GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Dat ten opzichte van die goederen, die bepaaldelijk geschonken waren om uit de inkomsten daarvan het kerkgebouw, den pastoor, den koster enz. te onderhouden, de bestemming niet verloren ging, nadat de Kerk tot reformatie was gekomen, erkent men algemeen en wordt ook door Mr. Van Apeldoorn niet betwist. Ook de Overheid in ons land heeft steeds de inkomsten van deze goederen voor den dienst der Kerk gelaten. Een vrij beschikkingsrecht over deze goederen heeft de Overheid zich niet toegekend.

Anders staat het daarentegen met die goederen, die men gewoonlijk in onderscheiding van de kerkelijke goederen de geestelijke goederen noemt, ook al is deze benaming meer willekeurig dan aan de historie zelve ontleend. Want in het Kanonieke recht komt deze onderscheiding niet voor. Men bedoelt daarmede dan die goederen, die gegeven waren opdat uit de opbrengsten daarvan allerlei instituten of functiën zouden betaald worden, die na de Reformatie ophielden te bestaan ; zoo goederen bestemd voor het lezen van zielsmissen voor afgestorvenen, voor het onderhoud van eeuwige lampen ; goederen bestemd voor kloosters; goederen bestemd om daaruit vicarissen, kapittels, bisschoppen enz. te onderhouden. Al deze goederen konden, toen de Reformatie tot stand kwam en de Overheid deze kerkelijke functiën, ambten enz. ophief of verbood, evenals ze ook de kloosters ontruimde, niet meer dienst doen voor hun oor.«; pronkelijke bestemming. En het is vooral over deze goederen, dat de strijd geloopen heeft, of de Overheid daarover een vrij beschikkingsrecht had, dan wel of zij gehouden was ook deze goederen te bestemmen voorden ienst der Kerk en andere vrome doeleinden. Wanneer men thans meestal de voorstelling geeft, dat deze goederen door de eformatie bona vacantia waren geworden, e Overheid er daarom mede doen mocht, at zij wilde, zoodat zij evengoed in de taatskas kon storten, als voor kerkelijke of vrome doeleinden bestemmen, dan is dit eker niet de opvatting van onze Reforatoren geweest. Dat de Overheid ten opichte van deze goederen bepalingen had e maken, stemde men natuurlijk grif toe. Dit kon oole niet anders. Maar de Overheid was daarbij niet vrij, maar gebonden oor de bestemming dezer goederen, die voor vrome doeleinden g-schonken waren n die daarvoor moesten bestemd blijven. Zoodra dit vraagstuk in Duitschland aan e orde kwam, heeft. Luther een geschrift uitgegeven, in 1523, onder den thel: raadlag hoe men met de geestelijke goederen andelen zal., waarin hij aanried deze goeeren saam te brengen in een gemeenschapelijke kas > Gotteskast" genaamd, en de nkomsten te laten dienen voor arme redikanten, voor de scholen en voor de verzorging der armen. De naam, dien ezen kas dragen zou, bewijst wel, hoe eslist Luther er aan vast hield, dat deze oederen aan God gewijd waren geweest n daarom voor den dienst Gods moesten estemd blijven.

Niet anders oordeelde Zwingli, toen de reformatie door de Overheid te Zurich werd ter hand genomen. Vooral hier teekent de gang van zaken zich nog duidelijker af Toen de Overheid het kapittel wilde reformeeren, heeft Zwingli, die zelf deel van dat kapittel uitmaakte, en die natuurlijk zelf deze reformatie in de hand werkte, terstond verklaard, dat de jurisdictie, die djt kapittel uitoefende, aan de Overheid moest worden overgegeven, omdat het aan, de Kerk niet toekwam jurisdictie in wereldlijke zaken te oefenen. Geheel anders daarentegen stond het met de inkomsten van het kapittel. Er was geen Sprake van dat Zwingli aan de Overheid daarover een vrij beschikkingsrecht toekende. Zwingli wees er op, dat het doel van deze stichting van den aanvang af geweest was om de geestelijkheid te onderhouden en voor de opleiding van de a.s. geestelijken te zorgen, zooals daaruit bleek, dat aan elk Kapittel een school verbonden was. Daaruit leidde Zwingli af, dat de inkomsten der goederen alleen gebruikt mochten worden voor een doel, dat daarmede overeen komt. De inkomsten moesten bestemd worden deels om de predikanten te onderhouden, deels om een Theologische School op te richten, deels voor de armen. Hij vroeg dit Liet als een gunst, maar als een recht. En al nam de Overheid nu het beheer van deze goederen op zich, het recht werd erkend van het Kapittel om de inkomsten te gebruiken voor een doel-, dat met de bestemming overeenkwam, n.l. voor de verzorging van Hooger Onderwijs.1)

Even zoo geschiedde, toen twee jaren later, in 1S2S, de kloosters werden opgeheven. De inkomsten werden in een gemeenschappelijke kas gebracht en zouden dienen voor het onderwijs en de verzorging der armen. Al degenen, zoo heette het, die dusver deze inkomsten genoten hadden, zouden hun aanspraken daarop verliezen en voortaan zouden deze Gottesgaben, d.w.z, gaven aan God gegeven en Hem gewijd, gebruikt worden ten dienste van arme lieden 2).

En dat dit nu niet alleen het gevoelen was van Zwingli en Luther, maar van de Protestanten in het algemeen, blijkt ook uit het geschrift dat zij op den Rijksdag te Regensburg in 1541 aan Keizer Karel V hebben overgegeven en waarin o.a. ook uitvoerig over deze kerkelijke goederen gehandeld wordt. Er wordt hier eerst op gewezen, - dat zoowel Vorstelijke personen als anderen deze goederen hadden geschonken voor het onderhoud der predikanten, voor de opleiding der a.s. geestelijken en voor de verzorging der armen. In het oude Kanonieke recht, wordt daarna opgemerkt, was vastgesteld, dat de inkomsten moesten verdeeld worden in vier porties; de eerste moest gegeven worden aan den Bisschop om de onkosten van zijn ambt daaruit te bestrijden, wel te doen aan de armen en te zorgen voor een opleidingsschool voor de geestelijken; een tweede deel moest gegeven aan de andere geestelijken voor hun onderhoud; een derde voor het onderhoud der 'kerkgebouwen, en een vierde om verdeeld te worden onder de armen. Later waren nog tal van stichtingen in 't leven geroepen voor weezen, en ouden van dagen, zieken enz. en de inkomsten waren aan de geestelijkheid toebetrouwd, omdat men rekende, dat deze 't meest liefde voor deze armen had. Maar, zoo gaat de klacht voort, de Bisschoppen en hooge geestelijkheid hebben zich van al deze inkomsten meester gemaakt en in plaats van ze te laten dienen voor het onderhoud der predikanten, voor de scholen en de armen, hebben zij daarmede zich zelf of hun gunstelingen verrijkt. Aangezien nu niet alleen de Heilige Schrift, maar* ook de Kerkvaders en Canones der Kerk het als een sacrilege veroordeelen, wanneer hetgeen voor de dienaren der Kerk en de armen gegeven is, voor andere doeleinden werd gebruikt, was het volkomen rechtvaardig wanneer de Overheid nu weder deze goederen bestemde voor het oorspronkelijke doel: het onderhouden van de ware dienaren der Kerk, van de Scholen en van de armen.1)

Van een vrij beschikkingsrecht der Overheid over deze goederen, die het > erfdeel van Christus* waren, was dus geen sprake. Het recht van de Overheid om ten opzichte van deze goederen tusschen beide te komen, grondde men nooit op een absoluut Overheidsrecht, maar op de verplichting, die op de Overheid, rustte om de ware Kerk te beschermen en de misbruiken in de Kerk te reformeeren. Het was niet alleen geoorloofd, schrijft Calvijn in zijn tractaat over de Noodzakelijkheid om de Kerk te reformeeren, dat de Overheid deze goederen aan de Roomsche eeestelijkheid onttrok, het was haar plicht. Of moest de Overheid dan niet tusschenbeide komen, toen zij zag, dat deze goederen, die het erfdeel van Christus waren en bestemd om de dienaren van zijn Kerk te onderhouden, in weelde en brasserij werden doorgebracht door mannen, die niet alleen lui en onwetend waren, maar bovendien vijanden van Christus? Mocht de Overheid dulden, dat deze vijanden van de waarheid met behulp van deze goederen Christus bestreden, de ware leer onderdrukten, de trouwe dienaren van Christus vervolgden? En mocht de Overheid, om het schandelijk misbruik, dat van deze goederen door de Roomsche geestelijkheid gemaakt was, deze goederen haar dan niet ontnemen ? Maar wanneer de Vorsten en Overheden dit deden, zoo gaat Calvijn voort, om daarmede zich zelf te verrijken, dan beging deze Overheid een even zware zonde als deze Roomsche geestelijkheid, want ook zij beroofde dan de trouwe dienaren der Kerk en de armen van Christus van wat tot hun onderhoud bestemd was, en wanneer dezen dan omkwamen van gebrek, laadde de Overheid zelfs bloedschuld op zich. 4)

Hoe beslist Calvijn dan ook steeds voor de rechten der Kerk tegenover de 0-erheid is opgekomen, blijkt uit zijn correspondentie duidelijk genoeg. Toen de Oirerheid in Bern zich meester had ge-

maakt van eea landstreek die vroeger Roomsch was geweest, en nu een deel van de kerkelijke goederen aldaar bestemde voor de predikantstractementen, scholen en armen, maar een ander deel verkocht en de opbrengst in de staatskas stortte, kwam Calvijn hier met kracht tegen op. Hij schrijft aan Viret, dat deze hiertegen moet protesteeren, niet alleen om de ergernis die daardoor gegeven wordt, maar vooral omdat dit ongeoorloofd is. Hetgeen eenmaal, schrijft Calvijn hem, aan Christus en de Kerk gewijd is, komt aan de O veerheld niet toe. Wie deze goederen toch aan de Kerk ontvreemdt, dien treft de vloek Gods, omdat hij het heilige profaan maakt. Zelfs dat de Overheid deze goederen aan zich trekt, maar dari aan de predikanten een tractement betaalt, keurt Calvijn beslist af. Zoo komt de zaak hierop neer, zegt Calvijn, dat de Kerk toch beroofd wordt van hare goederen en de Overheid dan, ja, aan de Kerk inkomsten geeü, ma-ar na.AT kaar£-oeddunken en alsof het uit haar goederen was. En dat berooft de Kerk van hare vrijheid en zelfstandigheid, want zoodra de predikanten dan iets doen, wat niet naar den zin der Overheid is, kan de Overheid hen dwingen door het salaris te verminderen of zelfs geheel in te houden. Dat de Overheid het recht van toezicht op 't gebruik dezer goederen uitoefent, is recht, want ook de vrome Koning Joas heeft dit gedaan (lIKron. 24 : 11) maar de Kerk zelf moet de administratie van deze goederen in handen hebben. •En zelfs al zou men ook deze administratie aan de Overheid overlaten, dan zou nog altoos de eisch moeten gesteld worden, dat de Overheid getrouw de inkomsten daarvan aan de Kerk gaf en niets van het eigendom zelf zou te loor gaan. Nu ging het hier niet om kerkelijke goederen in engeren zin genomen, maar bepaaldelijk om kloostergoederen, die de Overheid verkocht en waarvan ze de opbrengst in eigen kas had gestort. 5)

Dat ook Voetius, onze groote Canonicus, even beslist als Calvijn, het zoogenaamde vrije beschikkingsrecht der Overheid over deze goederen bestreden heeft, éh steeds met nadruk heeft volgehouden, dat naar Goddelijk en menschelijk recht deze goederen ten dienste moesten komen van de Kerk of van vrome doeleinden, waarvoor ze bestemd waren, is bekend genoeg. En Voetius hield dit niet alleen staande ten opzichte van de zoogenaamde kerkelijke goederen, maar evenzeer ten opzichte van de goederen, die bestemd waren voor de kloosters, voor het houden van ziele-missen en andere Roomsche superstition ^). Wanneer men beweerde, dat deze goederen toch niet > kerkelijk« waren te noemen, zoodat ze gesaeculariseerd mochten worden, kwam Voetius daartegen met kracht op. Het is bekend, hoe, toen de Overheid de kapittels te Utrecht in stand hield, waar uit allerlei gunstelingen van de Overheid onder den titel van kanunniken van deze kapittelgoederen de inkomsten trokken, Voetius niet opgehouden heeft daartegen den strijd aan te binden, niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats, omdat daardoor de Roomsche titels en ambten iormeel in stand bleven, maar vooral omdat de Kerk daardoor van deze inkomsten beroofd werd, die haar en haar alleen wettig toekwamen. ïDe kapittelgoederen waren geestelijke goederen. Gode en Zijnen dienst waren ze gewijd. Wel waren aan de schenkingen zondige voorwaarden verbonden, maar het voorgeslacht had ze ter goeder trouw gedaan, unae de Kercke doen was ende haere dwaelende conscientiën medebrachten*. Het doel was goed, in de middelen had men zich vergist; wat eenmaal ten dienste der Christelijke Kerk Gode geheiligd was, bleef door deze bestemming gebonden.

Wie het geestelijke goed tot profaan gebruik keurde, maakte zich, pok naar het gemeene gevoelen der doctoren, schuldig aan sacrilege. De Overheid mocht het recht en den plicht hebben deze beslissing aan te passen aan de wijziging, die de Kerk door de Reformatie onderging, maar vrij en naar eigen willekeur over deze goederen beschikken, mocht de Overheid niet. Alleen in gevallen van buitengewone noodzakelijkheid, bijv. als het land in gevaar was, mocht de 'Overheid over deze goederen beschikken, opdat niet met den Staat tevens de Kerk te gronde zou gaan, maar dat was een uitzondering, geen regel.'') Prof.' Rengers Hora Siccama die in zijn inaugureele oratie zoo keurig dezen strijd van Voetius teekende, roemt Voetius, die jin dezen strijd meer dan zijn rechtsgeleerde ambtgenoot van Oostenga een juist inzicht had in de continuïteit van het recht." Men ziet uit deze gulle erkentenis, dat het toch niet zoo dwaas is, wanneer ook theologen over deze rechtsquaestie een oordeel zich veroorloven.8)

1) Da. R. STSHELIN. Huldrekh Zwingli, 1895 B I. bh. 402.

2) t. u. p. blz. 404.

3) Calvini Opera e.d. Baum. Curritz, t. V, p. 604 en v.v.

4) t. u, p. t. VI, p. 517 en v, v.

5) t u. p. t. XI. p. 447, 459, t. XII, 159, 190.

6) VOETIUS Pol. Eed. t. II, p. 612. 622 en v.v.

7) RhNGERS HORA SICCAMA. De samenhang in het Recht bij den strijd over de Utrechtsche kapittelen blz. 39, 40.

8) t, u. p. blz. 62.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's