atomen zich nog weer een geheele wereld van nog veel kleinere deeltjes bevindt, die op gansch onwaarneembare en onverklaarbare wijze eea electrische beweegkracht in zich dragen. Eea opvatting of onderstelling die er nu reeds toe geleid heeft, om zelfs de wetten van de Statica en andere verwante weteaschapen, die men vroeger dacht dat muurvast stonden, ais allicht onhoudbaar prijs te geven. Zoo leidt het zich vastklemmen aan het bloot zienlijke en stoffelijke er vanzelf toe, om de gewaande vastheid van het gebouw, waai ia men rondwandelde, ten slotte toch weer In twijfel te doen trekken, 's Measchen geest kan niet bg het bloot waargenomene blijven staan, maar gehoorzaamt vanzelf aan een drang, om ook de oorzaak, zij 't ook al enkel de stoffelijke oorzaak, vaa wat men waarneemt, te gaan onderzoeken; en hoe dieper men daarbij nu in het stoffelijke en zienlijke indrong, hoe meer men ontwaarde dat de diepere grond en oorzaak van het zienlijke zelf ten slotte onzienlijk v/erd, en zich verloor in een wereld die aan onze zekere waarneming ontsnapt.

En dit kon niet anders. Op den diepsten bodem van al het bestaande werkt toch altoos de alomtegenwoordige kracht Gods die het al staande en gaande houdt. Aan de oppervlakte nu moge dit alles zich laten vergeten, zoo, dat men alleen met de voor de hand liggende uitkomst rekent, maar duikt men in de wateren die onder die oppervlakte stroomen en vloeien, dan begeeft den onderzoeker terstond die vaste bodem en Is waggelen de noodzakelijke, niet af te wenden uitkomst. Ea ditzelfde nu, wat bij de zienlijke dingen der wereld niet te vermijden Is, doet zich evenzoo voor btj het wetenschappelijk onderzoek van den mensch zelf. Ook bij den mensch toch kan men door waarneming, opmerking en vaststelling van de lichamelijke verschijnselen wel een hooge mate van zekerheid verkrijgen, maar ook in den mensch ligt achter al dit lichamelijke een verborgen achtergrond, en nauwelijks poogt men daarin door te dringen, of ook hier begeeft de vastheid, en verliest men zich óf In raadselen óf moet wel gaan rekenen met een zelfstandig geestelijk element, dat alles weer op losse schroeven zet, althans voor hem die alleen zweert bij de exacte wetenschap.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's