GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hugo de Groot als dichter.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hugo de Groot als dichter.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In deze week van „Grotiusherdenking", die, nationaal georganiseerd, op den 6en Juni te Delft, de geboorteplaats van Hugo de Groot, tot een officiëele plechtigheid worden zal, kan het zijn nut hebben, dat we ook in deze rubriek eens de aandacht vestigen op den geleerde, die, naar het zeggen van Prof. te Winkel, de grootste man is geweest, dien Nederland ooit heeft voortgebracht.

Daarbij is echter de eigenlijke aanleiding tot deze herdenking niet het onderwerp, waarover we schrijven. Men weet, dat dit is het feit, hoe 300 jaar geleden verscheen het beroemde boek „De jure belli ae pacis", , dat de Groot gemaakt heeft tot den grondlegger van het moderne volkenrecht. En, ofschoon we de groote beteekenis verstaan, die Hugo Grotius daarom juist voor onzen tijd heeft, die beteekenis aan te geven ligt toch buiten de sfeer, in welke we ons in dit deel van Ons blad bewegen en vereischt ook een meer bevoegde hand.

Ons doel is, te doen zien, dat de Groot ook op, bet terrein der letterkunde zich heeft bewogen en zelfs een eigenaardige plaats inneemt in de geschiedenis der literatuur.

Het is bekend genoeg, dat Grotius een universeel geleerde is geweest, een man, die zich met alle vakken van wetenschap heeft beziggehouden, met de theologie, de germanistiek, de logica, de nar tuur-, zeevaart-en wiskunde evenzeer, als met de rechtswetenschap, de - geschiedenis en de taalkunde. Men was steeds gewoon in later tijd te zeggen, dat Grotius de laatste is geweest, die alles wist wat er in zijn tijd te weten viel.

Maar ook op het engere gebied der letterkunde is de Groot een figuur, 'die vermelding verdient, al is het zeker waar, dat zijn verdiensten in dezen niet vergeleken kunnen worden met die, welke hij met name voor de rechtsgeleerdheid heeft gehad door het zoo juist genoemde geschrift en z'n „Mare liberum", de vrije zee, dat hem in den eigen tijd beroemd deed zijn.

In de letterkunde is de Groot bekend als stichtelijk dichter van Nederlandsche verzen. Op zichzelf is dit al opmerkelijk', waar we in Grotius in de allereerste plaats den jurist zien, maar het is zulks te meer, omdat we hem kennen als de ziel van de libertijnsche staatspartiji hier te lande en bij uitnemendheid Latinist. En in dit licht is het zeker gerechtvaardigd, dat we in 'dit verband in 't bijzonder als zoodanig hem beschouwen.

De eerste proeve van zijn stichtelijke poëzie is een leerdicht geschreven tijdens zij'n gevangenschap op Loevestein, waarheen hij immers om zijn drijven in de godsdiensttwisten tijdens het Bestand in 1619 verbannen was. Hij schreef daar een gedicht (in den vorm van vraag en antwoord) over dera doop, en een breede uiteenzetting van het „Gebedt ons Heeren", beide didactisch van inhond en dus weinig dichterlijk, maar niettemin merkwaiardig om de zuiverheid jan vorm en de gemakkelijkheid van dictie.

Een weinig bekende bundel „Christelicke Gesanghen, ghetrokken uyt het Oude ©n Nieuwe Testament", die een paar 'jaar later .verscheen, doet ons de Groot zien, als meelevend in het bewegen van zijn tijd op letterkundig gebied, waiar men er immers op uit was, om door berijming vaai irichriftgedeelten en psalmen tegemoet te komen aan den wensch der gemeente naar geestelijke liederen. Naast dezen bundel noemen we aanstonds het veel meer bekend geworden „Gesangh" over de verdeeldheid der christenen, (ofschoon het van lateren tijd is), waarin Grotius de klacht slaakte;

.... siende zijn wij blint, hoorend zijn wij doof, en men mach wel vragen in dees laetste dagen: waer is nu 't geloof ? ....

In zijn godsdienstig denken was de Groot eea man van Hoofts gezindheid, verdraagzaam boven alles en wars van alle verdeeldheid, een libertijn in zekeren zin, maar dan veel minder apathisch dan Hooft, tegenover diens humanistische opvatting doordrongen van „de voortreffelijkheid" vanhd Christendom. Dat juist is^ het zeer merkwaardigs van de Groot: hij was. humanist in geheel zij* denken en doen, doch in z'n stichtelijke poëzie i^ daarvian eigenlijk geen spoor te vinden, maar belec» hij het, zij het dan Remonstrantseh gekleurde? , Christendom.

‘t Duidelijkst spreekt dit uit z'n. beroemd geworden poema „Bewijs van den Wiaren Godsdienst", eveneens ©en stuk, tijdens zijti gevangenschap geschreven, stichtelijk, vrooih zelfs, maar daarnaast vooral ook apologetisch van karakter. Als didactische poëzie, bovendien nog betoogend van aiajA, is dit gedicht niet in de eerste plaats als proeve van 'dichtkunst merkwaardig, maar omdat het een blik geeft in de Groot's zieleleven en Iegelijk in zijn religieus denken. In vele talen vertaald, tot iu het Arabisch toe, mag in ieder geval dit gedicht een der opmerkelijke proeven yan onze 17e eeuwsche dichtkunst worden genoemd.

Ook in andere richting beoefende Grotius de dichtkimst, al bleef het stichtelijk karakter. Zoo gaf hij een dramatische bewerking van een gedeelte van Jozefs geschiedenis (maar - dan in La, tijnsche verzen), van zooveel beteekenis, dat Vondel er door geïnspireerd werd tot het bewerken van zijn bekende Jozef-trilogie, die hiji bij deze „Sofompaneas" van de Groot deed aansluiten. Vondel vertaalde ook het stuk onder den titel „Jozeph ia 't Hof". Voorts maakte de Groot verschillende kleinere gedichten van algemeen-stichtelijken aard, die na zijn dood tot een bundel werden vereenigd.

Mede uit hoofde van dezen dichterlijken arbeid, was de Groot bij het kunstenaarsgeslacht van dien tijd bekend. Hij verkeerde een enkele maal in den llaiderkring, oefende veel invloed op Bredero en Vondel. Herhaaldelijk vroegen dezen Ziijjn oordeel over him arbeid, ook hun dramatischen arbeid, en blijkbaar steldeir zij z'n adviezen hoog.

Men kan daarom met zeker recht zeggen, dat ook in de letterfcunde-wereld van zijn tijd Hugo de Groot een plaats heeft ingenomen, 't Was een bescheiden plaats, ongetwijfeld, voorial ook, omdat de verhoudingen van de Grotius-figuur zoo buitengewoon groot zijn op ander terrein, maax wat hiji ais dichter geleverd heeft, is toch merkwaardig • genoeg, om het in dezen tijd van Grotius-herdenking te memoreeren. In elk geval is deze stichtelijke poëzie een element in zijn werk, dat niet voorbijgezien mag worden , als het gaat om een zielebeeld van Hugo de Groot, juist omdat hij zoo nauw verbonden is geweest aan de godsdienstige beroelingen van zijn tijd en daardoor te eerder een verkeerde voorstelling over hem kan bestaan.

C. T.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Hugo de Groot als dichter.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's