GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kan op grond van

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kan op grond van

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 Maart 1919.

Kan op grond van ons Gereformeerd beginsel zelf er dus geen het minste bezwaar bestaan, om de democratische strooming, die , thans zoo machtig zich in het leven der volkeren gelden doet, ook in de Kerk te laten doorwerken, door het »ambt der geloovigen» beter dan tot dusver tot zijn recht te doen komen, eenigszins anders staat het met de vraag, of ónze Kerken evenzoo haar poorten hebben open te zetten voor de vrouwenbeweging.

Dat deze vrouwenbeweging mede tot de eigenaardige verschijnselen van onzen tijd behoort en niet alleen buiten, maar ook in onze kringen steeds sterker de aandacht vraagt, behoeft wel niet betoogd te worden. Neem slechts als voorbeeld het pas gehouden Christelijk Sociaal Congres. Op dit Congres, dat overigens zoo uitnemend ge-«laagd is, werd over de toch ook voor de sociale quaestie zoo belangrijke vraag, welke taak de Kerk heeft, met geen enkel woord gesproken. Het scheen alsof degenen, die het agenduip van dit Congres saamstelden, aan de Kerk en hare roeping zelfs niet gedacht hadden. En wel ietwat vreemd stak daartegenover af, dat aan de vrouwenbeweging zulk een breede plaats werd toegekend, en een der sprekers daarbij — het was de eenige maal, dat de Kerk genoemd werd — het stemrecht voor de vrouw in de Kerk kwam bepleiten. Zulk een feit toont wel, hoe sterk ook in onze Christelijke kringen de vrouwenbeweging zich gelden doet.

Nu ontkennen we geenszins, dat in deze zoo sterk opwakende vrouwenbeweging geen problemen liggen, waarmede ook de Kerk rekening zal hebben te houden. Niet alsof we daarom de beginselen van Gods Woord ten offer zouden mogen brengen om »op de hoogte van onzen tijd te blijven." Geen Christen kan dit standpunt innemen. Gods Woord blijft voor ons de onveranderlijke regel van geloof en leven; we hebben in de Kerk alleen met Christus Woord als met de grondwet der Kerk te rekenen, en al mag men op politiek gebied soms genoodzaakt wezen concessies te doen of te •berusten in toestanden, die men niet veranderen kan, in de Kerk is voor dit politieke spel geen plaats, want hier heeft Christus alleen en niet de tijdgeest als Koning te heerschen.

Maar al staat dit vast, en al mogen we daarom er geen oogenblik aan denken, om tegen het uitdrukkelijk verbod van de Heilige Schrift in, het ambt van predikant ot van regeerouderling voor de vrouw open te stellen, omdat de tijdgeest de gelijkheid van man en vrouw op elk terrein wil doorvoeren en daarom alle ambten en betrekkingen voor de vrouw wil openstellen, toch neemt dit niet weg, dat de vraag wel mag gesteld worden, of de gaven en talenten, die God de Heere aan de vrouw schonk, in de Kerk wel genoegzaatn tot ontwikkeling zijn gekomen. Al treden in het leven van Christus zelf de vrouwen nooit anders op dan dienend; al is er geen sprake van, dat Christus voor zijn missiearbeid onder Israël anders dan den dienst van mannen heeft gebruikt; en al heeft Hij voor het Apostolaat, waardoor de Kerk zou gesticht worden, alleen mannen verkozen; toch zien we in de eerste Apostolische gemeenten, hoe de Apostelen ook voor het kerkelijk leven wel degelijk van den dienst der vrouwen gebruik hebben gemaakt. Het vraagstuk of de vrouw in de Apostolische gemeente mede het stemrecht heeft uitgeoefend krachtens het ambt der geloovigen, kunnen we thans laten rusten. Eenig bewijs daarvoor is uit de Schrift niet te leveren; eer schijnt ons, wat in de Handelingen der Apostelen over de verkiezing van een nieuwen Apostel in de plaats van Judas Iscariot en de verkiezing der eerste diakenen wordt medegedeeld, tegen, dan voor dit vrouwenkiesrecht te pleiten. Maar hoe interessant dit vraagstuk ook moge wezen, de beteekenis, die aan de vrouw voor het Koninkrijk Gods en de Kerk van Christus wordt toegekend, ligt zeker niet in het stemrecht, maar op geheel ander terrein. In het slot van den brief aan de Romeinen worden door den Apostel Paulus de namen van verschillende vrouwen opgenoemd, die «gearbeid hebben in den Heere», zooals Tryfena en Trysosa en de beminde zuster Persis, terwijl van een zekere Maria getuigd wordt, dat »zij veel voor ons gearbeid heeft» (Rom. 16 : 6, 12). Waarin deze arbeid in den Heere bestaan heeft, wordt wel niet uitdrukkelijk gezegd, maar hetgeen van andere vrouwen in het N. Testament verhaald wordt, kan toch wel dienen om eenig licht over dezen arbeid in den Heere te verspreiden. Zoo lezen we van een discipelin Dorkas te Joppe, die vol was van goede werken en aalmoezen, die ze deed, en vooral zich ontfermde over de weduwen, voor welke zij rokken en kleederen maakte (Hand. 9 : 36, 39) ; zoo wordt van de dochters van Philippus den Evangelist gezegd, dat zij profeteerden (Hand. 21 : 9) en weten we, dat niet, alleen Aquila, maar ook Priscilla, zijne vrouw, evangeliseerend zijn opgetreden en Apollos den weg Gods nauwkeuriger hebben uitgelegd (Hand. 18:26). En al wordt door den Apostel uitdrukkelijk het leer-en regeerambt aan de vrouw ontzegd (I Tim. 2:12) toch schijnt de vrouw wel als diakones te zijn opgetreden. In Rom. 16 : 1 wordt gesproken van een zekere Phebe, die een dienaresse was (of gelijk in het oorspronkelijke staat, eene diakones) der gemeente te Kenchréen, de havenstad van Corinthe, en die, zooals Paulus zegt, een voorstandster was geweest van velen, ook van den Apostel zalven. Ook wat de Apostel in I Tim. 5 : 9 en vervolgens zegt, »dat een weduwe gekozen moet worden niet minder dan van zestig jaar, die getuigenis heeft van goede werken, zoo zij kinderen heeft opgevoed, zoo zij gaarne geherbergd, zoo zij der heiligen voeten heeft gewasschen, zoo zij den verdrukten genoegzame hulpe heeft bewezen, zoo zij alle goed werk nagetracht heeft", wijst blijkens de uitdrukking, dat zij gekozen wordt, wel op een aanstelling door de gemeente, opdat zulk een vrouw den dienst der barmhartigheid zou waarnemen. Calvijn teekent hierbij dan ook aan: Welk een dienst deze vrouwen dan te verrichten hadden, blijkt uit I Tim 5 : 9. Want evenals de armen uit de publieke kas van de Kerk werden onderhouden, zoo moesten zij ook door een publiek ambt worden verzorgd. Tot die verzorging werden weduwen benoemd, die bevrijd waren van de zorg voor haar huishouding, en die, door geen zorgjvoor de kinderen gehinderd, zich geheel wenschten te wijden aan God en den dienst der barm^ hartigheid». Hij noemt dit een zeer heiligen en voor de Kerk zeer nuttigen dienst, die later, toen de Kerk in verval raakte, ontaard is in het nonnenwezen", zoodat Calvijn zeker het herstel van dezen dienst niet afkeurde. En in zijn predikatie over I Tim. S : 9 enz. waar Calvijn uitvoerig over deze weduwen spreekt, zegt, hij dat haar dienst daarin bestond, dat terwijl de mannen de aalmoezen verzamelden en uitdeelden, de vrouwen de zieken verzorgden en toezicht hielden op het huishouden van de armen, die door aalmoezen ondersteund werden.

Zoo blijkt, dat het eigenlijke terrein van de vrouw in de Kerk ligt in den arbeid der barmhartigheid. Al is de gave der profetie ook bij uitzondering aan de vrouw wel verleend en al toont het voorbeeld van Priscilla, hoe een vrouw ook evangeliseerend kan optreden, toch is haar eigenlijke taak, jiooals uit het ambt haar opgedragen blijkt, niet het ambt van profeet of het uitgaan als evangelist, maar de dienst der barmhartigheid. En dit nu komt geheel overeen met de roeping der vrouw in het algemeen en de gaven haar geschonken. Niet het profetisch-en ook niet het koninklijke-, maar het priesterlijke ambt van Christus ligt op haar weg. De rijke gaven van liefde, toewijding en verzorging, haar geschonken, komen hier tot haar schoonste uiting. En in dat opzicht is de Kerk zeker tegenover de vrouw te kort geschoten, omdat zij eeuwenlang het diakenambt alleen aan mannen toevertrouwde, maar vergat, dat de Schrift naast de diakenen ook van diakonessen spreekt. Al is wel een enkele maal een poging gew^aagd, om dit ambt weer in het leven te roepen, toch heeft dit geen blijvend gevolg gehad. Zulk een gebrek in de Kerk nu wreekt zich. Waar de vrouw in de plrats, die God haar schonk, niet geëerd wordt, gaat ze straks een plaats eischen, die naar Gods Woord alleen den man toekomt, en vraagt ze ook het predikantsen ouderlingen-ambt. Onze Kerken zullen daarom wel doen met dezen «zeer heiligen en zeer nuttigen dienst" der diakonessen in eere te herstellen. Het diakonaat zou daardoor tot veel rijker ontwikkeling kunnen komen, en aan de behoefte van de vrouw, om ook in den dienst der Kerk te arbeiden, zou worden voldaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Kan op grond van

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's