GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De nieuwbenoemde hoogleeraar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nieuwbenoemde hoogleeraar

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nieuwbenoemde hoogleeraar in de Theologie aan de stedelijke Universiteit te Amsterdam es het Doopsgezinde Seminarie, Prof. Dr. W. J. Kühler, aanvaardde zijn ambt met een inaugureele oratie, die kenmerkend is voor het standpunt dat deze kerkhistoricus inneemt. Dat hij als onderwerp van zijn rede koos: de beteekenis der Dissenters in de Kerkgeschiedenis van Nederland, is te begrijpen; wie optreedt als ItoQgleeraar aan een Doopsgezind Seminarie heeft allicht behoefte om de beteekenis uiteen te zetten van wat deze groep van dissenters voor de Kerk in 't algemeen is geweest. En evenzeer is het verklaarbaar, dat hg zoowel In de Middeleeuwsche Roomsche Kerk als In de Gereformeerde Kerk na de Reformatie laakte, dat zij geen afscheidicg duldden en de onrechtzinnigheid onderdrukten, en daartegenover den moed prees der dissenters, die „!n hun kleine kringen God dier^ezid tiaar de inspraak van hart en geweten, aangevuld hebben v/at elders in 't religieuze leven niet genoegzaam tot z^n recht kwam"; waarin hij dan de beteekenis dezer dissenters en tevens de rechtvaardiging van hun afzonderlijk bestaan zag. Dit alies zijn „waardeeringsoordeelen", die op het standpunt van dezen hoogleeraar volkomen te begrijpen zijn en waartegen wel niemand protest zal aanteekenen.

Geheel anders staat het daarentegen, wanneer deze hoogleeraar in zijn breed historisch overzicht van de drie hoofdgroepen der dissenters- waarb^ zonderling genoeg de Arminianen vooropgaan en daarna eerst de Doopsgezinden volgen, terwijl als Dritter im Bunde voigt de groep vaa geestdrijvers uit de i8e eeuw, die Hylkema als „de Reformateurs" gedoopt heeft - beweert, dat de Remonstranten de wettige voortzettng waren „vaa de Nederlandsche Hervormers der i6e eeuw, de mannen der echt-nationale reformatorische richtiag", terwijl daarentegen de Gereformeerde of Contra-remonstranten „oieuwigheden" in de Kerk hadden ingevoerd en eerst later in de Kerk waren ingedrongen. Hier nu gaat het niet om een waardeeringsoordeel, maar om een historisch feit. Zijn de citaten, die v/e aan het pers-versiag ontleenden, juist, dan zal men ons toestemmen, dat deze hoogleeraar in de kerkgeschiedenis a! zeer wonderlijk met de „historische waarheid" omspringt. De Nederlandsche Hervormers der i6a eeuw zouden „het leerstuk der uitverkiezing verworpen hebben", en daarom zouden de Arminianen de wettige erfgenamen dezer Hervormers geweest zijn! Men weet niet of men over een dergelijke stelling lachen of zich ergeren zal. Ze bewijst toch óf dat deze hoogleeraar van het vak, dat hij onderwazen zal, al zeer weinig serieuse studie heeft gemaakt en van de feiten volstrekt niet op de hoogteis, óf dat ook voor hem de historie een „fable coavenue" is, om het op zijn zachtst uit te drukken. Indien hij gezegd had, dat van meet af onder de Hervormingsgezinden in ons vaderland mannen gevonden werden, die op het stuk der predestinatie anders dachten dan Luther en Calvijn, zouden we hiertegen geen het minste bezwaar hebben, en onzeatwege kan Prof. Kuhier deze voorloopers der Reformatie dan beschouwen als de „echt-nationale reformatorische richting". Maar de voorstelling, dat de Hervormers der i6e eeuw in Nederland anti-Calvinistisch waren en de leer der uitverkiezing verwierpen, is zoo dwaas, dat ze nauwelijks weerlegd behoeft te worden. Indien deze vocrsteiiing juist was, hoe komt het dan, dat Guido de Brés - of is hi^ soms geen Hervormer geweest, ^ - in de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerken een artikel over de uitverkiezing opneemt, dat letterlijk aan de geloofsbelijdenis van Calvijn ontleend Is, en dat deze Gdoöfsbelijdenis door de Gereformeerde Kerken eenparig, zonder dat een der Kerken hiertegen bezwaar maakte, op de eerste Generale Synode der Kerken te Emden is aangenomen? Dat alles geschiedde in de i6s eeuw en bewijst we! afdoende, hoe onjuist het is, dat eerst de Contraremonstranten een nieuwe leer in de Kerk s^ouden hebben ingevoerd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's

De nieuwbenoemde hoogleeraar

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's