GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SGHOUW.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De letter doodt.”

Niet vaak, misschien wel nooit, is in deze rubriek uit een preek geciteerd. Toöh kan het geschieden; want een regelmatig verschijnende preekenbundel .valt min of meer ander de periodieken. En ook al was dit niet zoo, dan wil 'ik toch niet graag aan de lezers van dit blad onthouden, enkele mooie en voor dezen tijd doeltreffende woorden, die Dr H. A. van Andel, onze missionaire predikant te Solo, schreef in een preek over „De letter doodt, maar de Geest maakt levend". Deze preek verscheen in „Uit de Levensbron". Omdat de tekst van 'zooeven den laatsten tijd herhaaldelijk genoiemd werd, en niet altijd volgens plicht in het rechte lid van •tvetenschappelijke exegese geplaatst wordt, geef ik hier eenige citaten uit de preek:

Weinige woorden uit de Heilige Schrift zijn zoo vele malen misbruikt als dit woord van Paulus. Hardnelckig heeft een dwaling zich aan dit woord vastgeklampt om zich staande te houden. Het Mysticisme, dat het zwaartepunt der openbaring uit de Schrift, het voorwerp des geloofs, verlegt in het geloovig bewustzijn, het onderwerp des geloofs; dat de eigenlijke bron van openbaring zoekt in het hart van den geloovige; dal Mysticisme poogde en poogt zijn goed recht te bewijzen door dit woord.

„Door dit woord"? Neen, eigenlijk niet. Want men veranderde de uitspraak van Paulus om haar voor zijn dwalend inzicht pasklaar te maken. Men maakte er iets heel anders van, namelijk: „de letter is dood". Zonder eenigszins op het verband, waarin deze uitspraak voorkomt, te letten, verklaarde men dan, dat die „letter" de Heilige Schrift was. Men stelde de uitspraken van den Bijbel laag en verhief hoog de inspraken van zijn eigen hart. Met een zekere minachting zag men neer op wie den Bijbel aanvaardde en verklaarde naar zijn letterlijken zin; men ging achter de woorden iets aaclers zoeken, een zoogenaamde geestelijke beteekenis achter de letterlijke beteekenis, een waarheid achter de waarheid. De opvatting van hen, die zich hielden aan den Bijbel in zijn letterlijken; .vorm, veroordeelde men als „letterknechterij".

De zoogenaamde Etliische Schriftbeschouwing onzer dagen vertoont dit Mysticisme in een nieuwervvetschen vorm. Zij verheft „het geloof der Gemeente" ten koste van den geloofsinhoud der Heilige Schrift. Zij plaatst de persoonlijke „Christuservaring" van den .geloovige als bron van kennis naast of boven den „Christus der Schriften". En in de taal van onzen tijd, die met „realiteit, werkelijkheid" dweept, spreekt zij van een , , hoogere werkelijkheid" dan de historische werkelijkheid van het Bijbelsch verhaal, zelfs • van de „hoogst denkbare werkelijkheid", die boven de eenvoudige werkelijkheid naar den letterlijken zin van-den Bijlsel zou uitgaan. Een werkelijkheid achter of boven de werkelijkheid.

De tegenstelling tusschen de letter als „dood" en den Geest als „levend" is een valsche tegenstelling. Want Bijbel en Geest vormen geen tegenstelling. De Bijbel is het Woord van < len Geest en de Geest is de Geest van het Woord. Door den Geest ingegeven, di'aagt de Bijbel de meeniag .des Geestes onder de mertschen.. uit. En^ de Geest bedient, zich ...van.; dat door Hem tot stand gebracht Woord om de harten te veranderen en zondaren te bekeeren tot God. De Bijbel mag niet losgemaakt worden van de.n Geest, Die hem vormde en met Zijn kracht bezielt. En daarom is de Bijbel niet dood, maar levend en krachtig en scherpsnijdend meer dan eenig tweesnijdend scherp zwaard.

Paulus zegt volstrekt niet, dat dé letter dood is, maar dat zij doodt, dat wil zeggen, dat zij doodmaakt, doodslaat. Die letter dient zelf wel terdege te leven, zal ze zoo sterk wezen, dat zij anderen kan dooden. Indien gij door een, vijandelijke linie wilt heendringen, is het niet erg, als ge daar een dooden soldaat ziet liggen, maar liet is wel erg, als ge daar eezi soldaat ontmoet, die het geweer op u aanlogt om u als spion dood te schieten. Een soldaat, die dood is, is heel wat minder gevaarlijk dan een soldaat, die doodt. Voor een dooden leeuw op den weg behoeft ge niet te vreezen, ' maar een doodende, verscheurende leeuw doet u sidderen en vluchten. En als men nu van de letter, die doodt, maakt een letter, die dood is, dan keert men de beteekenis van Paulus' uitspraak precies om.

Het verband, waarin onze tekst voorkomt, toont overvloedig^duidelijk aan, wat Paulus met , , de letter" bedoelt. Hij spreekt over „letteren, in steenen ingedrukt", over wat „geschreven is in steenen tafelen", over Mozes en zijn verblijf op den berg Sinaï, en • maakt een tegenstelhng tusschen de bediening der ' wet in het Oude en de bediening des Geestes in het Nieuwe Testament. Dit alles toont afdoende, dat met [„de letter" bedoeld is: de wet der tien. geboden. Die wet, op Sinaï in steenon tafelen geschreven, is de letter, die doodt. '> '

Dat „de letter" (die men niet vereenzelvigen mag met „de theologie", of de uitwendige eischen), dat de letter, d.i. de wet, dan ook veel leven bewees te hebben, omdat ze door den Geest tot het God gevallige en den zondaar en de kerk noodzakelijke „dooden" gebruikt werd, en dat ze daarom niet mag veracht worden en allerminst tegenover den Heiligen Geest en zijn werk in het hart („de religie") mag worden gestold, heeft Dr V. Andel O'.m. in deze'Voorden uitgedrukt:

Maar teg'elijk krijgt de zonde door de wet een des te schuldiger karakter. Hoe betor het verbod bekend is, des te erger is de overtreding. De wet maakt de zonde strafwaardiger door de verantwoor-" delijkhoid van den zondaar te vefhoogen. Door haar wordt de zonde bij vergissing tot zonde met opgeheven hand. Dwaling wordt leugen. Onnadenkendheid \vordt opzet. Vauzelfsheid wordt moedwil. O, • de wet maakt den zondaar veel, veel schuldiger daii hij reeds is.

Trouwens, als men in het hiervolgende citaat de uitdrukking „wet" vervangt door den term „de letter" (want daarover loopt het in dien bepaalden zin) blijkt wel sterker nog, dat Dr v. Andel iedereen het recht ontzegt, een tegenstelling te maken tusschen de „letter" als iets uitwendigs („theologie") en den Geest als het inwendige („de religie"). Dr v. A. zegt: • ,

Toch is. er ook tusschen wet en Geest een nauw verband. Want 'de wet is een werktuig der genade, een werktuig van den Geest. De bedeeling der wet is op zichzelve een bedeeling des rechts, maar, in verband gezet met het groot geheel van het genadeverbond, is zij een' onderbedeeling, een der tijdelijke vormen van dat verbond der genade. De wet dient om den zondaar aan zijn zonde te ontdekken, hem van zonde te overtuigen, hem zijn doodsstaat te doen kennen. Dat wil God hem leeren, opdat hij; de onmisbaarheid van den Geest, de noodzakelijkheid van do wedergeboorte erkennen zak Zoo is de wet een onderwijzeres Gods in dienst' der genade.

Men kan dan ook de'letter in den aangegeven zin niet missen. 'Wie ze niet uit „den & 6est" aan de gemeente predikt, doet haar te kott. Wie bij de „letter" blijft staan, die blijft onder het Nieuwe Testament. Wie er zich van los maken wil, of zelfs maar haar waarde wil verdoezelen, blijft oiok ónder het Nieuwe Testament staan, omdat hij niet eens aan het Oude, den onderbouw van het Nieuwe, toekomt. Om der wille van het Nieuwe moet men de „letter" van het Oude Testament ook na, ar voren brengen; alleen het standpiunt, het gei-, zichtspunt is nu anders en rijker dan vóór het N. T. Dr V. Andel zegt, dat God zelf zich nu nog bedient van „de letter" (de wet):

Als God ons in eigen ervaring doet ondervinden, dat do wet doodt, is het tevens Zijn bedoeling ons te doen ervaren, dat de 'Geest levend maakt. Het onderwijs Gods is tweezijdig: Hij leert ons de doodende werking van de wet kennen, maar tegelijk ook de levendmakende werking van den Geest.

Tot zoover Dr H. A. v. Andel. Ook in Nederland is onlangs over dien tekst gepreekt, en wel 'door DT J. G. Geelkerken. Men zal in zijn preek onmiddellijk verschil zien met wat Dr V. Andel zegt: Het zou in gewone gevallen geheel overbodig zijn daarover te spreken. Maar men heeft ons aller aandacht voor die preek gevraagd; zé bevat heel duidelijk een apologie tegen wat Dr G. meent, dat als beschuldiging tegen hem ingebracht wordt, en ze laat anderzijds ook heel duidelijk zien, dat hij bezwaren heeft tegen degenen, met wie hij in conflict kwam.

Welnu, we geven eerst iets uit die apologie:

Daarmede is volstrekt, niet gezegd — gelijk men ten onrechte wel meent uit dit 'woord van Paulus te mogen afleiden — dat er in de nieuwe bedeeling geen plaats meer zou zijn voor de letter. Niet voor een geschreven Godsopenbaring, .^nie.t, vp.gr^„een: JJeilige Sclu'ift, niet voor belijdenisschriften, niet voor een geschreven loer. Dat de dienaren van dit nieuwe Testament ongeletterden zouden moeten zijn of zich althans niets zouden hebben aan te trekken van hetgeen er letterlijk in den Bijbel staat. Dat men de letter in Schrift en Belijdenis naar willekeur kan vervluchtigen en verwazen, vervagen en verwerpen. Dat het alleen aankomt op den geestelijken zin, op de symbolische beteekenis, op de idee. Dat het oen em het al is de „geest" der Schrift, de „geest" van het Evangelie, de „geest" der Belijdenis, de „geest" van het Christendom.' En het godsdienstige - leven opgaat in stemming, innerlijke ontroering, bewogenheid des gevoels, religieuze speculatie.

AVie Paulus kent, weet beter. Dit kan hij niet bedoeld hebben. Voortdurend haalt hij letterlijke uitspraken van het Oude Testament aan. Doorloopend baseert hij zich op „de Schriften". Soms beroept hij zich zelfs op één enkele letter der geschreven Godsopenbaring. En zóó zullen ook alle waarachtige dienaren des nieuwen Testaments met hem doen. Zóó wilt immers ook gij het, mijn waarde Ambtsbroeder! evenals ik, wat men ook anders van .ons vermoede of bewere.

Dit klinkt als een pleit ter verdediging. Maar het verslaat geen enkelen aanvaller, omdat ieder, die het met de exegese nauw neemt, aanstonds bemerkt, dat de spreker het woord , , 1 et tor" nu heel anders neemt dan de tekst. In den tekst beteekent het (ook volgens Dr G.) „de wet". Hier gaat het betoog ongemerkt over op , , geschreven Godsopenbaring, belijdenis, geschreven leer, letterlijke uitspraken", enz. Maar daarover liep het niet in den tekst, , en evenmin in de tegen den kring van dezen prediker i/igebfachte bezwaren.

En nu volge net gedeelte, waarin de prediker zelf eenigszins of fens ief optreedt. Hij zegt (de lezer bemerkt, dat de ambtsbroeder, hier bedoeld. Ds Buskes is, die door Dr G. bevestigd werd):

Doch eveneens wilt ook gij, met mij, uit dit apostolisch woord van mijn tekst de waarheid beluisteren, dat het er bij den dienst des mouwen Testaments niet om gaat, ten diepste en ten laatste, om der gemeente alleen maar de letter voor te houden, zelfs de letter der Schrift. Dat wij met onzen dienst er niet zijn, wanneer wij uitsluitend het Woord — en dit dan, gelijk men maar al te vaak gelieft te doen, volkomen gelijk en gelijkvormig geacht met de S c 11 r i f t — louter verstandelijk, bloot uitwendig tot de menschen hebben gebracht, de letter hebben uitgelegd en toegelicht voor het donkend brein, populair hebben getheologiseerd. Wij willen nimmer vergeten, dat wij de bediening hebben, niet van do letter, niet van de theologie, maar van de religie, maar van den' Geest. Van den Geest, die het te boek gestelde Woord, de Schrift, de letter ook door onzen dienst als middel gebruikt voor Z ij n werk. Van den Geest, in wiens bedeeling het er om gaat, dat die het Woord hooren in persoonlijke relatie komen met de realiteiten der geestelijke wereld Gods, waarvan de Schrift ons bewust maakt; hun ziel in relatie met God, den God des Woords zelf on met zijnen Christus, met Jezus en zijn heil; door den Heiligen Geest, die het hart, hot binnenste des menschen bewerkt.

Inderdaad, d i t is een der ernstigste gevaren van onzen tijd, dat terwijl eenerzijds de Schrift wordt losgelaten en haar letter wordt verdoezeld tot idee van den menschelijken geest, anderzijds met name ook in onzen kring een historisch geloof waant, dat de letter genoeg, alles is, haar verstandelijke kennis het vaste en veilige voor tijd en eeuwigheid, en zoo de Geest overbodig wordt gemaakt, verloochend en bedroefd, verzaakt en vergeten wordt. D it is de inzinking, de dorheid en de doodschheid in zoo menigen kerkdijken kring, dat men altijd weer wil de „steenen tafelen" instede van den levenden God, altijd weer den dienst van de letter in plaats van den dienst van den Geest, de letter, star, levenloos als zij in zichzelve is, uitwendig voorgehouden en opgelegd. Terwijl toch de dienst van het nieuwe Testament, zoo geheel anders, bedoelt levend instrument te zijn van den Heiligen Geest, die ons innerlijk bewerkt, en het hart levend maa.kt en levend houdt.'

Het zou alles goed en wel zijn, als hier met den tekst gewerkt wordt. Maar die tekst ligt hier over den rand van den preekstoel heen. Van "de „letter" van Paulus (de wet) gaat het betoog nu ineens overspringen naar de „letter der Schrift"; en natuurlijk denkt iedereen aan de „letterlijke opvatting" van bepaalde Schriftgedeelten. Een gedachtensprong, die, hoe ongeoorloofd ook, nog een heel eind grooter genomen wordt, als vervolgens Paulus' ooxdeel over de „letter" wordt overgedragen op verstandelijke prediking (ook over het N. T.), toelichting van de letter (van eiken willekeurigen tekst uit ieder willekeurig boek) populaire theologie. Al wat dan verder gezegd wordt tegen bloiot historisch geloof, , klinkt heel aanvallend, maar het is een aanval tegen windmolens, want ieder onzer is het ermee eens en Dr G. kan niet bewijzen, dat hij op die dingen wijst en anderen dit nalaten. Ook is het een aanval met ondeugdelijke wapenen; want de exegese is hier geheel en al fzoek, omdat zij helaas de „letter" (nu eens anders gebruikt dan Paulus wil) zooi jammerlijk ontrouw werd.

Het spreekt vanzelf, dat Dr G. mans genoeg is, om dit alles even goed te begrijpen als' ieder. Zelfs wil ik dadelijk opmerken, dat hij in het begin van de preek wel degelijk getoond heeft, bij „wet" aan de oudtestamentische „bedeeling" te denken. Ik haal dit alles dan ook alleen aan, omdat hij de legendevorming ten aanzien van de Geref. Kerken bevorderlijk was met behulp van een tekst, die, als hij' tot het eind toe was uit-gelegd, de Geref. Kerken ygn 4d; e_jtheologie van haar belijders zeer

stérk zou aangeprezen en voor de bediening ran den Geest onmisbaar zou bewezen hebben. Nu Dr G. gem.eend heeft, op die wijze zijn (m.i. onjuiste) voorstelhng van de aanhangige zaten te moeten geven, geloof ik niet verkeerd te doen, als Ik door naast elkanderstetling van deze 2 preeken er op wijs, dat ook Dr G. niet ontkomt aa, n het gevaar, dat men zelfs een bijbeltekst beziet doo> r een gekleurden bril; en vooral, dat tot nu toe zijn poging om te bewijzen, dat het conflict is, zooals hij het ziet, en dat hij daarin doo-r de Schrift, gesteund' wordt, ook door deze preeTf nog geen slap' tot haar welslagen is nabij gebracht.

Hier spreekt niet een criticus van een preeker, maar een afwijzer van een criticus-van de Geref. Kerken. - ,

' K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1926

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS-SGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1926

De Reformatie | 4 Pagina's