GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zwijg niet tot mijne tranen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zwijg niet tot mijne tranen”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoor, Heere, mfn gebed, en neem mfn geroep ter oote; zwfg niet tot m^ne tranen; want ik böi-een vreemdeling b5 U, een bgwoner, geigk aüe m^ne vaders. Psalm XXXDC : 13.

Het jonge kind kuiit, de jonge dochter jr/4«Kf, e vrouw weeiti, en de man tat zijn smart in luide ackfen. Bg het_gpgaan van Jezus naar Golgotha, iep Hij, niet aan de mannen, maar aaa de rouwen toe: > Weeat niet over Mg, maar over ielven, want de dagen komen, waarin ge zeggen olt: ZaHg rijn de borsten die niet gezoogd ebhesc. Ab na bia de Psalmist het voor zijn

God uitklaagt, dat hij zijn tranen niet stelpen kan, en nu bidt en smeekt dat zijn God op zijn geschrei antwoorden moge, en daarom uitroept: ïZwijg niet tot mijne tranen", dan is het een overstelpt gemoed dat zich hierin uitspreekt, een aangegrepen ziel die hier voor haar God klaagt, en die zich ten slotte in tranen verliest en nu weer gemeenschap in haar leed met haar God zoekt. Zij kan niet meer tot haar God naderen, en daarom is haar stille verzuchting, dat God mocht naderen tot haar, of althans niet langer zwijgen mocht, en een woord, een klacht, een betoon van genade naar haar diepste wezen mocht doen uitgaan.

Dat droeve roepen: > Zwijg niet tot mijne tranen" doet hierbij allermeest aan een vrouw denken. Hiermede is niet gezegd, dat ook de man niet in tranen zijn leed kan uitklagen, maar gedurigi*-toont het leven ons toch, dat als man en vrouw bij het' lijkje van hun lieveling staan, de moeder in tranen uitbarst, terwijl de man soms ook een enkelen traan mag afdrogen, maar toch gemeenlijk op heel andere wijze aan zijn rouw uiting geeft.

Het is het verschil in gemoedsaanleg tusschen de vrouwelijke en de mannelijke natuur die zich •hier zoo scherp . afteekent. Dit verschil moge niet in alle landstreken even sterk uitkomen, en uit de Schrift merken we gedurig, hoe in 't Oosten de man veel meer dan bij ons zich vaak in 't weenen uitklaagde. Maar in 't gemeen genomen, valt toch niet te loochenen, dat de vrouw zich er eerder toe neigt, om tot haar leed 't zwijgen te doen, en al spoedig haar jammer niet meer in veel woorden uitspreekt, doch zich verliest in haar tranen, en in die tranen stilling van haar leed vindt.

Slaat nu dit smartelijke weenen, gelijk in dit woord van den Psalmist, ook op den man over, dan is dit een teeken^ dat de smartelijke gewaarwording een bijzonder pijnlijke aandoening aan de ziel gaf, en dat ook hij, al was hij man, het ten slotte niet meer verkroppen kon, en in 't eind, als ware hij cep vrouw, ook zelf voor zijn God in tranen uitbarst. En juist dit geeft dan aan den man dit gevoel van wanhoop. Vandaar dat hij hier zoo droef en klagelijk uitroept: »0, mijn God, zwijg niet tot mijne tranen. Doe niet alsof ik een vreemdeliög bij ü ware, maar laat uwe vertroosting indalen in mijn hart."

Dat de vrouw tot zulk weenen voor haar God eer dan de man neigt, ligt aan haar aard en natuur, 't Is ons eenmaal zoo ingeschapen, dat we op meer dan ééne wijze lucht kunnen geven aan wat ons innerlijk benauwt. Het klaarst is ons dit gegund, als we met ons denken en overwegeit diep en ten volle in ons leed indalen, en al dit in ons versmeltende leed zich in ons denken saamtrekt, en in het duidelijke woord evenredige uiting kan vinden. Dit eciter is zelfs bij den man niet altoos even sterk. Ook door het hart van den man sluipt veel leed, dat zich niet in 't klafe woord vertolkt, maar in een hinderlijke aandoening en in een teleurstellende gewaarwording aan het zielbewustzijn opdringt.

Doch juist hierin nu is de vrouw anders aangelegd. De vrouw neigt er toe, om als dieper leed haar overvalt, al spoedig het indenken er van prijs te geven, en zich te laten ontroeren in het diepe gemoedsbesef. Dit verleidt haar dan eerst tot de veelheid van woorden en gedachtenuitingen. Vooral de dieper-levende vrouw wordt er dan stil onder en trekt zich in zichzelve terug, en als 't hajt dan week wordt, zwijgt ze en laat 't oog vochtig worden, en die traan doet haar goed en stilt dl aandoening van het hart.

Vooral bij een leed dat zich gedurig herhaalt, en haar .van man of Wad toekomt, is het in haar tranen een gedurig zich vertolken van" 't gewonde hart. Het is dan meer het gevoel dan het bewustzijn dat tot uiting komt. En al neemt die smartuiting, bij dên man veelal een meer zich in klacht uitend verloop, gedurig merkt men toch wesr, hoe de vrouw die in haar tranen lucht zoekt, niets minder, soms zelfs meer in haar smart of teleurstelling in leeft, dan de man die er het snijdende woord voor vindt.

Ook hier treedt uiteraard soms stuitende eenzijdigheid in. Zoo als er kinderen zijn, jongens zoo wel als meisjes, die, als iets hen tegenslaat, zich geen oogenblik bedwingen kunnen, maar op staanden voet in heftig schreien en huilen uitbarsten, zoo ontmoet ge ook niet zelden vrouwen, die alle zelfbeheersching verloren, ea soms bij het minste dat haar deert en in den weg staat, in een huilen uitbarsten, dat enkel hartstocht verraadt, en waarin de diepe toon van 't leven voor God schier nooit tot uiting geraakt. Dit ligt aan 't verschil van aard en natuur, en waar hier van een schreien voor God sprake is, blijve daarom al wat naar passie ook maar zweemt, geweerd.

Doch ook al blijft de passie uit, hieruit volgt nog in 't minst niet, dat alle stiller en ernstiger uitweenen van haar smart voor de vrouw een zich keeren tot haar God is. Veeleer schijnt dit waar 't heet: iZwijg niet tot mijn tranen!" te worden overschat. Velerlei zijn de aangrijpingen van het vrouwelijk gemoedsleven, die de tranen als van zelf doen opwellen, zonder dat daarom 't gemoed de gemeenschap met haar God reeds gevonden heeft.

Volstrekt niet van alle vrouwen kan gezegd, , dat ze óf nabij haar God levend óf in bange zonden verloren zijn. Er zijn zoo tal van mannen niet alleen, maar ook vrouwen, die 't leven hoogst ernstig opvatten, die zich een hooger levensdoel voor oogen hebben gesteld, maar die toch afzwerven van het heilige en 't zoet der zalige gemeenschap met haar God nog nimmer gesmaakt hebben.

Juist zulke afgedoolden nu, die als mannen en vrouwen van ernstiger levensopvatting bekend staan, kunnen maar al te bitterlijk in diepe teleurstelling verzinken, om 't onbevredigende dat haar levenskring tenslotte bij hen achterlaat. o, Ze zijn dan zoo ernstig, en er is zooveel in hen dat u aantrekt, maar toch, naar den levenden God gaat hun ziel niet uit, Zijn Woord hield op hun Gids op 't levenspad te zijn, en ten slotte dolen ze af op eigen gekozen paden en vallen aan vertwijfeling ten prooi. In zulke oogenblikken van vertwijfeling nu overkomt 't aan deze afgedoolden-vaak, , dat ze toch weer een trekkirtg^j^aar d, en levenden God gevatelen. En dan komf 't ook bij Ilcii l^t die snijdende uiting: »Zwijg niet o. God tot tnijn tranen!", een klacht waarop God dan juist «/V/'^ntwoordt, daar het zulke zuchters en klagers niet om 't vinden van hun God, maar eeniglijk om verlossing van leed te doen was.

Derwijs bang kan dit worden, dat de beklemde ziel, gelijk 't slotvers van dezen psalm het toont, ten slotte zelfs van God wegvliedt, zich in zichzelf terugtrekt, en in 't van God afzijn yrede poogt te vinden. Immers ten slotte heet 't bij dezen klager in vs. 14: > 0, God, wend van mij af, dat ik mij verkwik ke eer ik heenga en ik niet meer zij!" Maar gelukkig zijn dit toch hooge uitzonderingen. Is eenmaal de ziel zoo ernstig geschokt en aangegrepen, dat het zwijgen van haar God haar onuitstaanbaar wordt, en dat ze in stille verzuchting weenend over 't gernis van Gods gemeenschap klaagt, en het eenmaal over de lippen kwam: 'Zwijg, niet o, mijn God, tot mijn tranen, »dan hgt hier toch van zelf in, dat 't weenen der ziel van haar God uitging, en dat de afgedoolde eö verlatene nu de innige behoefte gevoelt, dat haar God haar weder met zyn gemeenschap verkwikke.

Is 't nu zoo, dat er op dit zuchten en op die tranen niét aanstonds een. verademing volgt deordien God nog niet tot de ziel nadert en haar zijn vrede nog niet doet smaken, dan zegt dit in 't minst niet, dat God zich voor goed en voor immer van haar terugtrekt, maar kan juist dit spenen van de ziel aan Gods nabijheid het van God bestelde redmiddel zijn, om haar met te inniger volhaijding naar haar God te doen zuchten, en ten slotte zóó te doen zuchten, dat ze de gemeenschap met haar God terug erlangt, en haar tranen voelt drogen onder de verkwikking, die haar God haar vanzelf in de ziel doet ervaren.

Alles hangt er maar aan, of de drang naar God bij zulk een gesteldheid van 't gemoed oprecht is. Dan toch houdt ze steeds inniger aan in 't zoeken van haar God. En al mocht 't dan zijn, *dat Gofl haar ziel nog voor een tijdlang in haar ballingschap van haarGoddoet verkwijnen, dan daagt straks toch de volzalige ure, dat ze zelfs ook voor de ballingschap v\n God danken kan. Juist toch dat God zich eerst terugtrok, gaf dan loch aan de ziele den prikkel, om in 't zoeken van haar God te volharden. '

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Zwijg niet tot mijne tranen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's