GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik ben een breemdeling op de aarde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik ben een breemdeling op de aarde”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben een vreemdeling op de aarde; verberg uwe gebo~ den voor mg niet. Psalm 119 : 19.

Zou ieder, die er prijs op stelt onder de geloovige Christenen gerekend te worden, het in oprechtheid en in waarheid den psalmist kannen nazeggen: „Ik voor mij, ik voel mij als een vreemdeling op de suirde? " Elk lezer of ook elke lezeres van deze meditatie geve voor zichzelf het antwoord op die vraag, maar zonder overdrijving dient toch uitgesproken^ dat men in Christelijke kringen op verre ha niet altoos den indruk krijgt, van met „vreemdelingen op aarde" te doen te hebben.

We zeggen dit niet, alsof er iets heiligs in stak, in zekere stijfheid en verachting van de vormen zijn niet-bebooren tot de wereld te doen uitkomen. De Dooper was hiertoe in zijn dagen geroepen, en bijzondere omstandigheden kannen dit tijdelijk en voor een bepaald persoon nóg noodig maken; nuuir ali we sprekea

van Christelijke kringen, moet niet de Doopersche mijding, mur moet het wandelen in de voetstappen van Jezus het merkteeken zijn, en immers bet Evrangelie wijst er ons met nadruk op, dat Jezus gekomen is „etende en drinkende", en dat men hem zelf als „vraat en wijnzuiper" nariep.

Al dat „raak niet, imaak niet en loer niet aan" blijve hier dus buiten, en hetgeen waarmee ge te rekenen hebt, is alleen het geestelijk zelfbesef.

Ieder onzer voelt zeer wel in zichzelf en weet uitnemend goed, of hij zich in de wereld thuis gevoelt, ja, dan neen. Naar dat iemand dit nu gevoelt, komt het in zijn optreden, in zijn spreken, en in geheel zijn houding altoos min of meer uit. Hierdoor geeft hij ook aan anderen een indruk van zijn innerlijke gemoedsgesteldheid. £n gaat ge hier nu op af, dan past het ons, er eerlijkweg voor uit te komen, dat men van dat „vreemdeling zijn op aarde" onder Christelijke kringen maar al te vaak bijna niets merkt. Ja meer nog, dat waar eerst zekere schuchterheid nog van verre hield, het meeleven met de wereld gaandeweg al beter vlot, en dat men er zelfs niet zelden zijn eere in zoekt, om in de wereld geheel op zijn gemak te zijn, zich in de wereld vrij te bewegen, en ten slotte in de eerst ons ietwat vreemde wereld, geheel op zijn plaats en thuis te zijn.

Tot op zekere hoogte zou men zelfs kunnen zeggen, dat, zoo in ernstige krankheid, de dood ons bedreigt, de gedachte aan het vaderland daarboven, vreemd aandoet, en de indruk ons vermeestert, alsof we uit ons eigen huis hier op aarde den ingang naar een geheel vreemd land ons ontsloten zagen. Thuis hier op aarde en vreemdeling in het Vaderhuis, ware te sterk uitgedrukt; maar toch, als gevraagd werd, waar de meesten zich meer vreemdeling gevoelen, in het paradijs daarboven of in wat men het „tranendal" noemt hier op aarde, sloeg de evenaar toch, o, too licht naar de wereld die om Gods trooa is over.

Veelal brengt alleen een bittere levenservaring hier wijziging in. Wie kerngezond en vol kracht is, voelt zich op aarde zoo licht thuis, en daarentegen wie krank is en aldoor tobt, voelt vaak het verlangen naar een beter vaderland opkomen. Wie in eere en achting is, schikt zich zooveel lichter in deze ondermaansche wereld, dan wie door laster en smaad achtervolgd wordt. Wie over veel goederen beschikt, zooveel gemakkelijker dan een arme en ellendige. En in het gemeen mag gezegd, dat wie als Zondagskind met het leed der wereld ternauwernood in aanraking kwam, zich veel sterker tot deze wereld voelt aangetrokken, dan wie de doornen en distelen, de voetangels en klemmen op zijn weg vond. Vandaar dat ook de jongeren onder ons, van beiderlei sex e, zich vaak zoo als vanzelf in het leven der wereld invoegen, terwijl de ouden van dagen, voor wie de wereld steeds minder biedt, er vanzelf toekomen, om, over de grenzen der eeuwigheid, met geprikkelde belangstelling naar het Vaderhuis uit te zien.

Alles komt hier aan op den dorstvan het hart. In de levensvormen, zonder meer, ligt niets wezenlijks. Ge hebt in uw hart begeerten, verlangens, uitïjchten, verwachtingen, idealen voor de toekomst. Kan nu de wereld bij u die begeerten vervullen, is ïij in staat u dien innerlijken dorst te stillen, dan ? , ijt ge nog volop kind van de wereld en vreemdeling bij God, Maar dan ook omgekeerd, blijft bij al wat de wereld u biedt, de brandende begeerte van uw hart onbevredigd, en psalmeert het bij u daarbinnen, dat, wat ook de wereld n biede, uw hart met den dorst als van het hijgend hert, blijft dorsten naar den levenden God, — dan, maar ook dan alleen, ligt voor u uw vaderland daarboven, en blijft de wereld u telkens opnieuw zoo vreemd en onbevredigend aandoen, dat ge als een vreemdeling op aarde verkeert.

Ge kunt het dus voor u zelf uitmaken, hoe het met a persoonlijk staat. Vlamt u het oog en zwelt u het hart bij wat de wereld u aan genot, aan eere, aan uitzicht biedt, spreek het dan maar vrij in uw gebed tot uw God uit: „Ik ben een vreemdeling niet op aarde, maar bij ü". En mag het omgekeerd met u zijn, zoodat bij al wat de wereld u biedt, de dorst van uw hart blijft aanhouden, zeg het dan vrij, maar ook dan eerst en dan alleen den psalmist na: „Ik ben een vreemdeling op aarde.“

Zijt ge dit laatste nu, omdat uw weg op aarde tegenspoedig was, onderzoek a zelf dan nog nauwer, en vraag u af, hoe 't u te moede zou zijn, als de wereld u steeds zonlicht gegund had en nooit door haar donderslagen had verschrikt. Zelf gevoelt ge toch, dat het vreemdeling op aarde zijn dan alleen zijn rechte waarde heeft, zoo de wereld u letterlijk alles biedt, weelde, eere en volop genieting, en zoo ge dan toch op dit alles als mmderwaardig nederziet, en steeds verteerd wordt door een dorst naar den levenden God, zooals het hijgend hert dorst naar de waterstroomen.

En let nu op het merkteeken, dat de psalmist n hierbij aangeeft.

In de stad of in het dorp, waar ge woont, weet ge den weg, kent ge pad en straat, en doet het u alles gewoon en vertrouwd aan. Gingt ge daarentegen op reis en stondt ge op eens in een u geheel vreemde stad, b. v. in China, dan staat ge telkens verlegen, moet ge telkens vragen, en neemt ge niet zelden een gids mee om u te geleiden.

En dit nu past de psalmist op uw geestelijk leven toe.

Wie bij zijn God een vreemdeling en op aarde in de wereld thuis is, voelt zicb in die wereld op zijn gemak, vindt er vanzelf zijn weg, en wordt door niets vreemd aangedaan. Maar spreekt ge met zoo iemand over de wereld die bij God is, dan geraakt hij in de war, dan weet hij heg noch steg, en heeft men wel eens, heel oneerbiedig, het spreekwoord van een kat op een vreemd pakhuis op hem toegepast. En nu wil de psalmist, dat ge op dit punt u zelf zult onderzoeken. Wie vreemd bij God en in de wereld thuis is, heeft geen behoefte aan hooger leiding bij zijn gang door de wereld. Wie daarentegen bij zijn God thuis en een vreemdeUng op aarde is, is nooit verlegen op den geestelijken weg, want de geestelijke mensch verstaat de geestelijke dingen, maar hij voelt zich verlegen bij zijn gang door deze wereld. Die wereld is hem als een vreemde groote stad, waatm hij omdoolt, en telkens keert hij zich tot zijn God met de bede, dat zijn God hem toch in en door die wereld leiden moge. Vandaar dat de psalmist niet alleen betuigt: „Ik ben een vreemdeling op de aarde", maar er, juist omdat hij zich vreemdeling hier beneden voelt, op volgen laat: „Leid gij mij dan door uw geboden.“

Dan staat ge telkens voor den wegwijzer op een tweesprong van het leven, dat ge niet Treet of ge links, dan wel rechts uw weg ver­ volgen zult. Dan ligt er telkens een struikel-i blok op uw wég, waarvan ge niet weet, hoe er overheen te komen. Dan stuit ge telkens op moeielijkheden, die u verlegen maken. En dan ziet ge gedurig naar uw God op, dat Hij u zijn weg toonen moge. In nood en bij ongeval doet een ieder dit. Daarin ligt dus het merkteeken nog niet. De vraag is veeleer, of ge, ook als nieti dan zon u beschijnt en geen wolkje aan uw hemel opkomt, toch gedurig voor den geestelijken strijd staat, en in die geestelijke verlegenheid, uw toevlucht neemt tot uw God.

Dit hangt met het vreemdelingschap onmiddellijk saam. Zijt ge metterdaad een vreemdeling op aarde, dan doet die wereld u vreemd aan, dan voelt ge u in die wereld eenzaam en als tusschen vreemden, en hebt ge telkens behoefte om als kind tot uw Vader te gaan, omdat ge u bij Hem alleen thuis gevoelt.

Zeg dus nooit: „In de wereld ben ik thuis, in de wereld zal ik zelf mijn weg wel vinden, zoo mijn God mij maar leidt door de vallei der schaduwe des doods." Dan toch zou jaist het verkeerde stempel op uw ziel staan afgedrukt. In alles moet uw God uw Herder zijn, die u langs de stille wateren leidt. Eerst hier op aarde, al de dagen uw levens, om uw weg door de wereld te vinden, maar dan ook, als ge in die wereld eens van alles scheiden zult, bij uw overgang naar het Vaderhuis, waar het kind voor eeuwig bij zijn Vader zal zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik ben een breemdeling op de aarde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's