125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 129
crisis der cultuur
128
ren, aanvoelde wat er in de cultuur leefde.20 Maar hij was inmiddels op leeftijd gekomen en bleek niet meer in staat de leidsman te zijn die velen in hem zagen. Wel heeft hij zich gezet aan het ontwerpen van een brochure waarmee hij zich mengde in het kerkelijk rumoer dat rond het optreden van de Middelburgse predikant Netelenbos was ontstaan, maar deze is niet gereed gekomen.21 H. H. Kuyper ontplooide zich meer en meer als een kerkvorst die zich met zijn artikelen in De Heraut en met zijn talloze kerkrechtelijke adviezen aan personen en kerkenraden grote invloed verwierf. Geesink ging zijn ongestoorde gang. Zijn naam valt in het hoofdstuk anekdotes, niet in het hoofdstuk conflicten. Maar ook hij waarschuwde de jongeren toen hij in zijn rectorale oratie van 1919 inging op het Religieus eklekticisme.22 Zijn gang was overigens in toenemende mate de gang van een oud man. V. Hepp beschrijft hoe hij in 1923 reeds enigszins vergeetachtig begon te worden.23 Zoals te verwachten viel, verminderde deze ouderdomskwaal in de jaren daarna niet en in feite werd hij gedwongen in 1926 zijn emeritaat aan te vragen. In 1929 overleed hij.24 Grosheide was er, jong, energiek, geliefd bij de studenten, maar behoudend. Ondanks zijn goede relatie met vele studenten vond hij de echte aansluiting minder dan een man als Bavinck. Hij koos dan ook, anders dan Bavinck, ‘tegen’ de jongeren25, zij het dat hij zijn studenten en oudstudenten nooit afschreef. Als het mogelijk was, bleef hij met hen in contact staan.26 Verder was daar Van Gelderen, met huid en haar verbonden aan de kerken van de Afscheiding, maar meer een schriftgeleerde dan een kerkvorst. Geen strijder voor vaststaande waarheden, maar een zoeker, die ooit opmerkte dat hij des avonds zijn hoofd neerlegde op een kussen vol onopgeloste vraagstukken.27 En tenslotte was er Sillevis Smitt, benoemd voor de ambtelijke vakken, te vroeg overleden om blijvende sporen na te laten. Naast deze ‘oudgedienden’ kwam het in de loop van de hier beschreven jaren tot drie nieuwe benoemingen. Smitt werd ‘opgevolgd’ door G. Ch. Aalders, Bavinck werd opgevolgd door Hepp en in 1926 werd J. Waterink als buitengewoon hoogleraar aan de faculteit toegevoegd. Met deze benoemingen werden de behoudende krachten in de faculteit versterkt. Mijns inziens kan dit niet los worden gezien van de toenemende druk die vanuit de kerken op de faculteit werd uitgeoefend. Dat is wat ik in dit hoofdstuk wil laten zien.
Faculteit der Godgeleerdheid; Perfect Service; pag 128
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Historische Reeks | 550 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Historische Reeks | 550 Pagina's