GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu het ernstige vraagstuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu het ernstige vraagstuk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 Januari 1916.

Nu het ernstige vraagstuk aan de orde kwam, niet alleen in onze, maar evenzeer in andere Kerken, hoe er gezorgd kan worden, dat meer jonge mannen zich aanbieden voor het ambt van predikant, hebben we met nadruk er op gewezen, dat het God de Heere is, die door Zijn voorzienig bestel de Dienaren des Woords aan Zijne gemeente moet doen toekomen. En Hij doet dat niet alleen door gaven en talenten voor dit ambt uit te deelen, maar inzonderheid, gelijk we zagen, door wat onze vaderen noemden de inwendige roeping, d. w. z. door van kindsbeen af in het hart van jonge mannen den drang en begeerte te werken om in dit heilig ambt den Heere hunnen God te dienen. Blijkt het daarom, dat de regelmatige toevoer van studenten voor de Theologie ebt en er niet genoeg predikanten komen om in den nood der gemeenten te voorzien, dan is naar Christus' eigen woord het eerste wat de gemeente te doen heeft, God den Heere te bidden, dat Hij meer arbeiders in Zijnen oogst uitstoote. Indien God de Heere niet door de inwendige roeping in het hart dezer jonge mannen werkt en hen beweegt om dit heilig ambt te kiezen, dan zouden al onze hulpmiddelen toch niet baten, of zelfs op ernstige schade voor het geestelijk leven der gemeente kunnen uitloopen.

Maar al is het gebed tot God den Heere het eerste en voornaamste niiddel, waartoe de gemeente moet worden opgewekt, toch sluit dit zeker niet uit, dat daarnaast ook naar andere middelen wordt omgezien.. Het ora et labora, bid en werk, behoort ook hier saam te gaan. Zelfs zou het gebed al zeer weinig waarde voor den Heere onzen God hebben, wanneer niet tegelijk alle middelen in het werk werden gesteld om de bezwaren, die tegen de vervulling van dit ambt gerezen zijn, uit den weg te ruimen. Want daaruit zou blijken, dat het gebed niet ernstig was gemeend, en op de verhooring van zulk een gebed zou zeker niet kunnen worden gerekend.

In het feit toch, dat God de Heere een gebrek aan Dienaren des Woords over de Kerk komen - laat, ligt schier altoos een oordeel. Wanneer de gemeente haar dienaren te karig bezoldigt, hun door critiek het leven moeilijk maakt of den noodigen eerbied hun onthoudt, dan bezondigt ze zich niet alleen tegen deze Dienaren, maar tegen Hem, die deze dienaren gezonden heeft. En God de Heere, die dat niet on gestraft laat, toont dan ook zijn misnoegen over deze zonden door een schaarschte van dienaren over zijn Kerk te zenden. En het gebed om meer dienaren zou dan zulk een Kerk zeker niet baten, wanneer daarmee niet tegelijk gepaard ging een wegnemen van de misstanden, waardoor de toorn Gods was opgewekt.

Daarom heeft ook onze Kerk zich wel ernstig rekenschap af te vragen, of er ook bij haar zulke oorzaken gevonden worden, waardoor dit gebrek aan predikanten kan worden verklaard. Dat er ook andere redenen dan de bovengenoemde in het spel kunnen zijn, waardoor dit gebrek aan predikanten verklaard kan worden, geven we grif toe, en we denken er niet aan het schuldregister onzer Kerken zwarter te maken dan het is. Reeds het feit, dat niet alleen in onze Kerken, maar in alle Kerken, zoowel in het binnen-als in het buitenland, geklaagd wordt over het afnemend getal dergenen, die zich voor het predikambt voorbereiden, wijst er op, dat we hier met een algemeen ziekteverschijnsel te doen hebben. De oorzaken daarvan liggen dan voor een groot deel in het toenemend on-, geloof in de volkskerken; in de weinige bezieling en geestdrift voor geestelijke dingen onder het opkomend geslacht; in hun zoeken meer naar winstgevende betrekkingen dan naar een geestelijk hoogerstaand, m»ar minder goed betalend ambt. Maar hoezeer we deze factoren, die mede tot dit ziekteverschijnsel hebben aanleiding gegeven, niet onderschatten, toch zou een Kerk, die daarin alleen de oorzaak zoekt van het tekort aan Dienaren des Woords, toonen den ernst van dit vraagstuk niet diep genoeg te beseffen.

Neem om dit te gevoelen maar in de eerste plaats de tractementsquaestie. Er is natuurlijk geen sprake van, dat een Dienaar des Woords in zekere weelde zou moeten kunnen leven. Van de rijke prebenden, die de geestelijken vroeger in de Roomsche Kerk bezaten, zijn onze vaderen diep afkeerig geweest, en de ervaring heeft wel geleerd, hoe te hooge tractementen tot allerlei zonden bij het ambt aanleiding gaven. Maar hiervan is irf onze Gereformeerde Kerken wel nooit sprake geweest; eer van het tegendeel. Van meet af is de fout in onze Gereformeerde Kerken geweest, dat de bezoldiging onzer dienaren veel te laag was gesteld. Calvijn te Geneve moest telkens bij de Overheid op verhooging van de tractementen der predikanten aandringen, omdat ze van hun salaris nauwelijks leven konden. In onze Gereformeerde Kerken in Nederland is dezelfde klacht van de dagen der Reformatie af beluistei-d geworden, en met uitzondering van enkele dorpen, waar rijke pastorie goederen een hoog tractement opleverden was de toestand algemeen zóó, dat de predikanten alleen door de grootste inspanning met hun sober tractement konden rond komen. Geen betrekking in de maatschappij was naar verhouding zoo laag bezoldigd als die van den Dienaar des Woords. Zelfs in de dagen toen in Nederland schatten verdiend werden en de rijkdommen zich opstapelden, dacht men er niet aan, de tractementen der predikanten behoorlijk op peil te brengen. En in onze dagen is het niet beter. De toch al niet hooge tractementen, die een eeuw geleden waren vastgesteld, bleven onveranderd, hoewel het maatschappelijk leven steeds hooger eischen stelde, de waarde van het geld daalde en alle andere betrekkingen daarom klommen in salaris. Het sterkst springt dit in het oog, wanneer men de positie onzer predikanten vergelijkt met die van de onderwijzers. Hoewel de onderwijzers zelf nog altoos klagen over hun salaris en op verhooging voortdurend aandringen, komt het niet zoo zelden voor, dat een hoofd der school thans veel hooger tractement ontvangt dan een predikant, hoewel deze toch zeker maatschappelijk geen lager positie inneemt en voor niet minder uitgaven staat dan gene.

Nu doen we aan de offervaardigheid onzer Kerken niet te kort. Waar ze niet konden grijpen uit de schatkist van den Staat, maar alles uit eigen middelen moesten opbrengen, voegt eer een woord van lof voor hetgeen onze Kerken, waarop het niet »vele rijken en niet vele edelen* nog altoos van toepassing is, voor den dienst des Heeren hebben opgebracht. En evenzeer moet met dankbaarheid worden gewaardeerd, dat in de laatste jaren een krachtige poging is beproefd om de tractementen te verhopgen, die öbk niet zonder resultaat is gebleken, zoo als het rapport van Prof. Rutgers op de jongste Synode aantoonde. Alleen, dit alles neemt niet weg, dat op tal van plaatsen, niet alleen op de dorpen, maar evenzeer in de groote steden, het tractement nog altoos zoo laag is, dat er geen sprake van kan wezen, dat de predikant zonder zorg van het Evangelie leven kan. Lang hebben onze Dienaren des Woords dit in stilte gedragen; slechts zelden werd een noodkreet geslaakt. Maar waar het water allengs tot aan de lippen en soms daarover kwam, kon men niet langer zwijgen en is er geklaagd over het gebrek, dat in menige pastorie geleden werd. Die klacht, die scherp en fel weerklonk, heeft plotseling een blik doen slaan in veel ellende en kommer^ waarvan het groote publiek dusver weinig wist. En het is waarlijk geen wonder, dat daardoor de lust om predikant te worden, bij vele jongelieden is verflauwd. Hun daarvan een verwijt te maken, zou niet geoorloofd wezen. Zeker, het zou een geestelijk hooger standpunt verraden, wanrJfeer men het ambt van Evangeliedienaar zoo hoog stelde, dat men desnoods bereid was, als de Apostel Paulus, om met eigen handenarbeid in zijn onderhoud te voorzien, wanneer de gemeente dit niet doen kon of wilde; maar wat een Paulus deed, kan niet voor ieder ten regel worden gesteld. En het is te begrijpen, dat menig jongeman, die anders wel neiging tot het ambt van predikant zou gehad hebben, terugdeinst voor de gedachte aan een toekomst, die zooveel zorg en kommer, niet alleen voor hem zelf, maar ook voor zijn vrouw en kinderen meebrengen kan.

En hierbij komt in de tweede plaats, dat zeker niet overal dé gemeente het offer, dat de Dienaar des Woords in dit opzicht brengt, vergoedt door dubbele liefde en waardeering. Ook hier willen we niet generaliseeren. Evenals er gemeenten zijn, die boven vermogen voor het tractement van hun predikant geven, zoo zijn er ook, die naar het woord des Apostels hun dienaren eeren en hoogachten om huns werks wille en hen met een liefde en hartelijkheid omringen, die de rijkste belooning is voor hun arbeid. Maar regel is dit niet. Prof. Visscher wees er nog onlangs op, hoe menig jong predikant met heilige bezieling naar de gemeente gaat om met de volle liefde van zijn hart zich aan haar te geven, en dan stuit op kleinzielige vitzucht, op enghartige bekrompenheid, op een ziekelijke mystiek, die hem den arbeid in het Evangelie zoo bitter zwaar maakt. Is er niet meer dan een korrel waarheid in de bekende vergelijking van den predikant met een wrijfpaal, waarlangs elk lastig, : gemeentelid zijn schouders schuurt? En waar degenen, die in het ambt staan, vaak al zuchtende en klagende hun arbeid verrichten moeten, is het dan wonder, dat daardoor bij de jongeren de lust en begeerte om dit ambt te kiezen, vaak niet aangewakkerd, maar veeleer tegengegaan en uitgedoofd wordt?

Er zou op nog meer misstanden dan deze te wijzen zijn, waardoor de gemeente zelve er schuld aan heeft, wanneer de begeerte om predikant te worden, minder groot is, en het getal der studenten in de theologie slinkt. Maar het zij genoeg op deze beide factoren de aandacht te vestigen. Liever willen we in een volgend artikel nog bespreken, welke middelen kunnen aangewend worden om in het gebrek aan predikanten te voorzien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Nu het ernstige vraagstuk

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's