GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is bekend, dat doo'r de heeren Dr , 1. P'. de Gaay Fortman en 8 andere onderteekenaars weer een adres gezonden is naar de Generale Synode. W eer een adres, zeggen we, want reeds vóór de Januari-vergadering der SynO'de is een request van genoemde heeren tot haar gericht.

In de „Kerkb.", officieel orgaan van de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid, wijdt de heer v. K. een breede bespreking aan dit nieuwe request. We ontleenen er enkele passages aan.

Eerst over het uitgangspunt der redeneering van adressanten;

Het standpunt der adressanten is, dat, alvorens er '' sprake zal kunnen zijn van een met gezag voorgedragen exegese of van een kerkelijke uitspraak omtrent 'de eerste hoofdstukken van Genesis, deze Schriftmededeelingen ni'Oeten worden bezien in verband met liet antieke wereldbeeld en met geheel de bedoeling der H. S. Is men, zijn onze theologen, dan niet in staat, zich bij de exegese aldus te oriënteeren, en hebben zij dat dan te Assen niet gedaan? zoo vraag'; men licht aanstonds. Neen, zal bet antwoord luiden, want ten opxiclite van Genesis (bedoeld is blijkbaar: 'de eerste hoofdstukken van Genesis) ontbreekt eeno Gereformeerde Schriftbeschouwing, die aan wetenschappelijke eischen voldoet. Dat kan natuurlijk niet bcteekenen, dat hetgeen bijv. Dr Kuyper ol' Prof. Bavinck liebben geleerd als hun gevoelen over schepping, paradijs en val, geen wetenschappelijk karakter zou dragen, onsystematisch dilettanten-werk zou zijn, dat bij de oppeTvlakte der verschijnselen blijft staan. Neen, men kan hier niet anders bedoeleri^ •dan dat hetgeen de Geref. theologie tot heden'voordroeg met betrekking tot den inhoud van Gen. I., II en III, verouderde, niet m.ecr houdbare wetenschap is. En waarom is dat dan het geval? Omdat geen rekening gehouden wordt met de wijzigingen in het wereldbeeld. Met het verdwijnen van het antieke we-• reldbeeld is de Gereformeerde beschouwing, men kan wel zeggen elke traditioneeie theologische beschou-. wing van Gen. I—IJl, wankel geworden, werden deze ; kapittels tot een vraagteeken.

'Met dit decreet worden dus de bewuste hoofdstukkoii voor het godsdienstig leven voor onbepaalden tijd op halve non-activiteit gesteld. ^^-iHiÈS'c

Het deed zeer eigenaardig aan, dat de "schrijvers klagen, dat juist ten aanzien van een bep'sLald b o e k (Genesis) het bestaan van een „wetenschappelijke Gereformeerde S c h r i f t bescho'uwing" ontbreekt. Dit is, zóó gezegd, een onjuistheid.' Een Schrift beschouwing kan nooit voor één bepaald bijbel-hoek wel en voor een ander boek niet bestaan; wel zullen de resultaten van één en dezelfde Schriftbeschouwing bij ieder boek afzonderlijk te boeken zijn. Indien echter ten aanzien van Genesis een juiste „Schriftbeschouwing"': ontbreekt, dan bestaat ze er vo-or geen enkel bijbelboek. En als ze wèl aanwezig is, dan heeft ze ook lui reeds voor het boek Genesis haar uitspraak i te doen. Hef komt ons voor dat door deze iso-• leering van een bepaald bijbelboiek de schrijvers zelf in strijd komen met het door hen gestelde beginsel, dat men moet uitgaan „van het geheel naar de deelen"; .aï is dan oo'k deze opvatting zelf weer onvolledig te achten.

In aansluiting aan de opmerking in het adres, , dat eerst het „antieke wereldbeeld" nader in.studie genomen moet worden, zegt de heer v. K.:

Vraagt men, zich nu at of de verandering van het tiwereldbeeld dan een omstandigheid van zóó gewichtigen aard is, dat zij dwingt tot het opschorten van allen exegetischen arbeid met betrekking tot de bijzonderheden van de verhalen van schepping, para-'dijs en val, dan is men aanstonds geneigd een vol' strekt ontkennend antwoord te geven. Wat zou het nu voor de exegese der Schriftmededeelingen in kwestie kunnen beteekenen, dat de auteur geleefd heeff in de gedachte, dat de aarde het onbewegelijk middelpunt van het heelal is, terwijl wij thans weten, dat

zij om haar as wentelt en een loop om de zon volbrengt'? Maar de adressanten zouden, werd hun deze vraag voorgelegd, stellig opmerken, dat zij minder het oog Jiebben op het foutieve dan wel op het zeer onvolledige van het antieke wereldbeeld. In den modernen tijd heeft de wetenschap geen geringe vo!rdeiingen gemaakt op. bet gebied der kennis van den bouw van het heelal, ' de bewegingen en den samenhang der hemellichamen, de stoffen waaruit ze zijn samengesteld, en omtrent de wijze van hun ontstaan hebben zich verschillende Iheorieëh ontwikkeld. En hioezeer deze tliectrieën onderling ook mogen verscliillen — hierin stemmen ze overeen, dat de aarde, zon, maan en sterren ieder met haar eigen sfeer, onmogelijk in. een dag van 24 uur kunnen geworden zijn, zooals ze zijn. Al wordt de wetenschap hier gedrukt door veel verschil van gevoelen en onzekerheid, zOiOveel resultaat heeft ze dan toch wel gebracht, dat voor het besef van den nadenkenden _geloovige eene gaping moet ontstaan tusschen de naief-]-eaIistische voorstellingswijze der H. S. en hetgeeri de wetenschap als voor 't minst zeer waarschqnlijk doet aannemen. En hoewel de 9 heeren daarvan geen gewag maken, zoo ligt het toch steUig geheel; o.p> hun lijn hier niet slechts te verwijzen naar de gegevens .der sterrekunde, maar naarde resultaten van het moderne natuurwetenschappelijk onderzoek in 't algemeen, dus ook en eigenlijk vooral naar wat geleerd of vermoed wordt omtrent de wording van plant, dier en mensch. Misschien hebben de , schrijvers hierop wel gezinspeeld toen zij stelden, dat & enesis „onder anderen" in verband met het antieke wereldbeeld dient te - worden bezien.

Al meent de schrijver, dat de poging van adressanten, om voor de door hen gestelde kwestie de aandacht te .vragen, op zichzelf genomen, zou kunnen gewaardeerd worden, hij heeft er toch bezwaar tegen, dat ze aan de kwestie-Geelkerken verbonden wo-rdt. Hij merkt op, ten aanzien van adressanten:

Zij doen oen poging om den haak, door hen geslagen tusschen de 3 hoofdstukken van Genesis, nog eens extra te bevestigen. Het moet alles over één kam geschoren, uit één gezichtspunt bezien. Het is voor hen een vraag of het Schriftverhaal in Gen. 3 een „klaarblijkelijke bedoeling" heeft, maar het is voor hen niet minder een vraag of het Scheppingsverhaal opgevat moet worden gelijk het daar in Gen. 1 staat opgeteekend. Zoowel het een als het ander is voor hun besef duister, omsluierd door hetzelfde waas, product van een geest, die zijn gedachten belichaamd heeft in verwante ondoorzichtige uitbeeldingsvormen, en daa, rom ve.rwachten de 9 bezwaarden dan ook blijkbaar, dat het mysterie van Gen. 1 zal worden ontsloten door denzelfden sleutel, die de ware werkelijkheid van Gen. 2 en 3 aan den dag zal brengen. Maar als men het nieuwe adres nagaat, vestigt zich de indruk, dat het aaneenkoppelen der beide „kwesties" toch wel te kwader ure is geschied, ja eigenlijk • oen vergissing moet worden genoemd. Wat-meer valt waar te nemen bij het maar steeds weer verdedigen van een zwak standpunt, schijnt zich ook hier voor te doen — de argumentatie wordt er niet overtuigender op.

Aan het slot van het a, rtikel woTden de bedenkingen te ernstiger. Men leze:

; Zoo wordt heel argeloos gevraagd — het is maar weer een vraag — of niet de mogelijkheid bestaat, dat in Gen. 3 onderscheid gemaakt moet worden tusschen de bedoeling van den auteur en de bedoeling van de Heilige Schrift. D.at van een „onderscheid in bedoeling" eigenlijk bij heel de Schrift kan worden gesproken, in zooverre de Heilige Geest als eerste auteur vaak veel meer in de Schrift heeft gelegd dan de heihge schrijver als tweede auteur heeft geweien of vermoed, weet ieder. Maar tusschen den bppervlaldcigen, of met tijd en plaats verband hondenden zin, en de diepere, meer algemeene beteekenis, is de verhouding dan niet die van een parallel, veel minder nog die van een tegenstelling, maar die van een doorgetrokken lijn tot haar beginpunt, van uitgegroeide vrucht of bloem tot zaad of knop. Een ander „onderscheid" dus als dat 't welk tegenover Assen verdedigd wordt, n.l. het verschil tusschen zinnebeeld en ni-ysterieuse werkelijkheid, tusschen een, met behulp van aan het gewone aardsche leven ontleende begrippen, opgebouwde voorstellingen van feiten en voor-Averpen, als zintuigelijk waarneembaar gedacht, en een in wezen boven de wereld der verschijnselen uitgaand gebeuren.

De schrijver meent, dat de Schriftbeschonwing hier ophoudt 'Gereformeerd te zijn; dat zij, die verdieping van onze Gerefoxmeerde Schriftbeschouwing vragen, zelf ontrouw er aan worden:

In het verband van het adres kan de naar een bepaald antwoord georiënteerde vraag niet anders beteekenen, dan dat de IX wenschen te zien gerekend met de mogelijkheid, dat de schrijver van Genesis gemeend heeft de juiste toedracht van hetgeen bij de schepping en in de geschiedenis van het eerste menschenpaar voorgevallen is, te weten en dat hij ook het oogmerk gehad heeft daarvan een getrouw verhaal te geven, maar dat hij daarin ten opzichte van bizonderheden door oudere overleveringen op een dwaalspoor is gebracht, echter niét zoover, dat zijn opteekeningen niet dienstig zouden kunnen zijn om na het bereiken door de wetenschap van een zekeren ontwikkelingstrap, eenig beter inzicht te verkrijgen in den aard der aangeduide werlcelijkheid en in hetgeen daarui heefi plaats gegrepen. Is dat Gereformeerde Sclu'iftbeschouwing ?

Tenslotte lezen we:

IVog vreemder gewaarwording geeft het, de adressanten te hoeren vragen — dus maar weer - vragen — of bij Genesis 3 Joodsche geographische en astronomische voorstellingen niet van beteekenis zijn, en of het niet waar is, dat in deze voorstellingen geen onderscheid gemaakt wordt tusschen het aardsche en het hemelsche paradijs, in welke laatste dan zin­ tuigelijk waarneembaar wordt voorgesteld Gods troon en de paradijsrivieren die van daar naar de aarde stroomen, hetgeen dan alles over de „zintuigelijke waarneembaarheid" en de „klaarblijkelijke bedoeling" een „eigenaardig licht" zou doen opgaan. Uit deze in vragenden vorm gestelde bestrijding kan geen andere gevolgtrekking worden gemaakt, dan dat de heeren rekening wenschen te houden met de mogelijkheid, dat het paradijs, precieser nog gezegd de hof van Eden, op aarde nooit heeft bestaan in de gedaante, die Genesis 2 ons teekent, maar dat dit verhaal ons slechts geeft een literarische overdracht in het „zintuigelijk waarneembare" van een aan het begin der wereld bestaan hebbenden geluksstaat, omtrent wiens eigenlijken aard we ons slechts met behulp van negaties — niet aardsch-stoffelijk, ook niet zuiver geestelijk — een zeer vage voorstelling kunnen vormen. De adressanten, die zelf ook geen theologen zijn, en blijkens de publicatie van hun stuk bijval zoeken bij het Geref. publiek, zullen het ons wel • niet euvel duiden, dat wij eenige, misschien wel van wat onkunde getuigende vragen, welke zoo bij ons opkwamen, hier maar doen afdrukken:

1. Met de „Joodsche geografische en astronomische voorstellingen" zullen vermoedelijk wel bedoeld zijn voorstellingen uit de Joodsche, buiten den Canon gebleven literatuur' uit den tijd na de ballingschap. Hoe leggen de bezwaarden hier het verband mat het zoovele eeuwen oudere boek Genesis?

(2. Is het aanwijsbaar, oi is het anders op goede gronden voor zeer waarschijnlijk te houden, dat , de auteur van Genesis bij zijn teboekstellingen reeds verkeerd heeft onder den invloed van geografische en astronomische voorstellingen, die veel later eerst in de bewuste Joodsche geschriften haar vertolking hebben gevonden?

3. Kunnen de adressanten bij de heihge schrijvers in het Oude Testament ook plaatsen aanwijzen, die grond geven voor de gedachte, dat tusschen een aardsch geografisch bepaald paradijs en het hemelsch paradijs geen onderscheid te malcen zij en dus het eerste in zijn beschrijving in Genesis slechts een onvolkomen uitdrukking in aan het aardsche leven ontleende vormen is van het eigenlijke transcendentale paradijs ? '

(4. Het is misschien een feit, dat er godgeleerden zijn of geweest'zijn, die de mogelijkheid hebben geopperd, dat de voorstelling in de H. S., aangaande een geplanten hof waaruit rivieren ontsprongen, zou moeten worden verklaard uit een besef van een boven het zondig-aardsche uitgaanden geluksstaat. Maar wat neemt nu „de wetenschap" aan: dat de hof van Eden als een zintuigelijk waarneembare, geografisch bepaalde plaats ergen? op aarde wel of niet moet hebhen bestaan?

En zouden — nu nog een vraag in het algemeen — de IX hier met beter munitie hebben gevuurd dan het schroot, waarmede de go-dsdienstwetenschappelijke school nu al reeds 10-tallen van jaren het Schriftgeloof en de orthodoxe theologie bestookt?

Tot zoover .de heer v. K.

Het komt ons voor, dat "het adres, dat op veel onder de theologen nog hangende kwesties reeds vooruitgrijpt (neem b.v. de vraag, die de canoniek stelt, omtrent den ouderdom van Genesis) en dat allerlei onderwerpen aan de orde stelt, vergeten heeft vóór alle dingen te denken aan het groote en voor een gereformeerd denker zijn redeneeren beheerschende begrip van: o.penb aring; en dan nog nader: bij zondere openbaring.

Een r e f e r a a t V a, n Ir v. B e u s e k oi m.

In het „Gron. Kbl." schrijft Ds J. Gispen over een referaat, dat hij aantrof in „Fraternitas", het groot-gereformeerde studentenblad.

Zoo las ik met groote belangstelling in het laatste nummer een verkorte bewerking van een referaat door Dr Ir H. G. van Beusekom, gehouden op de Eerste Sociale Conferentie van de G. S. B. (Hardenbroek 26—29 Maart 1926) over: „Vragen van de groote stad". Naar den aard van mijn arbeid in een - groote stadswijk boeide dat referaat me van begin tot eind en werd eigen hooge verantwoordelijkheid me bij vernieuwing op het hart geboriden.

Ds Gispen heeft enkele bedenkingen:

Heeft de referent recht om te zeggen zonder eenige uitzondering te maken: „De kerk, de politieke partijen, de arbeidersorganisaties, allen strijden om de jeugd. Want immers: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Maar dat is een phrase, want het gaat die strijders niet om het belang van de jeugd, maar om de eigen toekomst, om zelfhandhaving".

'Geheel op één lijn worden hier naast elkander gezet.de kerk, de politieke partijen en de arbeidei's: organisatie als strijders om de jeugd. Nu meende ik toch steeds, dat een Gereformeerde de kerk wezenlijk onderscheidt van een politieke partij of een arbeidersorganisatie, omdat de kerk naar Gereformeerde belijdenis principieel van een vereeniging onderscheiden is als de uitvoering van het besluit der uitverkiezmg Gods (Zondag 21, Catechismus; Art. Ö7 Confessie). Mag van die kerk in haar strijd om de jeugd dan maar zoo eventjes gezegd, dat het haar niet te doen is om het belang van die jeugd, dat is haar eeuwige behoudenis en verlossing door Jezus Christus — maar om eigen toekomst en zelfhandhaving?

Er is nog iets, dat Ds Gispen bezwaaxt:

'Allereerst het oordeel van den referent over het Gereformeerde Christendom. Dat is volgens hem gekomen in de periode van de orthodoxe phrase. Mijn woordenboek verklaart het woord phrase: „zinledige uitdrukking of zegswijze, een phrase bestaat uit ijle, schoonklinkende woorden". Volgens dezen spreker voor Gereformeerde studenten is het Gereformeerde Christendom, d.i. de christelijke leer, gekomen in de periode van' rechtzinnige ijle, d.i. ledige, schoonldinkende woorden. De Gereformeerde leer, zooals die tegenwoordig geleerd wordt, bestaat volgens hem uit 349 woorden, die geen inhoud hebben, ijl en ledig zijn.

Weder vraagt al wat in niij is_, of dat zoo maar eventjes in de gauwigheid zonder eenig nader bewijs of argument door een bestudeerd mensch mag worden gezegd tot Gereformeerde studenten. Het houdt naar mijne wijze van zien eenvoudig het doodsvonnis in over het Gereformeerde Christendom onzer dagen, wanneer het de waarheid is. In elk geval is het een felle aanklacht, welke zoo maar zonder nader bewijs niet mag worden ingebracht. Ik voor mij weiger tenminste alleen op het gezag van dezen wetenschappelijken spreker haax te aanvaarden. Meer dan ik zeggen kan betreur ik het, dat een dergelijke beschuldiging op een conferentie van Gereformeerde studenten zonder eenig nader bewijs wordt • ingebracht tegen de leer door die studenten van jongs af als de meest zuivere waarheid geleerd.

Het is jammer, maar het is zóó: velen in onzen tijd hebben rechtmatige wenschen voor de ttfekomst der kerk, en billijke critiek op wat. ze tegenwoordig praesteert of verzuimt. Maar door ©en schromelijke tekortkoming in het opsporen van de oorzaken van het tekort der kerk en een onbillijke beoordeeling van velen, die hun kracht in haar dienst verteren (en die ten deele aan handen en voeten gebonden zijn, omdat ze ook niet hun leven en werk kunnen of willen onttrekken aan de eischen der bestaande gemeenschap), bevriezen zij vele harten en onttrekken vele werkers, die voor de toekomst iets konden beteekenen, als maar niet de liefde voor wat vlak naast hen gebeurt, gesmoord was door klagers en aanklagers tot eiken prijs.

We zeggen niet, dat Dr v. B. zoiOi iemand is.

Maar het verschijnsel, in 't algemeen, werkt heel secuur ontbindend. Alle geroep om reformatie is 'n geroep in de lucht, als niet de groote liefde en het groote geduld aanwezig is en vooral het groote geloof, dat er leven i s, leven uit God, leven dat om Godswil niet mag geloochend worden.

Annie B e s a n t e n K r i s h n a m u r t i.

Ds P. V. Dijk haalt in het „Zeeuwsch Kerkblad" iets aan, dat geschreven - werd over Mevr. Besant en haar geestelijken zoon en heer Krishnamurti:

In de Hope, het weekblad der Chr Geref. in Amerika, werd dezer dagen ook over die Orde geschreveli'. Het kan geen kwaad, wanneer ge — nu Nederland de hoofdzetel staat te worden — ook daarvan eenige kennis neemt.

Ds Marinus Cook schreef het onder het opschrift: Messias tegen wil en dank. Hij deelt er in mede, dat men voor eenige jaren in de Orde „De Stee van het Oosten" nog niet wist, wie de wereldleeraar zou zijn; alleen was men er van overtuigd, dat zijn komst aanstaande was en de Orde diende om de komst voor te bereiden. Maar nu komt Annie Besant, de oude theosofische profetes op haar reizen door Indië in aanraking met een jongen Hindoe, die op echt-Indische wijze zaligheid zocht door bedelend het land af te reizen en te leven van de rijst, die door de bijgeloovige Hindoes óp de graven hunner overledenen wordt gezet als voedsel voor de . geesten. ,

.Ineens ontdekt Annie Besant in dien jongen man, Jiddu Krisjnamoerti den komenden wereldleeraar. Zij raadpleegt de sterren en die zeggen haar, dat deze jonge Hindoe de nieuwe Christus is, hoewel hij zich zelf daarvan niet bewust is. Zoo begint zij over de geheele wereld in de theosofische kringen het Johannes-de-Dooper-werk te doen voor den nieuwen Christus; hem aankondigende als de komende Wereldr leeraar. Overal wordt haar woord met geestdrift ontvangen; men twijfelt overigens toch in theosofische kringen niet spoedig aan wat Annie zegt.

'Ds Cook zegt dan verder: „Maar nu komt de .„ontgoocheling. Krisjnamoerti is in Parijs om te stu-„deeren en daar leidt hij een vroolijk studentenleven „en tegen de geestdriftige theosofische vrouwen van , „'middelbaren leeftijd, die met haar rijkdom en haar „leegen tijd geen raad weten en hem steeds omringen „om door hem gezegend te worden, verklaart hij, „dat hij alles behalve een messias is, en dat er van „het redden van een zondige wereld door zijn „arbeid niet de minste sprake is. Hij houdt van' „sport, gaat graag naar den schouwburg en is volgens „zijn zeggen een doodgewoon jongmensch."

In ieder geval schijnt dit laatste tegenwoordig anders geworden.

'Over de beginselverklaring der schismatieke gemeenten.

Ds H. S. Bouma zegt in het „Friesch Kerkbl." iets over de officiëele publicatie, die gedaan is toen de schismatieke gemeenten onderling zich verbonden in een nieuw „kerkverband":

Maar wat ik vooral bedoel als iets, dat zou doen glimlachen als 't niet zoo treurig was, is de belofte van. de schismatieke kerken, pm terug te keeren tot de gemeenschap met de Gereformeerde kerken, zoo spoedig deze weer waarüjk gaan leven bij behjdenis en kerken-o.rdening.

Een dergelijk woord komt ook voor in de „acta van afscheiding en wederkeer" van 1834. Maar toen ging de strijd tegen een genootschap, dat leervrijheid had ingevoerd en gehoorzaamheid aan reglementen eischte, en was duidelijk aangetoond, waarom het te doen was.

Nu beleeft men iets anders. Daar zijn besluiten van kerkehjke. vergaderingen. Er ligt een breede motiveering in het exegetisch-dogmatisch rapport waarom naar Schrift en-beUjdenis een beweren als dat van Dr Geelkerken moet worden veroordeeld. Van schismatieken kant is veel en velerlei gedaan, behalve het eenige, wat gebeuren moet: bewijzen, dat de , Asser conclusie niet gegrond is in de Schrift en niet in overeenstemming is met de behjdenis.

En toch durft men te beweren: als de Gereformeerde Kerken eerst eens weer terngkeeren tot de belijdenis,

dan willen wij wel weer de gemeenschap herstellen.

Zou 't niet ietwat belachelijk wezen, als 't niet , zoo droevig was?

En dan het kerkrechtelijke? Men is met klompen , over het kerkrecht heengegaan. Duidelijke bepalingen der kerken-ordening heeti; men met vooten getreden. Wettehjke beslissingen vaji wettige vergaderingen heelH; men met hoon en scheldwoorden en verdachtmakingen j Vioor kennisgeving aangenomen. '

j Toch durft men nog te zeggen: als de Gereformeerde kerken waarlijk weer eens gaan leven bij de Kerken-ordening, dan komen wij er ook weer bij.

Dezer dagen schreef Ds Buskes in de „Overt. Kerkb.":

Assen st^t de menschen, die nadenken, voor allerlei vragen, die om een antwoord roepen. Het antvwjord wordt evenwel lang niet altijd gegeven. Toch hebben de mannen, die instemming met de besluiten van jAssen als schibboleth voor het al of niet gereformeerd , zijn hebben uitgegeven, de roeping een antwoord te geven, of, indien dit nog niet mogelijk is, naar een antwoord te zoeken.

Assen is nog lanig niet klaar.

Deze woorden zijn voor „Assen" welwillender dan de officiëele verklaring van het nieuwe kerkverband. Want het vonnis: „niet klaar" is niet zóó erg als de conclusie: „oip den verkeerden weg". Maar tevens is ze al te welwillend voor de schismatieke kerken zelf, want die hebben de afwijking van de Geref. Kerken geconstateerd. En men kan slechts dan de leugen aanwijzen, als men staat in de waarheid.. Men heeft ginds het geloof in het bezit van de waa.rheid. Men spreke dan — en doe het thetisch. „De Bazuin" zei onlangs tegenover Ds Buskes:

Assen is nog lang niet klaar. Assen weet dat goed; en heeft het aan dr Geelkerken gezegd. Maar dr Geelkerken en ds Buskes zijn heelemaal niet klaar. Want die hebben nog vee.l harder gezegd dat instemming met de Asser besluiten het sjibholeth is voor het al of niet-igereformeerd zijn. „Onderteekening" van de formule was voor ie deren Gereformeerde o n m o g e 1 ij k, zei dr Geelkerken. Dat is: een sjibholeth uitgeven.

We zijn dus geen van beide klaar. Gok de „vrijgemaalcte" kerken, die zeer sjibbolistisch hebben uitgemaakt, dat de Geref. kerken niet meer de 3 Formulieren van Eenigheid hebben bewaard. Zij hebben zelfs van het „niet-klaar-zijn" een sjibholeth gemaakt - en moeten dus deze waarheid vooral aan zichzelf telkens weer voorhouden.-

Verbetering. Verleden week stond in kolom 2, blz. 345: „Wij Gereformeeirdea laten dus soms het leven direct, en nog wel acuut, beheerschen door het Leven." Men leze-in plaats van de laatste woorden: „ beheerschen door de leer."

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1926

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1926

De Reformatie | 4 Pagina's