GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In onzen tiJd wordt de emotie, sa. in ruimeren zin, de ontroering van den aesthetisohen mensch, meermalen reeds op zichzeli en „zouder meer" religieus geheeten. Sommigen binden daaraan nog de beperking, dat het object, dat ontroering wekt, moet overeenkomen met den hun bekenden wil van God, of met wat in het algemeen hun denkend verstand als goddelijk aanziet; anderen noemen de ontroering van den aesthetisohen mensch zelf reeds goddelijk en zien in de wjjze, waarop zij tot de levensverschünselein nadert, een bewijs van divien vermogen.

Het voorbeeld van Wagner's Parsifal, één uit vele, doet zien, dat achter de aesthetische ontroering toch een beschouwing, een leer, een deuk-overtuiging gelegen is. En daarmee wordt dus aan de ontroering zelf haar beweerde scheppende kracht, los van het denken, betwist.

Zoo wordt de ontroering dan ook in haar beweging beheerscht door het Woord of wat voor den mensch daaraan gelijk staat. ledere aesthetische ontroering, die deze hare afhankelijkheid loochenen wil, leeft dan ook uit den waan; slechts waar in de mystiek de band aan het Woord bewaard wordt, is de plaats voor de mystiek zuiver aangewezen en de zelfherkenning van de mystisclie ziel bewust gemaald.

En dan wordt het verschil tusschen bloot-aesthetische en religieuze ontroering allereerst herkend hierin, dat gene genoeg heeft aan het oogenblik, terwijl deze aan het oogenblikkelijke niets heeft zonder den samenhang (laarvan met het objectieve gebeuren in zijn geheel.

Vervolgens komt ook 'het feit, het h e i 1 s feit, in de bloot-aesthetische ontroering in gedrang; niet, wijl het door verstandscritiek verworpen, maar omdat het in zijn historische beteekenis geheel voorbijgegaan wordt; inplaats van te heersohen, zooals in de religie, wordt het geannexeerd als illustratie van den sohoonen gang der ziel zelf. Daarmee hangt samen, dat aesthetische ontroering alleen de fijnere, de „aristocratische" geesten kan in bezit nemen, terwijl religie de kleinen, de armen van geest-tot God brengt, om hen met Zija rijkdom te vervullen, ook in de zielsbewegingen.

Wie de voorgaaade a, Ttikelen moicht gevolgd hebzal hebben opgemerkt, dat het onderwerp' hts van één kant belicht werd, en dan nog; zulke wijze, dat de uitwerking van de gedaohzich van aJlen schiin van volledigheid verre ield.

Daarom is ook eigenlijk reeds alles gezegd, wat me voorgenomen heb te zeggen; uit hetgeen Ss. opgemerkt is, vlo'eit hetgeen thaas ten bete komt, eigenlijk voort; het hangt er althans samen.

We willen thans nog wijzen opt het verschijnsel, de enkel en alleen kunstzinnige ontroering itaat met de passieve hO'uding, voorzoover haar zelf lust althans.

Dit geldt ten aanzien van het denken, en óók aanzien van het willen.

Met betrekking tot het denken, zeiden we. e aesthetisch bewogen mensch wil liefst niet 1' denken. Hij wil niet meer onderscheiden. wil niet weten, welke factoren samenwerken tie aandoening, dié het schoone uur in zijn doet opgaan.. 'Grenzen zie-n, lijnen a, anschO'U-) onderscheidingen O'pmerken, hij wil het niet. ontroering is vaak het asyl, dat voor zijn veriide gedachten opgebouwd is, ookdoordekrachvaa het onderbewuste leven, da, t vluchten wilde wat het zielsoog pijn deed; want lal wat baar maakt, is licht; en er zijn altijd oogen, graag in het donker, in de schemering voor minst, willen zijn. Dus sluit zoodanige O'nt-"ig de oogen voor de werkelijkheid niet "U, maar ook voop de waarheid; zij kan weeb.ij een oratorium, ma, ar ook bij een opera; 'j wil liefst zóó lang de activiteit, ook in den tot onderscheiding der achter die twee lig-^ geesteshoudingen afslijpen, dat zij bij' beide evenveel geniet; dat het onde'rzoek naia, r den geestelijken achtergrond als een zwakheid overwonnen wordt. Wie zóó ver ko'mt, dat hij dezelfde emotie ondergaat bij ©en koraal van Bach als bij de demonische muziek, die zich in haar accoorden zooal niet ruw, da, n toch wèl rauw wil geven, die heeft eigenlijk zichzelf wel en deugdzaam overwonnen; w, ant hij heeft de oer-gronden geraatt van de menschelijk© ziel, hij heeft den Al-geest vernomen, die in beide siddert.

De passiviteit, die we hier noemden, 'met betrekking tot 'den wil-tot-onderscheiding, wordt b.v. klaar en fr!a, nk beleden door Eekman, in een pa, rafrase, gegeven bij zijn zevendeelige groote plaiat: Doo'd-dans. Hij 'zegt: „Lang, misschien ja, ren lang, waren elementen van het werk, dat-komen ging, aan het worden. En dat bereidde zich ergens, buiten m ij n weten om, in een "of andere vergaar-cel. Wiant nu pas, nadat de realisatie is voltooid, ontdek ik dingen, die er in zijn verwerkt en waarvan ik de aanleiding ternauwernood kan terug vinden, tenzij heel ver in 't verleden. Zoo groeit leven ia ons op, dat eigen zelfstandigheid zoekt en afw, a, Ght, totdat een rijpheid van de oriderdeelen is bereikt, die een baring mogelijk, noodzakelijk maiakt. Wij' staan ook lederen dag, ieder oO'genblik open en ontvankelijk als een soort van organische fjneltkroes, zond e r te weten, welke vorm en welke bestemming het gietsel zal krijgen" 1).

En de tegenstelling tusschen de activiteit der religie en de passiviteit der aesthetische levenswaardeering wordt wel uitgespro'ken ook:

Toen ik joug was. Heer, knielde ik 's avonds en legde mij'n hart voor U open en het berouw was donker in mijn oogen, dan was de geur van Uw vergeving om mij en ging ik veilig slapen in den witten nactit. Later ging ik alleen en daclit mijn leven te leiden naar eigen wil. Ik heb het geluk gejaagd, maar ben nu moe en bang en wil stil wachten. Laat de vlam van Uw liefde boven mijn hoofd branden. God en dood mijn verlangen. 2)

Want 'de lijdelijkheid kan er eindelijk toe komen, dat ze het verschil tusschen goed en kwaaid oplost, dat ze hemel en hel, Christus en Antichrist verzoc'ut en in elkander oplO'St. G-oed en kwaaid worden dan hoogstens alleen in zooverre onderscheiden, dat ze de twee posten zijn van dezelfde deur, waardoor men ingaat tot de buitenzinnelijke wereld. De Judaskus kan straks worden opgeheven tot in de sfeer van de schoone tragische verhevenheid; het „noodlot" speelt daarin zijn zelfde mooie spel als het deed met de Emmaüsgangers, Üie ook den Meester dicht bij zich hadden en toch Hem vreemd bleven; zóó was ook Judas' mo-nd den Meester nabij en het was toch een vreemde, die hem kuste. Maar de schuld, het „verra, aid", is weggedaan; liet komt nu alleen maar aan op de tragische saiaimschikking van de nabijheid en den grooten afstand:

Ach, dat Hem de vijand Kende met een kus En dat Hij zijn vrienden Vreemd bleef tot Emmaüs?

Ach, waren wij dat niet? Ach, ik niet? ach, jij niet?

Eén van de sterkst sprekende voorbeelde'n is wel Henri Bruning tegenwoordig. Als de heer en mevrouw C. A. C. een kindje krijgen dan weet hij zonder eenige theorie, zonder eenig theologisch dispuut, "dat het kindje zweeft in de eindelooze liefde van 'God, dat God dO'Or dit witte kindje kwam rusten a, an onze harten. 'Elk kindje eve'nwel wordt zoo een Christus. Tot den Anti-christ toe; wie zal durven zeggen, welke ontroerde ziel zal „aanvoelen", of die eene, die Antichrist, niet uit de „witte liefde" geboren is? Waarlijk, Bruning méént het. Van hèm is de saamvoeging van de twee gedachten, die niet den moed hebben, elkaajop te heffen en den dichter te verlossen:

Overal Christus.... en de wereld angstwekkend vol van belachelikheid.3)

Overal Christus. En ook overal de Sfttyr. Maar de een mag den ander niet verdrijven; de geest is er te traag voor, want het is toch zoo heerlijk, als hij het gezicht maar heeft op die twee.

Deze passieve houding van den critischen geest, die het emotiorieerend object liefst wil zien verwazigen, moet wel uitloopen opi een gelijke lusteloosheid en werkeloosheid met betrekking tot den wil, tot de daad, to't het goede werk, zonder hetwelk cLe religie naar onze opvaitting a, bsoluut onbestaanbaar is. Het wordt soms een spelen met zichzelf, om aaji a, bsO'lute eischen van het Christendom, aan de obsessie vaïi het begrip „ethiek" toch maar te ontkomen. Niet geheel zonder talent, maiar ook niet geheel zonder schuld, is de houding van Kloos en. Van Deyssel in verband • met de aanwending van de emotie in den opbouw, men kan ook zeggen, in de afbraak, van de moraal. Toen indertijd de litteratuur een oproep deed hooren voor de „humaniteit", heeft Kloos daarin geroken een terugkeer tot de ethiek, een terugvallen tot op het verlaten staüdpjünt van geboden en normen - en plichten. En Kloos gaat aan het dogmatiseeren nu. „EmO'tie is geen C'mo'tie, als ze niet heeft een object, dat emotio'iineert", vindt hij. Maar dan kan de emotie, die immers wetgevend optreedt, ook niet het pad plaveien, da, ti voeren zou tot de ethiek, tot de moraal, als b.v. die van het socialisme of van sociale actie uit rehgieus beginsel. „Wat is (zoo vraagt hij), wat is dat nu voor een emotie, die tot object heeft niets minder dan de geheele menschheid? " Diaar ligt dus de naastenliefde, daar gaat de philanthropie'. En Van Deyssel zegt dezen kleinen catechismus der emo'tioneele moraal gretig na; . Hij vindt óók: „de sympathie (voor arme menschen, die ge tenminste kent) is in zekeren zin eenzelfde gevoel als schoonheids ontroer ing". Wel ja. „Evenmin", zooi gaat de man dan verder, „evenmin als men een genietende bewondering kan hebben voor kunstwerken, die men niet kent, kan deze sympathie werken jegens onbekende arme menschen." 4).

Het is maar een 'kleinigheid, maax ze typeert. De schoonheidsontroering is tot het goede werk blijkbaar onbekwaiam; haar ontbreekt de „ernstige lust en het doen , van alle goede werken". Zij wil eerst haar object, dat de emo'lie wekte, niet scherp gaan zien, want dat vindt ze pluizerswerk, ontleding. En als het „emotioneerend" object dan in de schemering blijft staan, dan wordt elke oproep tot een kruistocht voor de rechten van de Waarachtige Schoo'Uheid, of voor het Schoone 'Gezag van God, afgewezen met de klacht, dat iets, dat zoo weinig bekend is, niet de liefde wekken kan. De emotie is in deze cirkel-redeneering gedoemd tot zelf-verzinking in zichzelf; zij móet ikkerig blijven, tenzij de mensch zich bekeere. Zij' zal toch zonder die bekeering zichz'elf streelen, maar de voetba, nk niet kussen van Gods troon. Zij zal wel mooie verzen 'daariwan maken; maar dan moet Go'd ook maiar goed vinden, dat de voetbank Zijner voeten zo-o luchtig blijft als de berg van zuchten, waaraan geen" gruis graniet is. Deze a esthetica kan wel zéggen, en nog béter zingen, dat Christus een rots der ergernis, en een steen des aanstoots is. Maar dan heeft zij ook haar heerlijkst uur beleefd.

Daarom staat zij vierkant tegenover de religie, in haar uitwerking althans. Voor de religie is het klare begrip, niet de vij and vaji de schoone

vervoering. En de schoorïe vervoering lioudt niet terug van het goede werk, zonder hetwelk — nog eens — de reUgie niet zijn kan.

Want terwijl de simpel en alleen aesthetische ontroering tenslotte dringt naar de passiviteit, daar is de religieuse ontroering, als zij zich door de oefening, de positieve askese van de tot God wakende ziel, heeft helpen vormen, met de bloot aesthetische ontroering één in het ondergaan, maar van haai verschillend in den wil t o t v o o r t-b ren gen. Tot voortbrengen. Ook de aesthetica, spreekt van scheppen, van baren; denk aan het citaat van Eekman van daar straks. JVIaiar de aesthetische mensch wil voortbrengen uit zichzelf en voor zichzelf. Doch de religieuse mensch verlangt vruchten voort te brengen voor zijn God. Daarom is zijn ontroering niet geteekend met het bijvoeglijk naamwoord: passief, doch met dit betere: receptief; niet lijdehjk, maar ontvankelijk wil zij zijn, opdat God haa, r liefste tot haar treden doe in het uur, waarin niet zijzelf zich aan zijn schoonheid een roes drinke (want dan dient de liefde niet hem, doch zichzelf), maar opdat hij ete van de vruchten uit den zielehof, dien zij Hem bereid heeft; zoo toch gaan ontroering met voorbereiding, met verwachting, met dienst, met activiteit uit ontvangenis 'van Gods kracht, saam.

Daarom is de religieuse ontroering ook niet bang voor het heldere begrip. In haar heftigste beweeglijkheid wil zij zien; distinctie is niet de vijand; der emotie, wanneer maar het geheel herkend) wordt in de deelen. Kloos zegt: o zee was ik als gij in al uw onbewustheid! En: mijn ziel is als de zee in wezen en verschijnen; zij is een levend schoon en kent zichzelve niet. Een andere dichter: Salomo wist, dat de ziel der menschen een lamp des Heeren is, doorzoekende al de binnenkameren van den schoof! Liefde is nog nooit blind geweest; de religieuse ervaring bewijst het.

Trouwens, zóó alleen kan de liefde in de religie gelooven aan den schoenen hemel met zijn hoogste ontroering. Want de hemel zal de lichtstrar kn van Gods zon blijven verbinden aan de war m-testralen; de kennis aan de liefde; de wetenschap der onderscheiding tusschen den met name gekenden God en den met name gekenden mensch zal Hij blijven hinden aan de ervaring, dat de onderscheiding de scheiding niet is, maar de eenheid dient en juist tot zaligheid maakt.

In den hemel zal God in den hoogs ten vorm gezien worden in klaarste helderheid van begrip en de ervaring van het hemelleven za, l juist daardoor bewuste vreugde en ontroering geven. Of, als men het woord emotie, en ont-roering, liever niet bezigen wil, omdat het behoort tot de wisseling van den tijd, dan spreke men van de hemelsche deining, van het rythme, van den eeuwigen wederkeer en uitgang tot God, om straks te ontdekken, dat men het woord nog niet gevonden heeft, dat zooveel heerlijks kan uitdrukking geven.

Maar hoe dit zij, de religieuse ziels-beweging, heeft reeds n u zich te vormen naar het hemelsch model, voorzoover dat 'de grondwet van ons bestaan za.[ ontdekken; deze grondwet: dat alle zuivere levens-bevinding ervaart, da, t God en Zijn schepsel w el a 11 ij d onderscheiden, maar nooit gescheiden zijn; en dat deze twee gedachten elkander eeuwig zullen hebben te ondersteunen. Want ik vind God niet in mijn hart, en ik kan van Hem niet bewogen zija, als Hij niet eerst zich aan mij ont-dekt heeft O'P een wijze, die mijn oogen dwong; en als Hij niet daarmee doorgaat in arbeid om mijnentwille.

En uit de verklaarde visie van God-in-Christus door de openbaring zal de om Hem bewogen ziel treden met sterkere 'liefde tot de daad der gehoorzaamheid, dan zij gekomen is.

De aesthetische mensch, in een eerlijk oogenblik, klaagt wel eens over zijn machteloosheid:

Ge weet toch. onze honger naar Uw zoete mond. En naar een glimlach van Uw verre oogen: E'e dwaasheid, waarmee we U zochten onder armen [en ellendigexLj Waar we U dachten allereerst te zullen vinden — En hoe Ge er zelden waart.... En hoe we U zochten in elk lief gezicht o£ blanke [kleedje; Tin er U in liefhadden, vóór we wisten of Ge er [waart — En hoe dan alles, alles telkens terugviel tot 'n stuk [materie.. o!

Voorzeker, een weldadige reactie opi de vele verdichtingen van de bedelaa, TS, de schooiers, de armen, de orgeldraaiers „van Jezus", waaraan in hetzelfde tijdschrift, dat dit vers plaatste'*), de poëzie zich bezondigde. Het is óók een'boetedoening, als ik het wel zie, over dit vers, waarin „de mannen van de hei" zien naar omlaag,

en op den grond is heidebloesem: ze zien het lijden: — paars. Jezus, ze weten van Uw handen en Uw voeten en Uw hart van de gesels en de doornen het geheim. Ze lezen het op paarse grond zooals de koningen in gouden sterren lazen. 6)

Maar de religieuse ontroering overwint de teleurstelling en brengt den strijd tot overwinning. Laat men haar niet willen tegenhouden of bestrijden door de opmerking, dat Jakob toch maar gezegd heeft, dat , , gewisselijk God aan deze pslaats was en dat hij het'ttiet geweten heeft". Want ze zal te eeniger ure het antwoord ook op die vraag wel vinden: Jacob zeide dat van den d r oi o m. Maar toen hij waakte, noemde bij den naam van dien God, die hem verschenen was, bouwde een altaax en verreisde.

Dat was religie; en dan nog wel van een, "die nog Israël worden móest 7).

K. S.

Verbetering. In het voorgaandie hoofdartikel is de laatste regel van kolom 1 verwisseld biji het opmaken van het zetsel met den eersten regel van kolom 2. Jj'p zin. werd zoo onverstaanbaax. Men leze: „.... waarin üod, hel groote Object, nu van zijn hinderlijke en imperatieve objectiviteit onitdaaci, tot mg komt, om met mij, met het suhject, zich stil te verbinden ...." enz.


1) Boek en Kunst, een internationaal maandschrift voor litteratuur, beeldende kunst en theater, (Prometheus. Amsterdam), 2e jrg'. no. 1, Sept, 1924, biz. 3.

2) Jaap de Hon, Gebed, Het getij, 9e jrg'. no'. 4, April 1924.

3) Henri Bruning, De Sirkel. Verzen, uitgegeven in eigen beheer, Straalmanstraat 1, Nijmegen, 1924. Vgl. art. van Anton van Duinkerken in Roeping, Jan. 1925.

4) Zie: W. Kloos, Veertien-Jaar Litt. gesoh., II, 3e dr., 263; en v. Deyssel, Verzamelde Opstelion, 3e reeks, 233.

5) Jos. Verjans, Branding', in: Roeping, Ie jrg., 2e dl., M. 313.

6) Anton van Duinkerken, De mensen van de hei. Roeping, idem, 335. Met de koningen worden de wijzen uit het Oosten .bedoeld. „De mensen van de hei zijn Jezus' vrienden".

7)Enkele bij-zaken, die ik terwiUe van de ruimte in deze 5 artikelen niet kon bespreken, tioop ik t.z.t. wel in de rubdek „Pop. Wetensch. Schetsen" te geven. Hier werd alleeni het allereerste bedoeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's