GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Satan.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Satan.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De namen („D r a a k").

Ook met den naam „draak" wordt voorts de geest uit den afgrond aangeduid in den bijbel. Vaak geschiedt dit niet. Slechts één van de 66 bijbelboeken noemt hem bij dien naam: et is de Openbaring van Johannes. We vinden het woord daar in hoofdstuk 12:3—17; 13:2, 4, ir ; 16:13; 20:2.

De eerste vraag is nu: wat beteekent het woord „draak" ?

Er is eens iemand geweest, die het woord „draak", tenminste wanneer het van den duivel gebezigd werd, heeft opgevat in den zin van wat wij noemen „deserteur". Het was wel een aardige woordspeling, als men bedenkt, dat in de grieksche taal , , draak" wordt geschreven als , , drakoon" en van een deserteur wordt gezegd : „apodedraaken": hij is weggeloopen. Volgens deze vinding wil dus de naam „draak" den duivel voorstellen als een ontrouw knecht of soldaat, die van het wettig gezag is gedeserteerd.

Hierin moge men een bewijs zien, dat kerkvaders — "t was Theophilus van Antiochië — ook wel eens geestig kunnen zijn, maar meer aandacht is deze afleiding van het woord dan ook niet waard.

Ernstiger is de opvatting, dat het woord „draak" in het grieksch gevormd is van een stam, die „zien", , .scherp zien", beteekent. Evenals het grieksche woord voor , , slang" van den stam „zien" gevormd is, zoo ook •de naam , , draak". De draak is de loerende; die loert op buit: die zijn oogen opendoet en nauwkeurig zijn kansen weegt.

Natuurlijk is dat niet de eenige gedachte, die aan het woord verbonden is. Want bij een draak denkt men ook aan het monstrueuse. De draak is het verslindende beest; de groote slok-op; hij is een vergrooting van de slang. Geweldig is zijn kracht, maar die kracht is niet om te liouwen, maar om te breken. Met fijnen, zin wordt in het visioen van Openbaring 12 de tegenstelling uitgewerkt van de vromv, die baart en den draak, die wat gel: ioren wordt, wil verslinden, zoodra het tot het leven gekomen is. De vrouw is tegenover den draak de zwakke partij; zij heeft geen kracht om te breken. Terwijl de draak den muil opent, daar is de vrouw in pijn; terwijl hij „loert" en zich gereed houdt voor den aanval, daar weet zij zich niet te houden: ze is in smart. Maar er is toch een groot verschil. In de zwakheid der vrouw is toch een positief beginsel: de vrouw kan baren. Maar negatief is de kracht van den draak: hij verslindt. Geven doet de vrouw; nemen kan alleen de draak. -

Zoo konit in het visioen van den draak tot ons een tweevoudige prediking. Het is die van zijn perversiteit, (die verwoesten en vernielen wil, maar ook die van zijn wèl-overwogen daad: de'draak is de loerende, de uitziende.

Nu zou men licht kunnen denken, dat deze naam , , draak" dan toch vóór alle dingen den duivel als den ook in het uitwendige geweldige doet zien. Over een draak loopt men zoo maar niet heen. Een slang — die naam komt óók voor den duivel voor —• een slang moge zich nog in het duister weghouden, maar een draak is toch altijd een groot-macht? Als de duivel „draak" heet, dan wil dat zeker zeggen, dat hij alle menschelijke verhoudingen te buiten gaat; dat hij wijd en zijd te zien is, dat hij een wereld-verschijnsel is, dat in het geheel van den kosmos en zijn verhoudingen dadelijk in het oog moet vallen?

Men zou het zoo denken; maar het is toch nog volstrekt niet noodig om dat uit dien naam af te leiden.

Want een draak moge een verschrikkelijk wezen zijn, en buiten alle menschenmaat vallen, toch kan - selfs die naam den duivel gegeven worden, zonder dat nu dadelijk op de „e-norm-iteit" de nadruk vallen moet.

Wie in het niet-kanonieke boek „De Psalmen van Salomo" leest (2:29) zal zien, dat de naam „draak" daar gegeven wordt aan een heel gewoon mensch: ant daar wordt Pompeius bedoeld, Pompeius; die wel een machtig oorlogvoerder was, die wel de Middellandsche Zee beheerscht heeft, en Syrië aan Rome onderwierp, en steden en staten in Azië knechtte, en ook Jeruzalem veroverde, — maar die, ondanks al die kracht-toeren, toch maar een heel gewoon mensch was, een, zooals er meer zijn (gest. 48 voor Chr.). En als gij wilt zeggen, dat het dan toch in elk geval een echte vechtersbaas was, iemand van meer dan gewone afmetingen, die hier als „draak" wordt voorgesteld, dan geven wij dat grif toe, maar wijzen vervolgens hierop, dat in het apokrief verhaal van Esther de strijd tusschen Haman en Mordechai wordt voorgesteld als een drakcngevccht; die twee heeten twee elkaar bekampende draken. Nu waren toch in elk geval deze beide tegenstanders menschen van gewone, alledaagsche proportie. Daar is aan den eenen kant Haman, de man, die als een knipmes buigt voor koning en koningin, en wien het zweet uitbreekt als deze naar hem wijst; een man, die toch maar netjes in het gareel loopt als Mordechai zijn triumftocht houdt. . En daar staat aan den anderen kant Mordechai: en eerbiedwaardig mensch, o zeker; maar toch iemand, die zijn nicht te hulp roept en die verder zoo heelemaal geen groote daden doet, als ge hem naar uitwendigen maatstaf meet.

Men ziet.... de naam draak behoeft nog niet met zekerheid te zeggen, dat het duivelsche het overweldigende is. Wat naast uw deur woont, wat in de krant komt, wat zich voor uw oog op straat vertoont, dat kan ook van den , , draak" een openbaring wezen.

En om dat te bewijzen, hebben we werkelijk niet alleen de hulp van een paar apokriefe geschriften noodig. Als Jesaja het heeft over Leviathan, en over het kronkeldier, en over den draak (27: ) dan kiest hij deze beelden uit de volksfantasie, om er mee te teekenen de toch aan lederen tijdgenoot bekende politieke machten; de Ass)'rische en de Babylonische en de Egyptische, Ieder kende ze; en legendarisch waren ze werkelijk niet', | want ze lieten zich aan den lijve voelen. En in Jes. 14: wordt - wat nog gigantischer klinkt - zelfs van een vlicgcnden draak gesproken; maar het verband wijst uit, dat hier toch een heel gewoon mensch wordt bedoeld : een koning, die op den troon van Tiglath-Pileser zou zitten, en die alleen nog maar een beetje erger tyran j 1 zou wezen, dan gene was. Zoo wordt ook Nebukadnezar als draak voorgesteld, omdat hij Juda verzwolgen heeft; (Jer. 51:34). En die was toch ook maar een mensch een tijdlang zelfs zonk hij onder het menschelijke weg j en was een aanfluiting geworden voor de jongens van, de straat en van de vlakte.

Zoo ziet men dus, dat het nog volstrekt niet noodig is bij den naam „draak" voor het minst aan een allesvernielend, katastrofaal, ieder van boven of van buiten verschrikkend monster te denken. Het drakengeweld; kan wel degelijk tot de aarde komen in dingen van defi dag, in gewone, dagelijks weerkeerende verhoudingen.

Omtrent Satan als overweldiger op-den-man af, als in het. sienlijke optredende macht, wordt in het gebruik| van den naam „draak" veel minder met stelligheid ons| geleerd, dan wij met onze westersche ooren zoo op het eerste gehoor zouden denken.

Men vergete dan ook niet, dat, gelijk we reeds zeiden, de naam „draak" alleen voorkomt in het laatste bijbelboek, tenminste, in zijn toepassing op den duivel. Satan. En hoe weinig dat zegt voor wie aan scheurende wolken en dampende hellekrachten zou willen denken hier, kan duidelijk worden uit het karakter van het visioen. In Openbaring 12 wordt ook van de vrouw veel heerlijks gezegd: on, maan, sterren, die zijn om haar heen; ze is een wereldverschijnsel; haar bestaan, haar baren en haar lijden en haar mannelijke Zoon, .'. .. het zijn alle machten, die den ganschen kosmos in beweging zetten. Maar toch wordt onder ons in die vrouw de kerk vertoond ; en die kerk was, toen de Openbaring geschreven werd, niet veel meer dan een handjevol, hier en daar wegschuilende, proletarische verstootelingen. Uitwendig bezien, had die kerk niet veel te vertellen. Zoo kan ook de draak, al heeft hij koppen en hoornen, al rukt hij sterren weg in het visioen, een macht zijn, die, als het visioen geweken is, nauwelijks te herkennen valt in hei zichtbare. De vrouw is in het visioen een wereldteeken; maar straks zal zij, als de naakte werkelijkheid komt, in een katakombe wegschuilen en onder leeuwentanden haar bloed laten. .. . Zoo kan ook de draak in.het visioen een teeken aan den hemel zijn, zonder dat iemand het recht heeft te meenen, dat Johannes nu zeggen wil, dat men dien grooten Draak nu overal moet kunnen zien van alle kanten. Dezelfde man kaii-, gi; .: èi|: 5i^|ijpeii J^'

drakengevecht zien, en een geopenden muil met heeten adem, en toch, als hij ontwaakt is, zich die ijselijkheden realiseeren in een satan, die rondgaat als een engel des lichts, niet waarneembaar voor oogen des vleesches. Men behoeft dus geen tegenstrijdigheid te zien tusschen een apokalyptisch visioen van een draak, die zijn staart roert en sterren afzwiept, èn een duivel, die naar de teekenende volkstaal, op kousevoeten komt. Tenslotte kan dat heele visioen van dien geweldigen draak wel eens niets anders willen zeggen, dan dat er een satanische macht is, die op politiek en op economisch terrein de christenen zal beschadigen. Men bedenke, dat de Bijbel juist dan den duivel als „draak" schildert, wanneer de politieke verhoudingen gewelddadig ingrijpen in de levensbeweging der christelijke kerk; als in Rome de troon des Satans is; als de filosofie der heidenen demonisch geworden is en achter ieder beeld van den als god vereerden keizer een demon op de loer ligt (de stam: zien) om te turen naar wie knielt voor den goddelijken Caesar en wie het niet wil doen

IMogelijk acht iemand het vergeefsche moeite, deze dingen na te pluizen.

Toch is dit alles geen monnikenwerk.

\\'ant het leert ons twee dingen.

Het zegt ons allereerst, dat zelfs deze wel zeer expressieve, plastisch-beeldende naam van den geest van den opstand, ons nog niets leeren kan zonder dat bij het „onderwerp": „draak" ook nader „het gezegde" komt. Reeds eerder merkten wij bij' een anderen naam dit op. Zelfs de naam, die het scherpst illustreert, die het klaarst tot de verbeelding spreekt, die ook het gemakkelijkst, naar wij zouden denken, is te ontleden, zelfs die naam dwingt ons tot de uiterste opmerkzaamheid, en zegt ons: de draak en het drakengeweld kan voor de deur liggen en ge weet het niet. Ook omtrent den draak en zijn geweld kan slechts de geestelijke mensch in de uren van zijn waken tot God de ware wijsheid leeren. Niet het inzicht in de mythologieën der volkeren, maar alleen de verlichting van den Geest der profetie, kan ons tot den waren zin der Schriften doen doordringen, als zij van den draak spreken en van zijn geweld. Ook hier spreekt de Bijbel het Woord Gods tegenover het woord der menschen; en niet de Hellenistische drakenverbeeldingen, noch de Babylonische gigantomachieën, maar alleen het inzicht in de eigenaardigheden van het Woord Gods tegenover het woord der menschen kan den zin der Schriften ons doen grijpen.

En daar raken we dan ook het tweede, dat we hier naar voren brengen. Hoe heeft men niet gepoogd, den „draak" van Openbaring 12, 13, 16, 20 thuis te brengen onder de mythologische fantasieën van de oostersche wereld! Het aantal onderstellingen is hier legio. Men heeft gezegd, dat de „draak" van de Openbaring vast yen zeker niets anders was dan het monster van den chaos en van de chaotische duisternis uit de babylonische verbeelding: Tiamat, die immers door den goeden god Mardoek verslagen is. Zoo zou het bijbelsch visioen van den draak, die tegen Gods „hemelkoningin" dreiging en moord blaast, eigenlijk niets anders zijn dan een copie van een babylonische kosmogonie: de draak-Tiamat is dan de leelijke, duistere macht van den chaos, en daartegenover staat dan de macht van het goede. En anderen zijn even spoedig klaar met hun bewering, dat de „draak" van Openbaring 12 een christelijke editie van den Python der Grieken, of van Musruss der Babyloniers, of van Nzi Dahaha in Iran, of van Typhon in Egypte, of van Behemoth en Leviathan in Israel is. Waarbij dan ook over dien Leviathan en over Behemoth en over de andere monsters, die het Oude Testament noemt, de beweringen en de hypothesen niet meer te tellen zijn. Ook hier geldt het: zooveel hoofden, zooveel zinnen. De een weet heel zeker, dat de schrijver van Openbaring 12 aan Tiamat en Mardoek gedacht heeft. Een tweede is overtuigd, dat Openbaring 12 het verhaal van de opkomst van den Christus in de wereld ontleend heeft aan het bericht (uit de Grieksche fabelleer) van de geboorte van Apollo; want de vrouw, die baart, is Apollo's moeder Leto, en haar kind, Apollo, heeft immers den draak, Python, gedood ? Weer een derde weet heel secuur, dat de draak dezelfde is als „Armilus", een joodsche benaming voor den Anti-christ. En een vierde tobt nog onder het inderdaad op dit standpunt moeilijk vraagstuk, of die draak nu van de Perzen, de Iraniërs, de Babyloniers, de Egyptenaren, de Grieken, afkomstig is, óf van nóg weer anderen. En een vijfde gaat niet zoozeer in de breedte de volkerenwereld afzoeken, om üit hun fabelleer en godenhistories den draak af te leiden, maar hij zoekt in de hoogte de sterren af en ontdekt in clen draak een sterrenbeeld of een natuurkracht; b.v. den beheerscher van den wintertijd, die het licht vijandig is, en daarom symbool der booze, duivelsche, anti-goddelijke macht.

Maar tegenover al deze onderstellingen, houden wij vol, dat de bijbel zelf een eigen inhoud legt in het visioen en een eigen beteekenis hecht aan den naam van den grootèn draak. En wij wezen juist op de mogelijkheid, dat het drakengeweld toch wel heel geleidelijk en schier onmerkbaar zich kan verheffen tegen Gods wereldbestuur, omdat juist daarin het principieele verschil ligt tusschen de gigantomachieën (de gevechten van reusachtige draken en monsters) in de heidensche religies en het drakenvisioen in het laatste bijbelboek. Bij de heidenen vindt de eene draak een ander uiterlijk groot-waarneembaar monster tegenover zich. In den Bijbel evenwel heeft de draak God tegenover "zich (dien niemand ziet), of de vrouw (maar die vlucht in de woestijn en er is geen sprake van een katastrofe, die het heelal uitwendig beroert), of ook het kind der vromv (maar dat kind begint óók geen zichtbaren kamp tegen den draak, want het wordt weggerukt tot Gods troon, en valt dus buiten het bereik van den heeten adem van den drakenmuil: Christus' hemelvaart onttrok hem aan Satans invloed).

Wat ons dus van dien naam „draak" bijblijft is dit: dat de bijbel de dingen zegt op eigen wijze; dat de draak voor het oog des geloofs een ontzaglijke macht heeft, maar dat men die nog niet kan sien in het uitwendige; dat hij geen antipode is tegen God of tegen de kerk of tegen den Zoon der kerk, Christus, omdat Openb. 12 geen drakenstrijd opvoert, waarin twee gelijkwaardige draken-monsters elkaar naar de keel vliegen. In Gods wijde wereld is de draak niet (als bij de heidenen) eeïi' contra-god, niet een tegen-candidaat naar de hegemonie, niet een anti-heer; maar hij is knecht, slaaf, hij is tóch „de deserteur", die wel de trom kan roeren, wel met zijn staart sterren afrukken kan (in visionairen stijl gezegd), , maar die het niet zoo ver brengt, dat God of Gods bruid of Gods Zoon als gelijkzvaardige macht tegen hem den strijd opent. Want de draak ontmoet geen tegen-draak. De draak is immers ook maar „Belial": ijdelheid; geen positief beginsel, niet een macht, die opweegt tegen die andere, waartegenover hij zich vijandig gesteld heeft. O, er is muziek in het spreken, er is ook muziek in het zwijgen van den bijbel.

Er is krijgsmuziek in de roering van den drakenstaart, die sterren afslaat. Maar er is vredesverkondiging in de ontdekking, dat de draak in den Bijbel, anders dan in heidensche mythen, geen contra-draak tegen zich heeft. Want God is één; de duivelen gelooven het ook, en sij sidderen. Wie siddert het meest ? Niet die zijn Rechter hoort donderen, maar die hem hoort zwijgen. Niet, die zijn Koning hoort roepen om den strijdwagen voor den oorlog, maar die ontdekt, dat Hij zich te hoog acht voor een tweegevecht als gelijke tegen gelijke.

De draak rukt sterren af, o ja, het staat er.

Maar dat kan in alle stilte gebeuren, zonder dat de aarde schokt en trilt op haar grondvesten. En wie dat een vreemd evangelie vindt, die moet ook niet zoo gewichtig kijken, als een tijdgenoot zegt: als ik op de aarde niet mijn voet stamp, dan wordt het op Sirius bemerkt. ^)

Want wie zulk een uitlating aanhoort met eerbied, die moet ook gaan gelooven, dat de bijbel van draken spreken kan, zonder dat hij met Babel iets te doen heeft, of een duivel zou willen prediken, die komt met uiterlijk gelaat. Als hij hier een werk Gods breekt, "wel dan beeft Sirius.... dan raakt het de sterren. Waarom niet ?

Want de VERBORGENHEID der ongerechtigheid wordt aireede gewrocht. En de „draak" zal daar niets aan veranderen. Babel en Bijbel, zijn twee. Het Woord Gods is niet het woord der menschen.

1) Ernst Troeltsch, „Glaubenlehre", 1925, 259, Münclien-Leipzig, Duncker & Humblot.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Satan.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's