GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Toekomstverwachting en Toekomstprogram.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toekomstverwachting en Toekomstprogram.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze tijd, het is vaak gezegd, is eschatologisch. De kwesties van de toekomst houden hoofd en hart gevangen; ze leggen de groote lijnen van wereldloop en wereldverloop ons voor den geest en laten ons vragen wat uit alle dingen worden kan. ^ .

De aandacht richt zich daarbij vooral onder onze menschen op het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes.

Nu is het hier niet de plaats, om een zelfstandige beschouwing te geven over het verband tusschen christelijke wereldbeschouwing, wil men, christelijke geschiedbeschouwing, ook met betrekking tot de toekomst, eenerzijds, èn christelijk werkprogram anderzijds.

Maar het is hier wèl de plaats, om te vragen, of de Openbaring van Johannes, zélf iets zégt over de vraag of, en zoo ja, injioeverre er plaats blijft voor christelijke werkzaamheid in de groote worsteling om wereldppbouw en sociale reconstruct 'tie, op den grondslag van het geloof, dat ziioh beeft eigen gemaakt de woorden der profetie van dit boek: Johannes' Openbaring.

De gedachte kan inamers opkomen, dat voor hen, die zóó dicht leven bij de toekomst, bij: de dingen, „die haast moeten geschieden", dat zij roepen: kom Heere Jezus, ja kom haastelijk (22^', 20), het rechte motief ontbreekt, om voor de wedergeboorte der wereld en der maatschappij zich te geven met geheel hun ziel. Heeft de Openbaring niet alle wereldgebeuren vastgelegd onder de p'rediking van Gods onverwringbaar systeem? Wie kan zijn menschelijke plannen uitwerken tegen de systematische volvoering van Gods gedachten, tegen die vaste ordening der dingen naar Gods ra, adsplan, in ? Wie kan een wereld opvoeren tot hooger leven, als God toch eenmaal haar progressie tot Babylonische wereldstad heeft voorzegd en haar ruineering heeft voorzien? Wat helpt de arbeid van den mensch, als zijn God een God is van : praedestinatie, van voor-beschikking, een God, die zijn afbraakplan gereed heeft en het in groote lijnen, heeft meegedeeld aan de christenen, tot wie de Openbaring kwam?

Werkelijk, de vraag heeft haar beteekenis. Troelstra heeft aan het historisch materialisme verweten, dat het den mensch alleen maar ziet als „agent van maatschappelijke krachten" 1); en deze klacht bewijst een streven, óók biji dezen man, om te ontkomen aan de fataliteit van een natuurnoodwendigheid in wereld-ontwikkeling, die van den mensch maakt een ha, ast willoos orgaan van onafwendbare historie-vormende machten. Maax moet dan niet de Openbaring, met haar schrikkelijk systeem, tenslotte haar ijverigen leerling suggereeren de ontmoedigende, verslappende idee, dat wij, menschen, niets anders zijn dan agenten, a.genten tegen wil en dank, van goddelijke krachten, die de wereld souverein voeren tot consummatie?

En als eenmaal de vraag in dezen vorm gesteld is, dan staat een ander al gaxiw met het antwoord gereed. Inderdaad, zoo concludeert men, het geloof aan een praedestineerenden God vermoordt de activiteit in den christen: roept men hem opi, om mee te helpen aan de evolutie van 'de wereld, om mee te vechten voor wereldvrede, voor internationale toenadering, voor ontwapening en verheffing van het proletariaat.... dan is zijn eenige antwoord een schouderophaling: heeft zijn God niet de wereld in boeien gelegd en zou hij' dan tegenover dien God zich opmaken ter ontbinding? Wat in de hemelen gebonden is, dat zij op' de aarde gebonden!

Zoo ziet men het christendom. Zoo legt men het den blaam niet alleen van sociale machteloosheid, maar ook van socialen onwil op. Hoor, met welke „wijsheid" het volk door de „volks-universiteit" wordt gezegend. Daar doceert iemand rustig: „dat tot aan - de 18e eeuw, de menschheid in de wisseling 'der geschiedenis, in de slagen van het lot, goddelijke beschikkingen zag, die zij slechts te aanvaarden had. Het maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel was nog niet ontwaakt. De wereld bleef, inzonderheid voor de Christenen, het gebied der boosheid: deze wereld te willen hervormen scheen erger dan een dwaasheid: het was een hoogmoed. Zooolang sociale smarten en zonden als elementair werden gevoeld, kon van een sociaal idealisme nog geen sprake zijn" En als Christus zegt: , , geef den keizer wat des keizers is", dan weet deze heer-van-de-volksuniversiteit daaruit niets anders te lezen, dan dit. armoedige, armzalige: „Wat gaat den geest de wereld aan? zoo luidde Christus' afwijzend antwoord op de sociale vragen". Tenslotte is dit het einde dezer hedendaagsche volkswijsheid, dat de sceptici (Montaigne, Charron) èn de gro'ote geloovigen (Calvijn, Pascal) geenerlei belang in het politieke leven, in alles wat kortstondig en vergankelijk is, stelden „De geloovigen konden geen hervormers zijn, daar zij de boosheid der wereld voelden als een goddelij'ke straf, waartegen men zich niet verzetten mocht" - ).

Ja, Zioo vervolgt een ander, het Calvinisme vooral heeft het geloof aan de voorbeschikking aller dingen door God, gep'redikt; men zou dan oo'k kunnen zeggen, dat het Calvinisme juist bij uitstek zich heeft herkend in het systematiscbe boek van wereld-dreiging, waarmee de Bijbel besluit En 'daarmee komt dan oveareen het verschijnsel, waarin men ons wil doen gelooven, dat n.l. het Calvinisme, uit valsch ressentiment tegenover Rome, er toe gekomen is, afstand te doen van fille energieke deelname aan den wereldarbeid, ook in het materiëele leven. Want het Roomsche ideaal der heiligheid — aldus deze theorie — toont den mensch in zijn heerlijkheid, als hij-, in organische co-operatie met God, zijn eigen loon verwerft en verdie'nt; Rome lieeft zoo den arbeidswil gestuwd tot imperiale zelfbewustheid. Maar

Calvijn daartegenover heeft naar voren geschoven de volstrekte souvereiniteit van God. Bij ZIJN God kan men niets verdienen, niets ook veranderen in zijn voorgenomen plan. Niet met Hem meewerken, alleen onder Hem zwoegen, kan de mensch. En zoo blijt noofdzakelijkerwijs de sociale arbeid van den Calvinist, den praedestinatie-mensch, altijd van den kleinen stijl. Wel heeft het Calvinisme menschen gekweekt, die met alle macht zich gaven aan het maatschappelijke leven; doch eigenlijk was dit sociale streven het kleinste, wat zich denken laat. Voor den calvinist toch ïs het geloof a, an de zaliging van het eigen leven bij God nooit aan den twijfel onttrokken; en daarom is zijn dagelijksche moeite voor het stoffelijke leven niets anders dan een zichzelf bedwelmen; om zich over de vragen, de martelende vragen, van' de eeuwigheid, lieen te werken, gaat hij zich vermoeien met 4e' dingen van den tijd. Maar daarmee is het benepene, het beperkte van zijn maatschaippelijk werk dan ook in zijn zelfzuchtige naaktheid tentoongesteld. Wie op den tijd zich werpt, alleen maar om de kwelling van de eeuwigheid zich van het lijf te houden, die heeft voor de groote wereldverwachting en voor de kruisvaait ter vernieuwing der wereld weinig of niets te geven. Cultuurhaat, wereldverachting, wantrouwen in den medemensch en veel meer andere factoren hebben den calvinist wel tot bourgeois, maar niet tot wereldveroveraar en wereldgenezer kunnen vormen^). Werktuigen Gods te zijn*), dat besef heeft Calvijn en de zijnen afgestompt en schuw-hooghartig doen staan tegenover elke poging tot reformatie, die het aangezicht der aarde zou willen vernieuwen.

Nog eens, hier is het de plaats niet om de onwaarachtigheid van deze doemvonnissen over het Calvinisme ten toon te stellen. Het is niet waar, dat Calvijn's praedestinatie-geloof den mensch tot werktuig gesteld heeft onder God. Een werktuig is dood, maar een mede-arbeider leeft en werkt organisch. Welnu: „Gods mede-arbeiders te zijn, (lat thema is Calvijn in de ziel gezonken; en zijn praedestinatie-geloof heeft hem niet belemmerd, wel geholpen in de uitwerking van dit thema. Zoo aanvaardt juist de calvinistische levensbeschouwing een levenstaak, waarbij de hoogste spanning der ziel ontwaakt in het besef, dat er een roeping ligt tegenover heel den kosmos op. dien mensch, die den kosmos om zijnentwil hoort zuchten, en die Gods stem hoort roepen, dat hij zal ingaan tot 'Gods sabbath: want Gods sabbath breekt pas aan, als de kosmos vernieuwd, het heel-al tot wedergeboorte gekomen is. De psalm, die begint met de iDelijdenis, dat onze wereldopbouw vruchteloos is, als God niet zelf in den bouw de eerste is, eindigt met het krijgshaftige beeld van den man, die zijn pijlkoker vult, die ztjn zonen de wapenrusting aantrekt tot verovering der wereld voor zijn en Jmn God. (Ps. 127; vgl. 1 Cor. 3», Hebr. 4", " ).

En als zoo heel de bijbel door op> tallooze plaa.tsen de wilsdaad van den mensch juist geprikkeld wordt door de prediking, dat God werkt, zoowel ons willen als ons werken (Phil. 2), dan komt ook het laatste bijbelboek deze dogmatische gedachte uitwerken in apokalyptisChen zin.

Zeker, dit laatste boek hééft een wereldprogram zijn lezers voorgelegd.

Het is ongetwijfeld eschatologisch: kom Heere Jezus, kom haastig (22"). Maa, r het heeft ook de zekerheid, dat de dag van vandaag zwanger is van de groote toekomst: Jezus zegt niet: ik zal komen, in een punt des tijds, maar ik kom, actueel, elk oogenblik (22™).

De Openbaring, o zeker, predikt een toekomst, die zich eenmaal zal ontdekken als volkomen getrouwe afspiegeling van Gods besluit: het oordeel zal worden gesproken naar hetgeen „in de boeken geschreven is" (20i-, i»). Maar evenwijdig daarmee loopt de andere lijn: het zal over de menschen komen naar hun werken (201^).

Het, is waar: de Apocalyps schijnt fatalistisch; vooral in het vreeselijke woord, waarin de verscherping der antithese tusschen goed en kwaad, tüsschen rechtvaardig en onrechtvaardig, als onontwijkbaar wordt overgegeven aan lijdzame zielen (22"). Maar schijn bedriegt: de vermaningen zijn telkens uitgegaan tot het kleine hoopje adventskinderen, om niet te neigen naar het graf, ook al was het voor hun oogen reeds gegraven, maar om te doen de eerste werken 2''); er zit toch wel jeugd in dat woord; hier is geen moraal, die, wat tèdi verloren is, men ook maar prijsgeeft, doch die het stuur weer ombuigt in den rechten stajnd, zelfs als het lek in het schip geslagen is... wees wakende, en versterk het overige, dat sterven zou... .(3²).

Zeker, dit boek der ontknooping laat ons zien, dat van volkerenvrede niet te droomen valt. Maar het wil geen • christendom, dat wegschuilt en zich uit de gevloekte wereld terugtrekt: van den vrede eri de gerechtigheid moet het wederom profeteeren voor5) vele volken, natiën, talen, tongen; de profetie heeft dus een miiverseele wereldroeping; en haar arbeid zal het „boekje", dat van het groote boek een onderdeel, het laatste hoofdstuk vormt, zijn uitwerking moeten geven in'de historie. Werkelijk, hier heeft de. christelijke profetie in dagen van wereldcrisis een andere taak gekregen, dan het strooien van tractaatjes uit een vliegmachine op een zomeravond.

En waar zou het einde zijn, als we ajles wilden noemen? Gods getuigen kunnen en mogen aan wat God spreekt, niets toevoegen en ook niets eraf nemen, want de inhoud der profetie zal van Godswege onveranderlijk zijn tot den jongsten dag. Toch moeten zij hun getuigenis „voleinden", er uit halen, wa: t er in zit, van hun eigen gezichtspiunt uit (22is, 11'). — Het voorhof van den tempel is aan; de heidenen gegeven (11^); maar de profetie keert zich toch tegen hen (10'^) en laat niet over aan de verdoemenis, wat ten doode schijnt opgeschreven (113). — £r is een rusten in Gods wil, z, oo vaak uit zijn volvoering Gods majesteit schittert: een halleluja-roepen als zijn oordeelen zijn gekomen (19'); maar zoolang het gericht niet voltrokken is, komt niet het halleluja-geroeps doch de bekleeding met een zak (11''), een treurgewaad, waarmee de getuigen niet alleen pro te steer en tegen den geest der eeuw, maar ook a pi pel Ie er en op haar conscientie. — De meefroede van Gods volstrekte welbehagen, dat in cijfei's vastlegt het onontkoombare wereldlof (11^), loopt parallel met het zwaard des Woords, waaimee Christus' getuigen optreden voor het front der wereld; en als zij vallen, dan liggen ze op' de straal, eigenlijk staat er: de breed e straat der groote stad; zioo bewijst de plek, waar ze gevallen zijn, dat hun strijd tot het laatste moment toe gezocht heef t het centrum van het wereldleven en niet de achterajf-positié (11'). — De wegen der zonde zijn onnaspeurlijk, ze zijn verborgen (17^) en veel is verzegeld in de historie (10*), maar toch moet wie verstan, d heeft, rekenen en de teekenen der tijden onderzoeken (13^8). — De antithese zal vanzelf zich toespitsen (22"), maar de gemeente moet actief haar ook tot openbaring brengen (18*). — Wi© verzegeld is door God, wordt niet beschadigd (9*), maar welzalig is 'hij, die gedurig vreest, en die ervaart, dat Gods boek zoet in den mond', maar bitter in den buik is, dat dus de totaliteit van Gods werk zoet, maar de bizonderheden van den weg ter. wereldverlossing bitter zijn (10", i"). — Uit de ure der verzoeking zal de Christus de zijnen verlossen (3i"); maar terwijl de vrienden van Bahel als de vrouw van Lot hunkerend van verre staan, daar zijn zij*, aleer Babel verging, uit haar gegaan, als Jjot (18*), bang als ze , waxen, hun kleederen te bevlekken (3*, 1& ^^). — Hun lijdzaamheid in het ondergaan van wat ook hun opgelegd is, is groot, maar hun activiteit, hun werken, worden in één adem daarmee genoemd (1'', 2^, i», 3", ISi", I41-). — De menschen bekeeren zich niet, ma, ar elke daarna volgende prediking bedoelt toch ze tot bekeering te wekken (9-'(i, 21, 16», "), want het oordeel is steeds weer voorbereidend. De ruïne, de ontreddering wordt een feit, doch tusschen haar en het eindoordeel blijft nog een weg, een afstand, openliggen, al is die dan ook kort. Zelfbezinning, békeering wordt nog mogelijk gelaten. De zichtbare ru'ineering van wat de cultuur in schoone lijnen opgetrokken heeft (18-) komt nog vóór de eindbeslissing (18*b, "—^9, - 1) en roept dus nog tot de wereld: bekeer u en leef! Er zal geen tijd tot omkeer meer zijn (10=) en alles moet haast geschieden (1^); maar uit elk zevental oritwikkelt zich toch weer een ander zevental: uit de zegelen de bazuinen, uit de bazuinen dte fiolen, uit de fiolen de gerichtsacte in onderscheiden bedrijven.

Zoo is. alles eschatologisch in dit boek, maar ook alles actueel. Het is alles vol van den raad van God, maar wie het leven in Hem vindt', werkt aan de wereld, die van Godi nog niet verstoolen is, zoo lang het voor hem dag is. Het Beek der Openbaring is de wraak Gods over alle Jona-gezindheid: Ninivé zal niet leven; maar wie het de gramschap: van God' aanzegt, moet er voor werken, er voor bidden. De geschiedenis is van God'; elke dag heeft genoeig , aan zijn eigen kwaad, maar ook genoeg aan Gods genade, die halar drager geen quietief biedt in stormgetij, of het motief komt er in mee.

Niet het christendom, dat aan dit boek getrouw blijft, 2: al ophouden een zuurdeeg te zijb. Juist de belijdenis van den souvereinen God, waarmee de bijbel zich besluit, prikkelt tot krachtigen arbeid, ook voor het wereldleven.

Ons geslacht moge weten, wat het doet, wanneer het dit boek van Johannes op zij werpt. „Predikt het Evangelie — van Arbeid, Strijd en Klassehaat — aian alle kreaturen", zoo roept het ons toe^). Maar boven dit alles zit Hij, die ook in dit oordeelsboek uitgaat, om het evangelie van geloof, hoopi en liefde, yan Vaader, Zoon en Geest, vaji rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking aan alle kreaturen te prediken.

En wie dit boek ondergaat, wordt er door bevrijd. Zijn toekomstverwachting is somber, maar . zijn arbeid blijft jong, zijn program wordt nooit aigewerkt, en toch zal hij straks overgaan 'tot de ontdekking, dat zich alle ding harmonisch heeft geschikt aan de' voeten van dien God, die door stonnen heen zich het zevental der volkomenheid telt, totdat de eeuwige sabbath licht, die den , .eersten" dag der opstanding opvoert in eeuwige jeugdverblijding.

En tegenover een onrustig geslacht, dat nooit antwoord krijgt op de onzekere vraag'), of Karma misschien een nieuwe bladzijde opslaat in de geschiedenis (maar wat bij Karma nieuw is, is toch weer het oude) staat de blijdschap van het morgenkind, dat zijn Vader wacht, diie hem een nieuwe stad bereidt door donkere dagen hean, dagen, waarvan toch altijd weer het avondlied in vertrouwen Zial zijn, dat Gods goedertierenheden eiken morgen nieuw zijn.

Die ooren heeft om te hooren, die hoore.

¹) Prof. Mr, J. A. Eigeman, Höt Socialisme van Troelstra, een in zichzelf verdeelde beweging. Nijgh & Van Ditmar's Uitg. Mü, Rotterdam, 1924, biz. '73.

²) Aldus: Just Havelaar, Het Sociaal ConfUct in de Beeldende Kunst. Haarlem, Bohn, 1922, bl. 15, 16. Merkwaardig is deze volksuniversitaire uitspraak wel in een tijd, die voor haast elke nieuwe sociale beweging den persoon van Jezus bij' haar reclametochten opeischt.

3) Max Scheler, Vom Umsturz der Werte, Leipzig, Der neue Geiist-Verlag, 1919, 2er Band, S. 314—317.

4) Max-Scheler, Der Formalismus in der Ethiek und die materiale Wertetlük, 2e Auflage, Halle a. d. S. Max , Niemeyer, 1921, S. 57.

5) Ook te vertalen „met betrekking tot". Vgl. 10", ^, < =.

6) G. Mannoury, Wiskimst Filosofie en Socialisme. P. Noordhoi'f, ' Groningen. 1924.

7) Dr F. Ossendowski, Dieren, Menschen en' Goden. Den, Haag. Leopolds Uitg. Mij bl. 214.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Toekomstverwachting en Toekomstprogram.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's