GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Stembusprogram en Kabinetsprogram.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stembusprogram en Kabinetsprogram.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het behoeft eigenlijk geen betoog, dat het stembusprogram van een partij in het program van een Kabinet, dat onder meer ook op . die partij steunt, eenigszins nioet W'orden teruggevonden.

Uat „eenigszins" mag Iiier natuurlijk niet uitgelaten.

De tijd is voorbij, dat een Kabinet kon steunen op één partij.

En alleen, wanneer één partij de meerderheid in het parlement vormde, zou men mogen eischen, dat het Kabinetsprogram het stembusprograni in zijn geheel overnam.

Maar waar een Kabinet voortaan wel immer meer partijen achter zich moet hebben, heeft het met de progj-ams van al die partijen rekening te houden.

Er is voor een Kabinet veel smeedkunst noodig om zijn program zóó in elkaar te zetten, dat bedoelde partijen niet geheel onbevredigd zijn.

En er is voor deze partijen ook veel zelfverloochening noodig, om met een Kabinetsprogram, waarin zij uiteraard het een en ander zullen missen, vrede te nemen.

Wanneer het anders zou zijn, wanneer oen Kabinet met zijn program oen twee drie klaar was en wanneer do partijen op grond daarvan zonder noemenswaardige discussie hun goedkeuring daaraan hechten, zou dit niet getuigen van een gezond politiek leven.

De ernst zou eraan ontbreken.

Op den duur zou dit zich wreken.

De kiezers zouden, zoodra zij er de lucht van kregen, zich afkoeren van' zulk een mindei'waardige politiële.

Zij zouden — en niet ten onrechte — het gevoel hebben bij den neus te zijn genomen.

Het stembusprograni zou blijken slechts een fraaie opzet te zijn geweest.

Of — want er is nog een ander geval denkbaar — het zou aan het licht komen, dat de partijen onderling zóó weinig verschillen, dat het recht van afzonderlijk te beslaan hun ontbreekt.

Zij zouden dan het best handelen zoo spoedig mogelijk met elkander een fusie aan te gaan.

Zóó staat het echter met de koalitie niet.

Vraagt men zich bij de partijen en partijtjes der linkerzijde vaak af, waarin zij wezenlijk van elkander verscheiden zijn, die vraag behoeft bij de koalitiepartijen niet te worden gesteld.

Dat er een principieel verschil valt aan te wijzen tusschen de R.-K. Staatspartij aan de eene, en de Christelijke Historische en Anti-revolutionaire aan do andere zijde zal ieder toestemmen.

l'usschen de beide laatste schijnt de verhouding anders te zijn of anders te kunnen zijn. Menigmaal rees de wensch naar vereeniging van beide.

Dr Kuyper sprak het eenmaal uit, dat hij misschien de vereeniging in den weg stond en dat het na zijn dood wellicht gemakkelijker zou gaan haar tot stand te brengen.

Maar nu is Kuyper weg en Lohman is weg, doch van toenadering valt niets te bespeuren.

Het verlangen daarnaar leeft ook bij ons.

Echter zien we niet, hoe dat vervuld zal kunnen worden.

Schier dagelijks blijkt het, dat er tusschen beide enorme verschillen bestaan.

Verschillen niet maar in toepassing van beginselen, maar in de beginselen zelf.

In het jongste stembusprogram van de Christelijke Historische Partij trad dit weer sterk naar voren.

De kwintessens daarvan toch kan alzoo worden saamgevat, dat zij den kant op wil van een Algemeen Protestantisme, dat het op verschillend gebied met de antithese minder nauw neemt.

Tegenover het bijzonder lager onderwijs nemen beide praktisch wel dezelfde, maar principieel een verschillende houding aan.

En wat het bijzonder Hooger Onderwijs betreft staan beide feitelijk vierkant tegenover elkander.

Ook de verhouding tusschen Kerk en Staat is oen punt waarover men het niet gauw eens zal worden.

Het is dan ook niet zóó gelegen, dat do drie partijen der koalitie principieel eenstemmig zijn.

In de allerdiepste beginselen gaan ze met elkander accoord: de Goddelijke oorsprong van het Gezag, het Koningschap van Christus in het staatsieven en in

verband daarmee de beteekenis van de Schrift voor e politieke beginselen enz.

Maar in andere beginselen, die toch ook diep ingrijpen, gaan zo uiteen.

Vandaar dat fusio tusschen haar iets zou zijn. onnatuurlijks

Vandaar dat een Kabinet van Rechts altijd met drie ^'f stenibusprograms zal hebben te rekenen.

Vandaar, dat iedere partij van zijn stembusprogram •ivat zal zien wegvallen.

Eifc laatste sluit echter niet in, dat er met beginselen zal gekwanseld worden.

Het sluit niet in, dat hot een Kabinet vrij staat 'een beginsel van één partij door te drijven, terwijl het van de andere' partij beginselverloochening zou eischen.

Het sluit ook niet in, dat een Kamerclub, die het slcmbusprogram heeft to verdedigen, een ver gedreven tocaceflijkhcid zou betoonen.

Meer volgens fle natuur.

toen wij de vorige week over den zomertijd schreven, konden we al op de vingers uitrekenen, dat we' daarover brieven zouden ontvangen.

llelukkig kunnen we konstateeren, dat ze geen van alle een fanatieken toon voerden.

Als het zwaarwichtigste deden een tweetal korrespontienten gelden, dat de zomertijd onnatuurlijk is.

Hierop willen we nog wel even antwoorden.

Het onnatuurlijke kan natuurlijk niet liggen in het verzetten van de klok op zichzelf. Petrus noemde, gelijk we uit de Schrift weten, de derde ure van den dag, wat wij negen uur 's morgens noemen.

Van wanneer men de uren begint te tellen en of meu van een of van twee uur spreekt, het is alles menschelijke instelling en moet dit ook wel zijn.

God heeft ons omtrent de becijfering der uren geen gebod gegeven.

Keen, het onnatuurlijke zou dan liggen in de levensvervroeging.

Toch zie men toe, dat men hier het juiste standpunt inneemt.

De landbouwer zal in den regel des zomers zijn leven ook. vervroegen. Er zijn er natuurlijk wel, maar het zullen er niet zoovelén zijn, die in den winter eren vroeg opstaan als in den zomer.

Leven nu die plattelanders, die afgedacht van den zomertijd, gedurende de langó dagen hun leven vervroegen, onnatuurlijk?

Dat zal toch niemand beweren.

Wanneer zij echter door den zomertijd zouden gedwongen worden vóór zonsopgang reeds hun arbeid aan te vangen, zeker, dan kan de onnatuurlijkheid daarvan niet werden ontkend.

Maar nu de keerzijde.

Moet 'de zomertijd voor den stadsbewoner niet alleszins natuurlijk worden geacht?

Richt hij zijn leven niet meer in naar de zon, naar de natuur, Avanneer Mj des zomers evenals de plattelander vroeger opstaat dan in den winter?

En dat bij dit vroeger opstaan heel het leven, handel en bedrijf zich aansluit, moet ook dat niet als natuurlijk woïden aangemerkt?

Geen plattelander toch laat het eerste uur van den dag verloren gaan. Hij gaat niet in plaats van naar de spade te grijpen een uurtje fietsen om natuurgenoit te smaken.

De eerste uren van den dag moeten werkuren zijn.

Dat is natuurlijk natuurlijk.

Om dat te bewerkstelligen verleent de zomertijd onmisbare diensten.

Daaruit blijkt genoegzaam, dat de zomertijd niet per se onnatuurlijk is.

Voor een groot (om nu maar niet te zeggen: voor het grootste) deel der bevolking is hij juist hoogst na.tuurlijk, omdat hij hun leven meer naar de zon inricht.

Voor een ander deel der bevolking is hij onnatuurlijk.

Nu komt het er maar op aan een modus vivendi te vinden, waardoor de zomertijd voor den één wel en voor den ander niet geldt.

Het verzetten der klok kan, gelijk wij de vorige week uitstippelden, daarbij buiten beschouwing blijven.

De Overheid werke er toe mee, dat des het leven in de zomers steden vervroegd worde.

Zij wake er tevens voor, dat de plattelander zijn natuurlijke levenswijze geen geweld behoeft aan te doen.

En de plattelander, die in dagelijksch kontakt staat met de stad, veroorlove zich de vrijheid den stedeling het kind van de rekening te laten worden vanwege zijn levensvervroeging.

Inmiddels heeft de 'Tweede Kamer den zomertijd afgeschaft.

Dat zal wel voor niemand een verrassing zijn geweest.

Wat de Eerste Kamer zal doen is minder zeker.

Maar in elk geval blijft een vraagstuk als dit aan de orde.

Wij kunnen met Griekenland en Ierland toch geen drieling worden onder de Staten van Europa?

Maar misschien moeten eerst nog enkele hartslochten tot bedaren komen.

Stemplicht.

De voorgestelde wetswijziging, waardoor de strafbaarheid van het niet ter stembus komen zou vervallen, maar toch de plicht ertoe in de wet zou blijven staan, vond, voorzoover we konden nagaan, nergens verdediging.

Een soepel man als de Minister, wien dit aangaat', zal ook de stemplicht er wel uitlichten.

HEPP.

De subsidie-kwestie.

Keen lezer, wees gerust, ik ga het niet hebben; o V 'e r het millioen "voor de Olympische spfelen. Ik schrijf alleen naa, !-aanleiding van deze subsidie en dat is heel iets anders.

De grootste verdienste •van dit wetsvoorstel van Minisier De Visser, is misschien wel, dat wij thansi genoodzaakt zijn de subsidiekwestie eens wat grondiger te onderzoeken. Wij zijn er in dit geval niet af met een krachtig „tegen" te laten hooren. Dit „tegen" is enkel negatief en geeft weinig bevrediging hoe goed het op zichzelf ook geformuleerd zij.

Een goed deel van ons volk vindt deze subsidie', op z'n zachtst gezegd, onsympathiek.

Maar feitelijk is dat, in verband met de tot nu toe gevolgde subsidie-practijk, geen grondige reden om te weigeren. Tot nu toe is, voocal in de laatste tien jaren, subsidie gegeven voor allerhande doeleinden.

Het belang waarvoor gevraagd werd, hoefde geen staats-of algemeen volks-belang te zijn. Voldoende was, dat een kleine groep zich voor de zaak interesseerde, lïen artikel of een ingezonden stuk in een paar bladen, een 'Kamerlid, dat VOOT de zaak „werkte" en de zaak was in orde. Zoo-is vooral in de rijke jaren door gemeente', provincie en rijk, subsidie gegeven voor alle mogelijke en onmogelijke doeleinden. Gevolg daarvan was; dat het beroep' op de Staatshulp telkens dringender werd. Weinige goede en nuttige acties zijn er^ die geheel 'op de hiüp va.n particulieren drijven. Naarmate het Staatsgeld ruimer vloeide zijn de particuliere bronnen uitgedroogd en dit had weer tengevolge, dat een sterker beroep O'p de openbare kassen gedaan moest worden.

Zoo draaiden wij eindeloos rond in een noodlottigen cirkelgang en het resultaait had geen ander kunnen zijn dan de overname van allen arbeid door den allesbetalenden Staat. Nu is er op'eens een einde gekomen aan die malle-molenvaart door het noodgeroep van minister Colijn, die vo'or den fina.ntiëelen ondergang waarschuw'de.

Door den finantie1en nood zijn we dus tijdelijk niet in staat om O'p de oude wijze subsidies te vragen en te geven, maar met het stelsel is niet gebroken. Dit blijkt ten duidelijkste uit de motiveering, waarmee hier en daar de subsidies worden geweigerd of yerminderd.

„Het spijt den minister of wetho'uder zeer", lezen we dan, „ma; a, r de finantiën laten het niet toe”.

Welnu dit stelsel van subsidie-geven is ook door de partijen der rechterzijde niet alleen getolereerd, maar beslist aanvaard. Nog stemt men voor de verleening van allerlei subsidies, die met Sta.atsof Gemeentebelang niets van doen hebben.

Deze verkeerde practijk moet uit staatsrechtelijk oogpunt gezien, tot steeds slechter resultaten voeren. De Overheid heeft toch in de eerste plaa, ts een rechts-taak. Deze wordt niet alleen volvoerd door iedere rechtsschending te straifen, waa.r vooral door de beschermende hand uit te steken boven het woelige veld der gistende maatschappij. Zoo kunnen groepen en personen hunne vaak strijdige belangen zoeken te behartigen binnen de grenzen van het objectieve recht.

Gaat nu de Overheid enkele groepen of richtingen steunen met geld dat, practisch gesproken, aan alle anderen is ontnomen, dan rijst de vraag van het waarom? Waarom deze groep steunen en die niet? Waarom dit belang bevorderen en dat niet?

Deze vragen zijn niet af te wijzen. Verschillende personen en groepen hebben, omdat zij geen antwoord wisten, zich toegerust tot een aanval op de publieke kassen.

Dan dit subsidie geven voor allerlei arbeid, die niet tot het terrein der Staatswerk^aamheid behoort, treedt de Overheid buiten haar bevoegdheid en degradeert zichzelven tot dienaresse van bepaalde groepen of belangen om ten behoeve van dezen het geld aan anderen te ontnemen.

Dit wekt bij de misdeelde groepen reactie in den' vorm van een verdubbelde inspanning, om zich van de Staatsmacht 'meester te maken.

Geen beginselen van Staatsbeleid maar economische voordeelen worden op deze wijze hoe langer hoe meer tot inzet der verkiezingen. Thans is het reeds zoo, dat er sommige groepen zijn, die met het geld uit de publieke kassen hun economische positie versterken, anderen streelen en hun aesthetische gevoelens mee en derden gebruiken het om bepaalde godsdienstige, ethische of economische begrippen te verhelderen en te ptropageeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Stembusprogram en Kabinetsprogram.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's