GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu de Regeering haar voorstellen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu de Regeering haar voorstellen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 28 Februari 1913,

Nu de Regeering haar voorstellen tot Grondwetsherziening heeft ingediend, mag ook onzerzijds een woord van lof en hulde haar niet worden onthouden voor het vele goede, dat ze daarin ons aanbiedt.

Voorzoover deze Grondwetsherziening zuiver politieke quaesties raakt, is het hier niet de plaats om in een beoordeeling te treden van het belang der voorgestelde wijzigingen. Maar wel is het de vraag, in hoeverre de religieuse en kerkelijke belangen, waarvoor we als kerkel^k orgaan ook op politiek geNed hebben 09 te komen, door deze Grondwetsherziening zuilen bevorderd worden.

Dat geldt in de eerste plaats de vraag, die heel de staatkunde beheerscht, oï beleden en erkend zal worden, dat het gezag vati God afdaalt. Onze kostelijke Geloofsbelijdenis spreekt het zoo schoon uit: „wg gelooven, dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid des menschel^ken gesiachts, Koningen, Prinsen en Overheden verordend heeft". Een weerklank van die belijdenis werd nog altoos gevonden in de sacramenteele formule, waarmede alle wetten aanvangen: Wij Wilhelmina, bg de gratie Gods, Koningin der Nederlanden. Maar deze formule was nergens wettelijk voorgeschreven en mist grond wettigen steun. Gelijk het Handelsblad het dezer dagen schamper uitdrukte, deze formule was „een willekeurig insluipsel". Een liberaal of radicaal Ministerie zou dit „willekeurige insluipsel" kunnen afschaff; : n, omdat het nergens wettelijk was voorgeschreven. Het is daarom een daad van hoog belang, dat de Regeering voorstelde deze formule vast te leggen en daarbij als motief aangaf, dat „de erkenning, dat alle macht van God is, ook in de Grondwet niet behoort te ontbreken". Het teekent, dat in de Grondwet zelfs de naam van God nergens wordt genoemd. En 't teekent ook, dat wel geen voorstel der Regeering met zoo bitteren haat door de liberale pers is ontvangen, als juisj: dit.

Niet minder zijn we in de tweede plaats de Regeering dankbaar, dat ze de voorstellen der Grondwetsherzieningscommissie in zake Art. 192 overnam en daarmede de leuze van Groen: de vrije school regel, de openbare school aanvulling, in de Grondwet wil sanctionneeren. Al is het toch volkomen juist, dat de „vrije school" en de „openbare school" niet identiek zijn met „christelijk" en „onchristelgk", omdat een „christelijke" staatsschool even goed denkbaar is als een „onchristelijke" vrije school, toch zal, wie niet met abstracties rekent, maar met de werkelijkheid, wel degelijk erkennen, dat het hier gaat om de kroon te zetten op de worsteling, die meer dan een halve eeuw voor ons Christelijk onderwijs is gestreden. Een „christelijke staatsschool" moge op zichzelf denkbaar wezen en bestaan hebben in de dagen onzer Republiek, toen de 0/erheid professie deed van de Gereformeerde religie, ze is ondenkbaar nu de Overheid den band met Gereformeerde Kerk verbrak en tegenover de Kerken een neutraal standpunt innam. Een Christelijke staatsschool is alleen mogelgk, wanneer er een staatskerk is. Maar een staat, die geen bepaalde Kerk voor de ware verklaart, kan op ds school, die van hem uitgaat, de christeigke belgdenis ook niet handhaven. Wie voor het Christelgk onderwijs strijdt, ihoest daarom wel tot de vrije school zi^atosviMchtnQmtTk. Zoo is de vrije Christelijke school het noodzakelijk gevolg geweest van de ontbinding van het huwelijk tusschen Staat en Kerk. Hierin juist komt het Christelijk standpunt der Regeering uit, dat ze niet de neutrale staatsschool op den voorgrond wil stellen, maar omgekeerd, door de vr^e school als de ware te proclameeren, de ontwikkeling van de Christelijke school eer wil bevorderen dan tegenwerken. En hierin ligt voor de Christelijke Kerk een levensbelang. Door het uit te spreken, dat de ouders over de geestelijke richting van de opvoeding hunner kinderen hebben te beslissen, en dat de school daarom van de ouders heeft uit te gaan, steunt ze tegelijk de Kerk. De Kerk toch kan b^ den doop de ouders verplichten om voor een christelijke opvoeding hunner kinderen te zorgen, en toezicht oefenen, dat aan deze belofte wordt voldaan. Zoo alleen kan de toekomst der S^k verzekerd worden, want die toekomst ba^ af van den geest, waarin het opkomend gsslacht geleid wordt.

Evenzoo zijn we dankbaar, dat de Rsgeering voorstelt Art. 193 in dien zl« tê wijzigen, dat ook hier duidelijk uitkom, a, {fet de armenzorg niet in de eerste plaati^ bak [ en roeping * 'is •der " Overheid, • " maar van de Kerk en de particuliere liefdadigheid. Alle«n voorzooverre beide niet toereiken om ip dm behoefte aan armenzorg te voorzien, zé. de* O verheid kunnen optreden. De thans nog geldende redactie van dit artikel: „Het arm bestuur is een voorwerp van aanhoudende zorg der Regeering" kan, ook al was het niet zoo bedoeld, den indruk geven, alsof de armenzorg in de eerste plaats roeping was der Overheid. Door uit te spreken, dat de kerkelijke en particuliere liefdadigheid geroepen zijn in de behoefte aan armen­ ­zorg te voorzien, en de Overheid alleen aanvullend heeft op te treden, wanneer de Kerk en de particuliere liefdadigheid haar roeping verzuimen, wordt in de Grondwet een beginsel neergelegd, dat de kerkelgke armenzorg weer tot haar eere doet komen.

Datzelfde heeft de Regeering niet minder gedaan door bij de bepalingen omtrent het kiesrecht in de Grondwet op te nemen, dat dat kerkelijk-bedeelden niet van het kieïrecht zullen uitgesloten zijn. „Wanneer tocb, zegt de Regeering in haar toelichting, een Kerkgenootschap zijn leden ondersteunt, is dit te beschouwen als een inwendige aangelegenheid, welke op één lijn te stellen is met hulp door familieleden onderling aan elkaar verstrekt". Indien men meenen mocht, dat deze erkenning van het gansch eigenaardige karakter, dat de kerkelijke armenzorg draagt, op aller instemming zou kunnen rekenen, behoeft men slechts te lezen wat van het deftige Handelsblad tot het vuurroode Volk juist tegen deze bepaling geschreven is, om te voelen, van hoeveel belang het is, dat deze Grondwetsherziening van een Christelijke regeering uitgaat. He< Volk noemde deze „bepaling een kunstmatig bevorderen van de macht der geestelijkheid, een laten optreden van den Staat als propagandist der Kerken, "en voegde daaraan de hatelijkheid toe: , jHoopt het klerikale bewind wellicht op deze wijze voor zich zelf een kudde gehoorzaam stembusvee te reserveeren"? *

Natuurlijk doet het ons leed, dat de Regeering, ook al stelt ze enkele wgzigtngen in hoofdstuk VI voor. Art. 171 niet aandorst. Zelfs de ampliatie, diedeMmister in de Tweede Kamer had toegezegd, bleef achterwege. Een da capo dus van wat bij de Grondwetsherziening in 1887 geschiedde. Toen h^ de Grondwetsherzteningscommissit ook een voorstel tot wgziging van Art. 171 gedaan en was dit door de Regeering aan vankelijk zelfs overgenomen, maar zoodra de discussies over dit onderwerp in dt Tweede Kamsr waren begonnen en het wel bleek, dat een veel radicaler herziening van Art. 171 te wachten stond dan dt Regeering wilde, trok ze haar voorstel tot wijziging van-dit artikel in en liet de zaak zooals ze was.

Ook thans blijft het Kerkelijk vraagstuli onopgelost. Aan wiens schuld dit te wgten is, zal wel voor ieder duidelijk genoeg zijn. Het zgn de predikanten der Hervormdt Kerk, die een spaak in het wiel hebber gestoken. We vreezen, dat er een tijd zal komen, dat ze hiervan spijt genoeg zuUer hebben. Een gezonde en ook voor dt Hervormde Kerk niet ongewenschte oplos sing van deze quaestié ware nu onder een Christelgk Ministerie te bereiken. Als ir de toekomst een liberaal-radicaal Ministerie Artikel 171 verbeteren gaat, zal de Hervormde Kerk er minder wel bq varen. Bleek niet reeds In 1887, dat er heel wat leden in de Kamer waren, die, alle bestaande recht van de Kerken op deze Staatssubsidie ontkennend, dit artikel eenvoudig schrappen wilden, en wel schrappen zonder eenig aequivalent aan de Kerken uit te keeren? Voor onze eigen Kerken zijn we er niet rouv/ig om, dat de in uitzicht gestelde subsidieering uit de Staatskas er niet komt We hebben die Staatssubsidie nooit een uit te keeren?

voor onze Kerken geacht. Oarecht scfetiilt in den bestaanden toestand zser zeker. Dat we als op twee na de sterkste Kerkengroep in ons vaderland geen cent ontvangen uit de Staatskas, terwijl we wel mee moeten bijdragen voor de subsidies aaa de andere Kerken, is stuitend onrecht en we betreuren het, dat de Regeering geen moeié had om althans aan dat onrecht een einde te maken. Maar voor onze Kerken zijn we dankbaar, dat de verleiding, die in het aanbod van die Staatssubsidie schuilt, haar gespaard bleef. Moge thans een krachtige en sterke actie in onze Kerken, om overal de predikantstractementen te verhoogen, aan de Regeering en aan heel ons volk toonen, dat we ook zonder Staats subsidie ia staat zijn voor onze Dienaren des Woords te zorgen, en dat zelfs beter zullen doen dan een Kerk, die, terwijl ze zelve meer dan een miUioen subsidie ontvangt, zelfs de kleinste bgdrage aan haar zusterkerksn benijdt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Nu de Regeering haar voorstellen

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's