GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Opdat de rechtvaardige zijn handen niet uitstrekke tot onrecht”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Opdat de rechtvaardige zijn handen niet uitstrekke tot onrecht”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de schepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hunne handen niet uitstrekken tot onrecht. Psalm 125 : 3.

In alle verdiukking om des geloofswille ligt een verzoeking tot geloofsverzaking en afval.

Eerst inwendig, dan uitwendig. Heel de historie der Cliristen ver volgingen leert het, zoo in de eerste eeuwen als in de dagen der Hervorming, en steeds als er om het geloof te lijden viel, keerde ditzelfde verschijnsel terug.

De toegebrachte kwam dan tot geloof; hij kwam voor zijn geloof uit; hij beleed; zelfs ijverde hij voor wat hem heilig werd. Én hij dorst dit, omdat hij zich gerugsteund voelde door zijn God, en die God was immers Almachtif; en tegen den wil van dien Almacktigsn Gort zou hem geen haar kunnen gekrenkt worden. Wat zou hij dan vreezen voor den mensch? Of hadden niet juist de geloovigen een bijzosdere belofte des Heeren, dat Hij hen zon uithelpec? „God is een toevlucht voor de zijnen. Hun sterjcte als zij in droef beid kwijnen. Zij werden steeds Zijn hulp gewaar, in zielsbenauwdheid en gevaar!" Zoo was de belofte, en wie sou ooit aan de trouw van Gods belofte twijftlen durvet. ? Of heet zijn waarheid niet een rondas en een beukelaar? £a de waarheid Gods indien sin, wat is tt anders, dan dat zijn belofte onwankelbaar is, es dat zijn toezegging vast staat als een rots. „Roep Mij aan in den dag der benauwd heid en Ik zal er u uithelpen!" is dan ook de toezegging waaraan de toegebrachte zich vastklemt, en zoo lang bij die belofte niet loslaat, staat hij inwendig muurvast in zijn geloof.

Maar t a komt de vervolging, en de verdrukking woidt voelbaar. Hij wordt gesmaad, achteruit gezet, in den hoek gedrongen. £n reeds ziet bij 't oogenblik naderen, dat geweld en overmacht op hem zal aandringen, om hem ten slotte geen andere kente te laten dan tusschen zwijgen of het kruis. Eerst prikkelt dit dan tot moedsbetoon. De wereld zal zien, hoe moedig bij stand houdt. £n hij meent zoo te kunnen optreden, omdat hij immers zeker weet, dat als 't er op aankomt, zijn God hem desnoods wonderdadig zal uithelpen. Aldus met het vaste vertrouwen op die uitreddende tus Kchenkomst van zijn God gewapend, gaat hij de woisteling dan tegen. Onwrikbaar zal hij standhouden. El dan zal zijn vervolger zelf verbaasd Staan over de verrassende hulp waarmee zijn God het voor hem zal opnemen.

Doch nu toeft die hulp. Die uitredding komt niet. De vervolging houdt aan. De verdrukking set door. En eerst houdt hij dan nog wel vol. Maar in het eind bezwijkt hij. Heeft hij zich dan vergist? Is die God, aan Wien hij zich toevertrouwde en voor Wiens naam hij opkwam, dan niet die Almachtige God gelijk bij 't zich gedacht had? Of is Hij wel die Almachtige, maar laat Hü hem in den steek? En onder die vragen der vertwijfeling knakt de veer van het geloof in zijn binnenste, en komt het vreeselijk vermoeden in hem op, dat hij zich in zijn God bedrogen heeft.

Zoo betwijkt hij eerst inwendig. En is 'teens zoover gekomen, dan is de moed er uit om langer uiiwendig stand te houden. Hij trekt zich terug. Hij durft niet meer. Siraks geeft hij toe. En de zonde van den afval ligt voor de deur en sluipt binnen.

Na was in zulk> een niet het ware geloof. Met den waarachtig geloovige gaat het anders; maar ook hij kan in verzoeking geraken. De waarachtig geloovige kent desmeltkioes, en weet dat ook zijn geloof als het zilver beproefd moet worden. Van meet af leerde hij daarom zelfs rekenen met de verzoeking, en had hij zich aangegord, om in die verzoeking den Booze te weerstaan. En hij dorst dat, omdat bij de belofte kende: „God is getrouw, die u niet zal laten ver< ocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen".

Alleen maar, de maat van wat hij moest en kon verdragen, nam hij te klein. Hij mat die af naar de geloofskracht die hij bezat, eer de verzoeking kwam, en verstond het niet, dat juist de verzoeking middel moest zijn, om in hangen strijd de kracht van zijn geloof te verboogen en te sterken. Als dan de verzoeking nauwelijks eekomen is, rekent hij reeds op uitredding, en hij doorziet 't niet, dat zijn God hem in veel dieper verzoeking zal inleiden, en dat hij, mits bij aan zijn God vasthoudt, toch niet zal bezwijken.

£n hier voelt hij zich vaak niet tegen opgewassen. Het wordt hem al spoedig te lang en te bang. En nu komt de gedachte bij hem op, om er zich zelf uit te helpen. Eerst door recht. Maar straks, als het in den rechten weg niet gaat, verleidt zijn zondig hart hem, om desnoods zijn hand uit te steken naar onrecht.

En zoo is het geschied. Openlijk en in overmoed. Toen in de worsteling der Reformatie de Vorsten en Staatslieden met geweer en sabel op de Gereformeerden loshakten, zijn er onder hen leeraars opgestaan, die prediken dorsten, dat het vermoorden van zulk een Koning, omdat hij een tyran bleek, niet alleen geen onrecht, maar een Godgevallig werk zou zijn. Ook de middelen mocht en moest men immers aanwenden, en wat was dan schooner, dan zijn verdrukte geloofsgenooten te verlossen, door zulk een iyran door moord te breken in zijn woede en overmacht? Ten onzent drong dit gelukkig niet door. De Prins van Oranje viel door het pistoolschot van den moordenaar, maar noch aan Alva, noch aan Vargas is een haar gekrenkt. Alleen maar, de gedachte van het uitsteken van zijn hand naar onrecht, drong daarom toch ook onder ons door. En dit niet toen alleen, in de dagen van de algemeene verdrukking, maar die gedachte werkt nog door bij kleine, persoonlijke onderdrukkingen. Satan is er steeds op uit, om, als het water aan de lippen komt, den geloovige te treffen in zijn vertrouwen op zijn God, en als dat vertrouwen gescbokt is, verleidt het zondig hart ook nu nog gedurig tot het grijpen naar wat onrecht voor God is.

Het is niet te zeggen, wat onheilige gedachten in zulke spannende oogenblikken den geloovige bekruipen kunnen. Het is voor den zondaar zoo natuurlijk, dat waac hem het onrecht treft, en zoo bitter treft, de gedachte bij hem opkomt, of niet de vervolger door zijn onrecht alle aanspraak op hel recht verbeurd heeft, en of men tegenover hem zich niet zou mogen veroorloven, wat hij anders wel weet, dat van God niet mag.

En zijn God weet dit. Hij ziet voor oogen wat er in die bange ure in het hart van zijn kind omgaat, woelt en uit wil breken. En daarom betuigt Hij dan ook in zijn Woord, dat de scepter der goddeloosheid op den rechtvaardige „niet zal rusten", d. w. z. niet voortdurend zal blijven drukken, „opdat de rechtvaardige zijn hand niet uitstrekke naar onrecht”.

Niet dat daarom het kruis aanstonds wordt weggenomen. Integendeel, de spanning moet doorgezet tot aan het uiterste punt, omdat zoo alleen de beproeving haar vrucht kan dragen in bekrachtiging van zijn geloof. Maar God kent de maat van ieders geloof. Hij weet bij een ieder van zijn kinderen, hoever de beproeving gaan kan en gaan moet. En als 't das op het uiterste komt, zoodat God weet, dat de veer van zijn geloof zou springen, dan komt de redding. Als ge niet meer zoudt kunnen, dan maakt Hij voor u aan de worsteling een einde. Dan geeft hij de uitkomst. En als dan die hooge spanning ten leste uit heefr, dan jubelt het hart van Gods kind in de trouw van zijn Uithelper, en met verhoogde veet kracht des geloofs, gaat hij een tweede beproeving tegen.

En tot dit uiterste kon zijn God het laten komen, omdat Hij in die worsteling zelve de ziel van zijn kind met genade ondersteunde, haar inwendig vertroostte met den Heiligen Geest, en hem sterkte tegen de verleiding om door het grijpen naar onrecht zichzelve uit den nood te helpen.

Zoo werkte drieërlei genade sdam. God hield den verdrukker in zijn hand, opdat hij niet verder zou gaan, dan zijn kind dragen kon. God sterkte den verdrukte inwendig, door met zijn Heiligen Geest in zijn hart tegen bet grijpen naar onrecht te strijden. En diezelfde God gaf hem juist in en door die spannende verzoeking, een winst voor eeuwig in de versterking van zijn geloof.

Nu kan in dagen van uitgebroken geloofsvervolging de worsteling van het geloof zwaarder zijn, omdat ze tot op het le? en kan gaan en soms bet mirtelaarsschap als eisch stelt. Doch hier staat te-enover, dat het martelaarsscbap bezielt en als voor de poorte der eeuwigheid wordt uitgestreden. Maar juist die hooge bezieling valt weg, indien, gelijk nu, in tijden van algemeene verdraagzaamheid, als er van vervolging ten bloede toe geen sprake is, diezelfde worsteling in het klein moet worden uitgestreden. Als men om zijn geloofsijver inden broode wordt aangetast. Als men tot in zijn huislijk leven door den geloofsstrijd wordt verontrust. Als onze eer en goede naam wordt aangerand. Als men ons kwetst in onze lesderste en heiligste gevoelens. Als spot en verguizing ons deel worden. Als men om zijn geloof een liefde en vtiendachap verliest, die ons een weelde voor ons hart was. Als men door kleine geniepigbeden ons om ons geloof bet leven poogt te verbitteren. Kortom, als men ons, om onzen geloofsijver, achteruitzet, benadeelt, en dag aan dag roof pleegt aan onze levensvreugde.

En dan juist is er vaak hoogere geloofskracht noodig om staande te blijven, dan zich in den martelaar ontwikkelde. Het blijft dan alles in het kleine hangen. Het gaat alles zijdelings en nooit rechtstreeks toe. Niemand heeft een oog voor ons lijden. We dragen onzen last alleen en vinden nauwelijks een oor dat naar ons luisteren wil. Het verheft ons niet, maar drnkt ons neer. En juist in die bedtuktheid der kleine dingen neigt dan het zondig hart zoo licht, om met een kleine ongerechtigheid ons zelf dat lijden van den hals te schuiven. In het groote tiert het geloof vanzelf, maar in die kleice geniepigbeden, die Gods kind vervolgen, neigt men er zoo licht toe, om buiten alle geloof om, zichzelf door kleine ongerechtigheden er uit te helpen.

En jaiat hiertegen biedt nu uw God u zijn steun in zijn Woord. Juist in die kleine vetdrukkingen zult gè meer nog dan anders het diep u in de ziel prenten: ^pdat de rechtvaardig zijn hand niet uitstrekke naar onrecht." En dit woord, zoo gij 't gelooft, zal u van het ongerechtige afhouden, mits ge maar wel vei staat dat ook dt kleine ongerechtigheid onrecht blij voor uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Opdat de rechtvaardige zijn handen niet uitstrekke tot onrecht”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's