GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een zeventiende-eeuwsche Gideon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een zeventiende-eeuwsche Gideon.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inhoud van het vorige artikel: De verkeerde booordeeling van Cromwell tot in de eerste helft der negentiende eeuw en de oorzaken daarvan.

II.

De strijd tegen de tiramiieke Stuarts, de onderdrukkers van de godsdienstige en burgerlijke vrijheid van het Engelsche volk, was voor Cromwell een levenstaak. Hij voelde zich daartoe even zeker van God geroepen, als Gideon het was in den strijd legen de Midianieten. Het is voor den tegenstander heel goedkoop om er zich van af te maken door uit te roepen: „Allemaal huichelarij!" Heel gemakkelijk, maar heelemaal onjuist. Ieder, die onbevooroordeeld Cromwell's brieven en redevoeringen doorleest (geen kleine taak, inderdaad!) moiet to't de conclusie komen, dat hier een man a< an het woord is, die — natuurlijk! — dwalen kan, maar die voor zichzelf oprecht is; een die wel wezenlijk gelooft, dat de zaak, die hij voorstaat, de zaak des Heeren is. Carlyle vond het in 't algemeen noodig dezen raad te geven: „In geen geval het wijdverspreide gerucht te gelooven, dat deze zeventiende-eeuwsche Puriteinen bijgeloovige, halfidiote menschen waren; de meesten van hen overgegeven aan geestverrukkingen; terwijl een kleiner gedeelte, dat de anderen beheerschte, bestond uit listige menschen, die de spraak der anderen wisten aan. te nemen en hen daardoor, als handige Macchiavelli's, wisten te dupeeren". „Dit", zegt Carlyle, „is een wijdverspreid gerucht, maar 't is onwaar. Ik raad mijn lezer aan precies de tegenovergestelde hypothese ts probeeren. Te veronderstellen, dat zijn Vaderen, die inderdaad zeer ernstig, en inderdaad met een zeer aanmerkelijke denk-capadteit, over deze Wereld hadden nagedacht, niet zoo erg achterlijk waren in hun conclusies betreffende die wereld. Dat werkelijk hun „geestverrukkingen", goed beschouwd, niet dwaas maar wijs waren. Dat Mac^hiavellisme, huicheltaal, officieel koeterwaalsch, waardoor iemand openlijk spreekt wat hij niet meent, toen, hoe verrassend het ook moge schijnen, veel zeldzamer waren dan ze sedert ooit geweest zijn." En verder: „Ik raad den lezer aan, om zich door dat alles betreffende huicheltaal, dupeering, Macchiavellisme, etc. beslist niet te laten beïnvloeden. Hij zal verstandig doen met te gelooven, dat deze Puriteinen werkelijk meenen, wat ze zeggen, en onbevooroordeeld te beproeven of hij kan ontdekken wat dat is." Wat was het? Ziehier het .antwoord: „Onze oude Puriteinsche Hervormers waren, zooals alle Hervormers, die ooit iets goeds op deze aarde tot stand brengen, altijd zijn, bezield door een hemelsch doel. Gods eigen Wet, toen algemeen als volledig erkend zooals ze stond in het heilig Geschreven Boek, te zien toegepast op' deze wereld; dit te zien, of de oprechte onver-moeide worsteling er voor: het was iets, dat waard was om voor te levlen, en voor te sterven!"

Dit geldt in het bijzonder van Cromwell. Zooals Gideon van den dorschvloer geroepen werd om het volk des Heeren te verlossen uit de hand der Midianieten, zoo voelde Cromwell zich van zijn boerderij geroepen voor een hemelsch doel: tegen Aartsbisschop Land en de hofkliek, weldra tegen Karel Stuart zelf te strijden voor wat hij oprecht geloofde te zijn de zaak der zuivere religie en de rechten en vrijheden van zijn volk. Gideon kon met niet meer overtuiging zeggen tot zijn hoopje van driehonderd man: „Maakt ü op, want de Heere heeft het leger der Midianieten in ulieder hand gegeven!" dan Cromwell in den slag bij Dunbar, 3 Sept. 1650, toen de eerste stralen der zon doorbraken over St. Abb's Head en de Noordzee, het zijn mannen toeriep met de woorden van den Psalmist: „De Heer zal opstaan to^t den strijd, Zijne vijanden zullen verstrooid worden!"

Een zeventiende-eeuwsche Gideon was hij! Ook in den tact, waarmee hij lastige lieden van eigen partij tot rede wist te brengen. Hoe handig zijn dikwijls zijn toesplcaken tot't ongemakkelijke Plarlemenjli of lot zijn stugge „ijzervreters" (Ironsides) in elkaar gezet; even menschkmidig als Gideon's woorden to't de naijverige Ephraïmieten, doch helaas ten opzichte van het Parlement niet altijd met hetzelfde succes. Maar fel kon ook zijn toom uitschieten en, hoewel hij noode strafte, kon, als het moest, zijn hand zwaar neerkomen: soms kon hij het den lieden van Succoth doen verstaan met doornen en.distelen der woestijn! ,

Natuurlijk stond niet altijd de zaak des Heeren bij Hem bovenaan, evenmin a, ls bij Gideon. Gideon zegt zelf, dat hij Zebah en Tsalmuna niet zou hebben gedood, als zij zijn broers hadden laten

leven. Cromwell dacht meer aan zijn familie dan aan. de goede zaak, toen hij zijn oudsten zoon Richard (zwak als Jether, Gideon's eerstgeborene!) als zijn opvolger aanwees.

De merkwaardige overeenkomst zet zich zelfs voort in het feit, dat aan beiden, aan Gideon en aan Cromwell, de vorstelijke waardigheid werd aangeboden, nadat ze als overwinnaar uit den strijd waren te voorschijn gekomen; en dat beiden ook bedankten voor het purper. En ten slotte nog deze tragische gelijkenis: kort na beider dood gaat beider huis ten onder en schijnt beider werk vernietigd.

In de eerste plaats echter noemen wij Cromwell een zeventiende-eeuwsche Gideon, omdat hij was een held, die in zijn strijd voor wat hij oprecht geloofde Gods zaak te zijn, met schijnbaar onoverwinnelijken tegenstand te kampen had, en toch, tot verbazing der aaaschouwers, met schitterende zege gekroond, uit het worstelperk te voorschijn trad.

Om Cromwell's strijd te verstaan, dienen we wèl te weten waar het om ging. En daar in deze worsteling de godsdienst de eerste plaats innam, moet ik iets zeggen over de religieuze en kerkelijke toestanden in het Engeland van die dagen.

In Engeland had de Hervorming een heel bijzonder verloop gehad. De geweldenaar Hendrik Vlll, die van den Paus had gekregen den eeretitel Pidei Defensor, omdat hij het Roomsche kerkgeloof zoo fel verdedigd had in geschrifte tegen Luther, wilde zich van zijn eerste vro-uw, Catharina van Arragon, laten scheiden, om Ann^ Boleyn te kunnen trouwen, en toen de Paus zich hiertoe niet wilde leenen, liet hij niet alleen de scheiding uitspreken door Cranmer, den toenmaligen Aartsbisschop van Canterbury, maar scheurde de Engelsche Kerk los van Rome (1534). Hijzelf verklaarde zich tot hoofd der Engelsche Staatskerk, die in leer in hoofdzaak Roomsch bleef. Tijdens zijn zoon Edward VI (1547 —'53) werd de leer Protestantsch, maar de ritus bleef vrijwel Roomsch. Diens halfzuster en opvolgster Bloody Mary (1553—'58), de dochter van Catharina van Arragon, voerde Engeland weer terug in den schoot der Roomsche Kerk, doch haar halfzuster Elizabeth, de dochter van Hendrik VIII en Arma Boleyn, verklaiarde zich opnieuw tot hoofd der Kerk van Engeland, herstelde het Protestantsch karakter der leer, maar liet ook' den Roomschen ritus voor een groot deel onaangetast en het bisschoppelijk bestuur bleef in stand: vandaar dat men nog thans de Kerk van Engeland (Church of England) of Anglicaansche Kerk, ook wel de Episcopaalsche of Bisschoppelijke Kerk noemt.

Zoo kwam de Hervorming in Engeland (geheel anders dan b.v. in ons land) van bovenaf tot stand, en de kerkregeling werd van hoogerhand opgelegd. De stem van het volk zelf werd hierbij nauwelijks gehoord.

Maar tijdens de vervolgingen onder Maria de Bloedige waren velen naar het vasteland gevlucht en hadden daar gezeten aan de voeten der Hervormers te Geneve en te Straatsburg. Ze hadden daar beginselen ingedronken, die heel wat minder aristocratisch en heel wat radicaler waren ten opzichte van kerkbestuur en kerkgebruiken dan belichaamd waren in het compromis, dat Kerk van Engeland heette. Toen ze onder Elizabeth terugkeerden, konden ze zich niet schikken in de halve maatregelen, die de Koningin en haar raadslieden in hun wereldwijsheid genomen hadden. „Weg met den naar Rome riekenden ritus, weg met het Bisschoppelijk Kerkbestuur!" was hun leus. Ze wilden de Engelsche Kerk zuiveren van den Roomschen zuurdeesem: daarom werden ze Puriteinen, zuiveraars, genoemd. Dit werd een verzamelnaam voor al diegenen in de Engelsche Staatskerk, die haar wildeii ontdoen van wat er naar hun meening uit moest, en diegenen, die er u i t-t raden (of er uitgeworpen werden), omdat ze het met de leer niet konden vinden of omdat ze tegen het idee van een staatskerk waren. De Puriteinen waren dus volstrekt niet allen Calvinisten, zooals wel eens verkeerdelijk gedacht wordt. Masson geeft in zijn „Leven van Milton" een lange lijst van Protestantsche richtingen buiten de Staatskerk tegen het midden der zeventiende eeuw, die allen wel met den elastischen verzamelnaam „Puriteinen" aangeduid werden. Ze werden ook wel Dissenters of Nonconformisten genoemd (onder den laatsten naam vindt men een enkelen keer zelfs de Roomschen mede begrepen). De naam Nonconformisten kwam pas meer algemeen in gebruik toen na de Restauratie de üniformiteitswet ongeveer 2000 Puriteinsche predikanten uit de Staatskerk dreef (1662). Vóór dien tijd spreekt men meestal van Puriteinen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Een zeventiende-eeuwsche Gideon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's