GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aan het misverstand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan het misverstand

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 2 April 1920.

Aan het misverstand, dat de Heraut een revisie van de Belijdenisschriften in »Arminiaanschen zin" zou bepleiten, is, naar we hopen, thans wel een einde gemaakt. Of het broederlijk was, dat een dergelijk boos vermoeden aan de pen ontglipte, laten we aan de conscientie dezer broeders over. De toon, dien de Heraut deed hooren, was nooit om onze Gereformeerde beginselen te verslappen, maar juist omgekeerd om die beginselen zoo scherp en belijnd mogelijk te handhaven. Op eenig vertrouwen meenden we in dat opzicht aanspraak te mogen maken.

Een andere vraag is het natuurlijk, of de tijd voor zulk een »revisie" thans wel de juiste is. Men heeft in de pers er op gewezen, dat we leven in een tijd van verslapping, inzinking, wegdoezeling van de Gereformeerde lijnen. Er zouden allerlei bedenkelijke teekenen zijn, die wezen op een afzakken en afglijden van het eenmaal gelegde fundament. Daarom zou het zoo uiterst gevaarlijk wezen, thans tot een herziening van de Belijdenisschriften over te gaan. Veeleer zou aller kracht er zich op richten moeten om te behouden wat we hebben. Als er storm is, is men al dankbaar, wanneer men het schip behouden in den haven binnenloodst, en gaat men niet allerlei verbeteringen aanbrengen in het tuig, hoe wenschelijk die verbeteringen op zich zelf ook zouden zijn.

Ook op deze bedenking wenschen we publiek te antwoorden. Zelfs den schijn willen we vermijden, alsof we aan de ernstige bedenkingen, die tegen ons voorstel werden ingebracht, geen aandacht zouden schenken.

En dan zij in de eerste plaats geantwoord, dat het beeld, dat men hier van ons kerkelijk leven uitwerpt, ons met al te

sombere kleuren geteekend schijnt. We meenen de kaart van het land eenigermate te kennen en we kunnen gerust zeggen, dat van een algemeene inzinking, van een ontrouw worden aan de Gereformeerde beginselen, bij onze Kerken geen sprake is. Natuurlijk ontkennen we daarom niet, dat hier en daar bedenkelijke symptomen aan het licht treden. In een Kerk, die niet als een kleine secte in een afgescheiden hoekje leeft, maar die haar zielental tot een half millioen zag aangroeien; die op schier elk terrein mannen bezit, welke leiding hebben te ge^en; die daardoor van zelf in aanraking komt met de ernstige vraagstukken van het leven; zal er altoos gevaar bestaan, dat er invloeden werken, die aan de zuiverheid van het beginsel schade doen. Maar ook daarbij zij men in zijn oordeel toch voorzichtig. Veel van wat vroeger algemeen als vaststaande waarheid werd aangenomen, zelfs van wat men op grond van de Schrift als een uitgemaakte zaak beschouwde, wordt thans door schier alle Gereformeerden als een verouderd of niet juist standpunt prijs gegeven. Onze geheele beschouwing van den astronomischen hemel heeft onder den invloed van de astronomische ontdekkingen zich gewijzigd. Dat Voetius en a Brakel nog niets wilden weten van het Copermicaansche stelsel en op grond van verschillende uitspraken in de Schrift als »geopenbaarde waarheid" vasthielden, dat de zon om de aarde draait, is bekend genoeg, maar ook, dat zelfs de meest besliste geloovigen thans op dit punt tot een andere overtuiging zijn gekomen en hebben leeren inzien, dat wat de Schrift in de naïeve taal van het menschelijk leven ons zegt, niet bedoeld is als »openbaring Gods" over de verhouding van de zon en de aarde. Precies evenzoo is het gegaan met de opvatting, die vroeger als geijkt Gereformeerd gold omtrent de taak der Overheid ten opzichte van de > ware" Kerk en de »ketterij" Dat Calvijn en Beza een uitvoerig tractaat hebben geschreven om op allerlei Bijbelsche gronden deze roeping der Overheid te verdedigen en zelfs Voetius, al oordeelt hij milder, toch van oordeel is, dat heel erge ketters, zooals met name de »Kwakers«, wel met het zwaard gestraft mogen worden, is een standpunt, dat wel door niemand meer ingenomen wordt. Zelfs hebben onze Kerken uitdrukkelijk de woorden in onze Confessie, waarin die opvatting tot uiting kwam, uit Artikel XXXVI geschrapt. En om een derde voorbeeld te nemen, de vroeger algemeen geldende opvatting van de inspiratie der Heilige Schrift, die men gewoonlijk de > mechanische» noemt, heeft thans, zpnder dat daarmede aan het werkelijk gezag der Heilige Schrift ook maar in het minste te kort wordt gedaan, plaats gemaakt voor de «organische* opvatting der inspiratie. Zoo is er dus metterdaad groei en ontwikkeling geweest in onze voorstelling der waarheid. En niet elke nieuwe opvatting van de waarheid, ook al schijnt zij in te druischen tegen hetgeen dusver in breederen kring als waarheid werd aangenomen, behoeft daarom als een verslapping of verzwakking van ons Gereformeerd beginsel te worden aangeduid. De Roomsche opvatting van een on veranderlijken waarheidsschat, die van het eerste oogenblik af aan de Kerk is toebetrouwd en die geen groei of ontwikkeling bezit, is de Gereformeerde opvatting niet. Wij gelooven, dat de Heilige Geest de Kerk steeds verder en dieper in alle waarheid leidt en dat dit geschiedt niet alleen door nieuw licht te doen opgaan over vraagstukken, die vroeger niet aan de orde waren, maar ook door ons te doen zien, dat wat vroeger als waarheid werd aangenomen, niet juist was. Een onfeilbare Kerk en een onfeilbare belijdenis kennen wij niet. Onfeilbaar is voor ons alleen de Heilige Schrift als het Woord van God. En zelfs bij de Heilige Schrift moet aloos scherp onderscheiden worden tusschen onze opvatting van de Schrift, die dwalen kan, en hetgeen de Schrift zelf ons zegt. Is er daarom in ons kerkelijk leven een voortdurende groei en ontwikkeling ook wat de kennis der waarheid betreft, dan mag niet elke nieuwere gedachte, ook al schijnt zij ons vreemd, als ketterij worden veroordeeld, zelfs al zou zij afwijken van wat dusver werd aangenomen als waarheid. Er is een geestelijk onderscheidingsvermogen noodig om te keuren, wat in zulk een nieuwe gedachte metterdaad een leiding des Heiligen Geestes is en wat van de waarheid Gods afbuigt.

Maar hoe voorzichtig men daarom moet zijn, met niet terstond van ketterij te spreken, wanneer ernstige mannen, aan wier beginseltrouw men niet behoeft te twijfelen, vraagstukken ter sprake brengen, die voor ons vreemd schijnen, toch neemt dit niet weg, dat er wel degelijk, ook in onzen kring, dwaalgeesten zijn binnengeslopen, die niet uit het Gereformeerde beginsel willen leven, maar lijnrecht daartegen over staan. Maar een bewijs van een algemeene verslapping en inzinking van ons kerkelijk leven is dat niet. Zelfs in de Apostolische Kerken is hetzelfde verschijnsel gezien. Denk slechts aan de Judaïstische wetdrijvers en aan Hymeneus en Filetus die de opstanding loochenden. Inzinking en verslapping zou er in de Kerk wezen, wanneer zulke dwaalgeesten geduld werden, invloed kregen, in onze Kerken den toon aangaven. Maar de gezondheid van ons kerkelijk leven blijkt juist daaruit, dat terstond waar zulke dwaalgeesten openbaar werden, verzet is ontstaan. Ér is dan ook geen sprake van, dat wanneer van zulke dwaalgeesten een poging uitging om onze kostelijke Belijdenis te verminken of te verzwakken, onze Kerken daarin zouden medegaan. Op onze Generale Synoden zou een voorstel in dien geest stellig niet één stem krijgen.

En in de tweede plaats moet op deze

bedenking worden geantwoord, dat zelfs wanneer onze blik op het kerkelijk leven niet juist mocht zijn en er metterdaad onder het opkomend geslacht, zooals men meent, een min of meer gevaarlijke richting zich begint te ontwikkelen, dat gevaar zeker niet bezworen zal worden, door »onveranderd te behouden wat men heeft." Een van tweeën toch. Of wanneer deze richting veld won en de overhand kreeg, zou dezelfde tóestand als in de Hervormde Kerk ons wachten, dat we wel een belijdenis hadden, maar deze eenvoudig een ornament zou zijn, een uithangbord, maar waaraan in de practijk niemand zich meer storen zou. De band aan de Confessie zou in zedelij ken zin doorgesneden worden. Of wel, in de toekomst zou een revisie van de Belijdenis komen, waarbij dan niet een handhaven van de waarheid, maar juist een loslaten van de waarheid het doel zou wezen. Men weet, hoe in de Vrije Kerk in Zwitserland en in de Protestantsche Kerk in Frankrijk dit reeds geschied is, en hoe ook in Amerika de revisie van de Confessie is uitgeloopen op een niet onbedenkelijke verzwakking van de belijdenis. Thans is hiervoor, naar onze overtuiging geen vrees. Integendeel, onze Kerken zullen, wanneer zij de Belijdenisschriften aanvullen en uitbreiden dit doen juist om deze gevaarlijke invloeden te keeren. Dit zal van zelf tot strijd aanleiding geven. Maar juist dien strijd vreezen we niet, maar achten we gewenscht. Afwijkende meeningen, die in 't geheim voortsluipen, zijn 't gevaarlijkst. Openlijke strijd is het beste middel om dwaling te overwinnen. Want, gelijk de Apostel gezegd heeft, we vermogen niets tegen de waarheid, maar alleen voor de waarheid. En we gelooven, dat de waarheid overwinnen zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Aan het misverstand

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's