GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet alle sterven nadert den' mensch op gelijke wijs. Bij het kind treedt vaak de dood in, zonder dat het kleine wióht nog ooit het denkbeeld van te kunnen sterven in zich opnam. Otip. op verderen leeftijd gekomen, is de gedachte van te sterven den mensch veelal nog zoo vreemd, dat hij op genezing uit alle krankheid hopen blijft. En wrelbezien zijn er slechts twee gewaarwordingen, die ons het sterven met klare bewustheid nader brengen, de ééne die ons overkomt door - den ouden dag, en de andere waaraan we^ons niet meer ontworstelen kunnen, indien doodelijke krankheid ons verteert, zonder, naar der artsen oordeel, hope op herstel toe te laten.

Het woord van den apostel, dat ons hier toespreekt, komt meê op uit het besef van de hooge jaren, die hij allengs bereikt had, maar toch ook uit het gestadig levensgevaar, waarin zijn apostolaat hem'deed verkeeren. Op zichzelf kon hij nog hopen vele jaren aan zijn doorleefden levenstijd te zullen toevoegen, maar ook hem wachtte als apostel de dood op 't schavot of aan het kruis. En daarom zegt hij zoo nadrukkelijk: »Ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook" onze Heere Jezus Christus mij geopenbaard heeft.

Doch brengen we dit nu op'het ordinaire leven, gelijk dit ons te beurt valt, over, dan treft, het ons gedurig, hoe ook de ouden van dagen, en onder hen zelfs de vroorriste kinderen Gods, nog altoos aan dit aardsche leven gehecht blijven. Wie de zeventiger jaren bereikt, waant vaak, dat met de tachtiger jaren de zin voor het leven van hem zal geweken zijn. Doch gleed men uit de zeventiger schier ongemerkt in de tachtiger over, dan treft het telkens opnieuw hoe ook dan de trek naar het leven zich opnieuw gevoelen doet. Al zijn er toch, die op zoo ver gevorderden leeftijd hun normale kracht verloren, die met velerlei gebrek te tobben hebben, en die nauwelijks iets meer in het leven uitrichten kunnen, toch merkt men gedurig, hoe het zich vastklemmen aan het leven blijft aanhouden, en hoe zelfs zij, voor wie het leven toch schier alle waarde verloor, gedurig op levensverlenging hopen, en op hun jaardag naar nog een komend levensjaar uitzien.

Die levenstrek werkt zelfs zoo sterk, dat ge niet alleen bij kinderen der wereld, maar ten deele ook bij vrome kinderen Gods dien levenstrek zich telkens vernieuwen ziet. Het levensgebrek kan zoo nijpend en de levenskracht zoo ingezonken zijn, dat men ten leste schier reikhalzend naar den dood gaat uitzien. Maar altoos blijven dit uitzonderingen. En wat ge hier van den apostel leest, dat hij tot de aflegging .van zijn tabernakel alleen *bereid was, omdat zijn naderend sterven hem op bijzondere wijs geopenbaard wras, is zoo ten volle verstaanbaar, indien ge luistert naar wat de geloovigen van vergevorderde levens ook onder ons nog gedurig uitspreken. Roept de Heere hen, dan zijn ze ten volle bereid om' in te gaan, maar hing 't aan hun eigen keuze, dan gaat 'tals regel, behoudens begrijpelijke uitzonderingen, door, dat zelfs de ouden van dagen onder ons nog gedurig blijk geven van hun gehechtheid aan dit aardsche leven, en van hun hope op levensverlenging.

Onnatuurlijk is dit niet. Overkomt ons een zoo bang en bitter, steeds aanhoudend lijden, gelijk dit aan den apostel Paulus ten deel viel, dan verstaat ge het, hoe hij volkomen meenens schrijven kon: »Ik heb begeerte om ontbonden te worden, en bij mijn Heiland te zijn.4. Ge moogt hierbij toch niet uit het oog verliezen, dat een apostel gelijk Paulus, op veel ^nniger wijze dan wij, aan zijn Zender zielsinnig verbonden was, en wat hier geheel de verhouding beheerscht: het lot dat hem ten deel viel, was voor den apostel geen normaal menschelijk leven, doch veeleer een onafgebroken martelaarschap.

Paulus’ uitroep kan daarom voor ons nooit regel stellen. Zijn bang en bitter levenslot vormde een uitzondering. En even sterk was de uitzondering, die zijn innig nauwe band aan zijn Heiland maakte.We mogen daarom voor het gewone leven van de normale geloovigen niet op wat we van Paulus beluisteren afgaan.

De normale-geloovigen moeten we in de realiteit bespieden, en dan is er geen twijfel aan, of het verlangen om ontbonden te worden en bij Jezus te zijn, blijft hooge uitzondering. Zelfs op zeer hoogen leeftijd en bij verzwakking van levenskracht blijft het veelal de bestendige bede, dat het leven hier beneden nog verlengd moge worden. En zulks niét alleen in dien zin, dat men er alles aan doet om zijn leven te sparen en te sterken, maar niet minder in 't inroepen en afbidden, dat we uit levensgevaar gered mochten worden, en dat het zeer begeerde leven ons telkens nogmaals mocht worden verlengd.

Uitzonderingen gaven we toe. In het verhorgene van onze krankenhuizen wordf in de stille eenzaamheid niet zelden zoo bitter pijnlijk, zoo smartevol en zoo onuitstaanbaar geleden, dat de bede : , , 0, Heer, maak er toch een einde aan!" niet zelden over de lippen komt. Maar regel is dit niet. Vooral bij de teringlijders ziet ge, hoe ze zich nog telkens opnieuw aan het leven vastklemmen. En als het bij den kranken lijder hiervan juist het tegendeel is, dan stuit ge hier vaak op zoo knagende, niet aflatende, en het lichaam verzwakkende pijnen, dat zelfmoord niet zelden voorkwam, en bij de geloovigen de'bede om toch het einde te doen intreden, als van zelf naar hun God opging.

Als regel daarentegen bevestigt zich telkens op nieuw de waarneming, dat ook op den ouden dag tot zelfs de kranken nog veel te sterk aan 't leven gehecht zijn, en vaak veel sterker dan het geloof gedogen kan, de trek naar het leven hun doTst naar ingaan in het Vaderhuis overheerschen kan.

Hier nu uit zich van zelf iets zondigs in. Mag men nog ever gereede gezondheid en over bruikbare levenskracht beschikken, dan zou de bede om reeds teKvorden weggenomen, zelfs zondig kunnen worden. Er zou toch iets in tot uiting komen, wat in den zelfmoord zoo afschuwelijk is. We zijn nu eenmaal op deze aarde door onzen God geplaatst, om hier een taak te volbrengen, en aleer die' taak ten einde toe volvoerd is, mogen we niet laten varen wat ons als plicht is opgelegd.

Jammer slechts, dat maar al te dikwijls de zucht naar levensverlenging niets hoegenaamd met zulk een opvattingvan de levenstaak uitstaande heeft, en eeniglijk opkwam, uit de zucht óm het aardsche leven hier nog te blijven genieten. En dit nu mag niet toegejuicht, maar moet veeleer tegengestaan. Zijn we ons niet meer bewust van nog Gode ter eere aan de ons eens gegeven levenstaak te kunnen voortarbeiden, zoodat de dorst naar levensverlenging op niets anders neer zou komen, dan op de zucht, om het aardsche nog te blijven genieten, - dan spreekt zich hierin maar al te klaar de onheilige zielstoestand uit, dat. het aardsche huis in onze schatting nog altoos boven het Vaderhuis gaat; en dit kan nooit anders dan een uiting van zondig zielsbestaan zijn.

Bereidheid om te sterven, als de dood ons overvalt, is niet genoeg. Ontvalt ons het besef, dat de-levenstaak, waaraan we tot Gods eere ons wijden mochten, voleind is, dan moet helder en krachtig het besef in ons doordringen, dat onze roeping niet meer hier op aarde ons aan het aardsche bindt, maar dat het leven daarboven ons wenkt, en dat' dit het leven is, dat van die ure af het onze moet worden.

Ontwaart ge nu, dat dit in u nog niet zoo is, zoodat ge 't verlangen naar het Vaderhuis nog niet over uw'verlangen, om hier te blijven voortleven, vernietigend voelt heengaan, dan moet ge den druk van deze verkeerdhëid gevoelen, dan moet ge hier weet van hebben, de schuld er van inzien, en uw zondige aardschgezindheid voor uw God belijden, om er u aan te ontworstelen.

Natuurlijk moet aan uw God de beschikking over uw leven blijven. Belieft het Hem, uit wat oorzaak ook, uw levensbestaan hier nog te laten voortduren, zoo hebt ge hierin te. berusten, en zelfs u af te vragen, waartoe uw God wil, dat ge dit verlengde leven gcTsruiken zult, en wat het doel is, met het oog waarop die levensverlenging u wordt toebeschikt.

Doch wat uzelf aangaat, moet het losser zijn van de wereld en van het aardsche de steeds sterker in u opkomende neiging worden. Ge hoort dan in den hemel thuis, en eigenlijk hier niet meer. En goed zal 't in uw zielsbesef alleen dan staan, zoo ge, ja, uit stille gehoorzaamheid; hier nog blijft voortarbeiden, omdat uw God 't alzoo over u blijkt te beschikken, mits dan toch altijd zoo, dat elk teeken dat u toont, hoe nu uw God u gaat oproepen, u een oorzaak wordt van hemelsche blijdschap.

Corrigendum. Boven de meditatie in het nummer van verleden week was een verkeerde tekst afgedrukt; niet aan de Brieven, maar aan het Evangelie van den Apostel Jbhannes ontleend. De lezer zal wel begrepen hebben, welke tekst het moest zijn. ’t Stond er trouwens ondgr:1 Joh. II:14.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1918

De Heraut | 2 Pagina's

„Dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1918

De Heraut | 2 Pagina's