GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 102

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 102

Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

101

Grondleggend is in dit opzicht zijn kentheoretisch werk: Der Gegenstand der Erkenntnis, (3e Aufl. 1915), waarin het primaat van het persoonlijkheidsideaal ook tot in de fundamenten der logica werd doorgevoerd. Het grondprobleem der kennistheorie is voor hem het transcendentieprobleem, d. w. z. het vraagstuk van den "Gegenstand der Erkenntnis", die boven het transcendentaal of formeel-logisch bewustzijn ("das Bewusztsein überhaupt" als grensbegrip, "das einzige was niemals Objekt, Bewusztseinsinhalt werden kann") ligt. Deze "Gegenstand der Erkenntnis" kan niet het zijnde als "Ding an sich" wezen, omdat volgens het transcendentaal idealisme al het zijnde in het bewustzijn ligt. Door een scherpzinnige analyse van het wezen der kennis komt Rickert, geheel in de lijn van Windelband, tot de conclusie, dat het eenige transcendente in de kennis en daarmede de eenige "Gegenstand der Erkenntnis" de norm is, die beantwoordt aan de waarheidswaarde. Alle kennen is een oordeelen, ieder oordeelen is een Bejahen of Verneinen, ieder Bejahen of Verneinen is een alternatief stelling nemen tegenover een waarde of onwaarde. Het kennen is daarmede zelve met het oog op zijn "Leistung" als een waardeer en te beschouwen. Vanuit zijn leer van het oordeel komt Rickert nu tot zijn onderscheiding van drie log isch onafhankelijke sferen, t. w.: 1. de sfeer der werkelijkheid (te verstaan als werkelijkheid binnen het bewustzijn) ; 2. de sfeer der waarden, die niet een reëel bestaan hebben, maar slechts kunnen gelden; 3. de sfeer van den "zin" (Sinngefüge, Bedeutung) als beteekenis, die het oordeel qua " Leistung" bezit voor het vatten van het ware (subjectief-immanente zin, in tegenstelling tot den ob jectief-transcendenten zin, die met de transcendente waarde samenvalt. Zie Gegenstand der Erkenntnis S. 164 fi g. ; Zwei Wege der Erkenntnistheorie, in "Kantstudien" 14, 1909, en Vom Begrift der Philosophie, Logos I, 1910). Deze sfeer van den subjectief-immanenten zin brengt de relatie tot stand tusschen de werkelijkheidssfeer -en de geldin gssfeer der waarden. Op dezen kentheoretisch en grondslag heeft Rickert nu Windelband's onderscheiding tusschen nomothetische en ideographische wetenschappen verder uitgewerkt in zijn: Kulturwissenschaft und Naturwissenschaft (4e u. Se Aufl. 1921), zijn grooter aangelegd werk Die Grenzen der natllrwissenschaftlichen Begriffsbildung (2e Auf!. 1913) en tenslotte in zijn hoofdwerk: System der Philosophie (1921). In plaats van de termen ideographische en nomothetische stelt Rickert de benamingen natuur- en cultuurwetenschappen, daarbij de termen "i deographisch" en "nomothetisch" behoudend, ter karakteriseering van de methode. De natuurwetenschap zoekt slechts naar wetten of algemeene begrippen; de cultuurwetenschap, wier oer-type de geschiedeniswetenschap is, gaat daarentegen steeds individualiseerend te werk. Tegenover de generaliseerende methode der natuurwetenschappen doet zij de heterogenie in de continue werkelijkheid naar voren komen. Wel heeft deze individualiseerende methode der cultuurwetenschappen met de generaliseerende der natuurwetenschappen gemeen, dat zij door het omvormend instrument van het begrip de continuïteit der werkelijkheid in een discretum verandert, maar zij zoekt nu in dit discretum niet het algemeene, maar juist het bijzondere, het heterogene in haar begrippen vast te houden. Terwijl nu in het natuurwetenschappelijk begrip steeds wordt gestreefd naar grooter omvang en kleiner inhoud, gaat het historisch begrip daarentegen steeds dichter tot de individualiteit. (Dat Rickert hier het wezen der moderne functionalistische relatie-logica niet begrepen heeft, heeft Cassirer aangetoond in zijn Substanzbegrift und Funktionsbegriff, 1923, 1e hoofdst. "Zur Theorie der Begriffsbildung"). Intusschen geeft Rickert toe, dat de geschiedeniswetenschap ook relatief natuurwetenschappelijke elementen bevat. Is op deze wijze het principe der verbijzondering, der heterologie in de neo-kantiaansche kennisleer gebracht, anderzijds moet in die individualiseering weer naar het eenheidspostulaat worden gegrepen. Die eenheid wordt in de historische begripsvorming gebracht door de Wertbeziehung, het in verband brengen van het "Einmalige" met cultuurwaarden. In de cultuurwetenschappen interesseert ons het individueele slechts voorzoover het in verband staat met de specifieke cultuurwaarden. De methode der begripsvorming is hier dus teleologisch-individualiseerend; het denken is hier theoretisch "wertbeziehend", niet "praktisch-wertend". "Wertend"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 102

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's