GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHODW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Momenten uit den synodalen arbeid. «

Verscheiden bladen spreken zich uit over eniele op den voorgrond tredende kwesties, die in Assen ter tafel kwamen.

Daar is allereerst het bezwaarschrift van Mr K n i b h e te Leiden.

Hiervan zegt Ds Heida in het „Greref. Kbl. v. Maassluis ca.":

Ook uit den juristenkring was Mr Knibbe opgestaan ©n bad meenen te moeten constateeren, dat de conclusies van het Dogmatisch-Exegetisch Rapiport op één avond den 3en Maart door de Synode in meer positieven, krachtig sprekenden geest waren veranderd.

lEn dat was volgens Mr Knibbe een ramp, een (bron van onoverzienbare ellende voor de Kerken geworden.

Waarom? Op welken grond? zoo zouden wij willen gevraagd hebben.

Mag een Synode aan die conclusies niets veranderen. Moet zij zich steeds neerleggen bij de uitispraak eener commissie van rapporteurs?

Ivrijgen we daarmede niet een soort onfeilbaar-, heidsverklaring eener commissie?

Wij meenen, dat de Synode in alles recht heeft die "wijziginjgen aan te brengen in een of ander rapport, die zij wenschelijk acht.

Maar bovendien hier was van geen plotselinge wij-.ziiging op de vergadering der Synode sprake. :

'De commissie zelf heeft in de voorstellen van haren rapporteur eenige wijziging gebracht en daarna is dit voorstel zonder verandering aanvaard door de 'Synode.

Had Mr Knibbe dit maar geweten! Hij had zeker 'zijn tweede brochure, die zich hiertegen richt, in de ipen gehouden.

Prof. Bouwman oordeelt in „De Bazuin" eveneens afwijzend:

(Ml' Knibbe heeft dan ook het onderteekeningsformulier verkeerd begrepen. Het slot van het onderrt; eekenings-formulier geeft niet aan welk een gang een kerkelijke procedure moet hebben, maar verplicht de predikanten, op straffe van anders geschorst te zullen worden, hun gevoelen aan de Synode te qpenibaren.

•Zoo ook heeft de Synode van Assen, — toen , ; er tegen Dr Geelkerken een bedenking was ingebracht, ivan hem gevraagd eene nadere verklaring van zijn . gevoelen. En toen de Synode over zijn gevoelen (een uitspraak had gedaan, ging het niet aan dat iDr Geelkerken opnieuw weer met een nadere verkla-. iring van zijn gevoelen kwam, maar had hij de uittspraak der S'i'no'de eenvoudig met ja of; neen te beiantwoorden. En van dit antwoord hing het af of (Dr Geelkerken als dienaar des Woords zou ajehand-'haafd worden in onze kerken.

Voorzoover Mr Knibbe aanmerking maaikte over •het behandelen van tuchtzafcen in besloiteü - verr gadering, zegt Prof. Bouwman nog: !ï3^S;

Het zou, gezien de mentaliteit van sommige zoo genoemde bezwaarden, ook tot allerlei verkeerdheden' aanleiding kunnen geven, en niet bevorderlijk zijn •voor de goede zaak wanneer alle vergaderingen der (Synode openbaar waren. De Synode van Dordrecht .. iin 1618/19 hield in den regel hare vergaderingen in het openbaar. Maar toch werden sommige vergaderingen met gesloten deuren gehouden. Jezuiten en Roomschen, Joden en Libertijnen slopen immers evenzeer als goede Calvinisten naar binnen. Men .laadde liever de verdenking op zich, dat men „comiplotten" smeedde, dan dat men in de kaart wilde ispelen van Remonstranten en Roomschen, die aanstonds wat zij hoorden op de Synode wereldkundig |inaakten. Zulke pralctijken zouden ook thans den arbeid der Synode kunnen schaden. Daarom - wilde ook thans da Synode Hever den laster van allerlei menschen op zich doen laden, dan het gevaar loopen de goede zaalc te schaden.

Het is dan ook merkwaardig, dat op de Dwrdtsche Synode, toen de buitenlanders waren vertrokken, en de Synode zuiver nationaal was, alleen toehoorders toegelaten werden bij de opening der vergadering. Onze kerken houden in den regel hare (vergaderinigen in het openbaar, - zoodat alle leden der 'kerken haar kunnen bijwonen. Maar zoodra tuchtigevajlen aan de orde komen, worden deze verweze'ri inaar de zittingen in Comité.

Als ooit deze gedragslijn gerechtvaardigd gebleken is, dan is het' wel in 1926. Het is het jaar, waarin tientallen inzenders < en m'edewerkers' van bladen zich hebben wijs g: emaakt, dat een zake-1 ij k geschil kon worden uitgemaakt door de uitgave van een bloemlezing van coupures van bijzinnetjes, uit beto'Ogen of gespireldk'en van bepaalde personen; waarin bet voorkwam, 'dat eea tournee door het land van een uit zijn ambt ontzetten predikant opgeluisterd werd door de publieik© mededeeling van particuliere uitlatingen van personen, die zoo vriendelijk waren, hem in goed vertrouwen te woord te staan, ja ze'lfs, met het verhaal van intieme gesprekken tusschen vooirgangers des volks en derzelver 'echtgenoo'ten; het jaar, waarin — om bij eigen ervaring te_ blijven — een bezwaarde, die tevens de pen voert, mij' persoo-nlijk schreef, dat hij afzag van, een antwoord mijnerzijds op een aantal van door hem gestelde vragen omtrent bepaalde personen - in-het-geding toen ik' de voorwaarde stelde, dat mijn 'door hem gevraagde antwoord als vertrouwelijk moest worden be­ schouwd. Zoozeer heeft het verlangen naar publicatie van wat daartoe ongeschikt is, de geesten overmeesterd, dat het onheil niet te overzien geweest was, als het allen, die wat kwijt willen aan het publiek, vergund geweest was, een stelletje opgevangen zinnen en vooral bijzinnen aan te hooren i n, maar door te .geven buiten-het verband van rede.ea hau'deling. M'en verge te niet, dat in een tijd, waarin 'de woTsteling vaa 'b e g i n-s e 1 e n van het begin af is voorgesteld als een bokspartij van personen, het een weldaad moet geacht worden, dat de perso'nen zoo veel mogelijk zich O'p den achtergrond stelden, om alléén voor de beginselen de aandacht te winnen. Terecht herinnert Prof. Bo'uwman er aan, dat de atmosfeer vergiftigd is door verkeerde samensprekingen, opruiende vergaderingen en door het blad, waarin de daarin optredende perso'nen hun ziel uitgoten.

Wat voorts de critiek' van Mr Knibbe op de wijze van behandeling, "die te Assen gevolgd is, betreft, merkt Ds J. Douma van Britsum nog opi in zijn bekende artikele'Ureeks over Balthazar Bekker:

En al spijt het ons voor de reputatie van mr .Knibbe, die meende, dat de Asser Synode voor 'teerst zooiets gedaan heeft, we mogen toch niet verzwijgen, dat 'de commissie artikelen heeft opgesteld, die Bekker ter o nderte ekeni ng moesten worden voorgelegd. En de kerkeraad is heelemaal niet van die artikelen als iets abnormaals in de Gereformeerde wereld geschrokken, maar heeft ize doen voorlezen, en „de vergadeiinge hebbende 'die elk besonder en ook in hare 't samenbindinge in 't geheel geëxamineerd heeft deselve geapprobeerd".

Zeker in 't onderteekeningsformulier van de Dienaren des Woords wordt aan kerkeraad, classe of synode 'tracht toegekend „van ons (n.l. de predikanten) te eischen nadere verklaring van ons gevoelen". Maar dat wil niet zeggen, dat de meerdere vergadering slechts met den eisch mag kofnen tot een dienaar des Woords, die oorzaak van i, nadenken" geeft: „verklaar u nader, Eerwaarde", ten als Z.Eerw. dan een „verklaring" geeft die om jhet punt in quaestie heendraait en in 't algemeen nietszeggend is, nog eens weer soebatten mag: „ver-Idaar u nader" en verder niet niag gaan. Dan beduidde het heele onderteekeningsformulier niets. Want allen, die met de Gerefoiiiieerde belijdenis in conflict jlcwamen, hebben om strijd „verklaard", dat zij bun londerteelvening der Drie Formulieren van Eenigheid Jiandhaafden en verder met plezier allerlei „verklarin-' gen" van hun 'vroom bedoelen en wat niet al gegeven, zonder echter 't punt in quaestie tot belder-, heid te brengen. Juist door bepaalde vragen te stellen, die beantwoord m o e t e t worden, kan een meerdere vergaderinig van een suspecten ambtsdrager een b, verklaring" krijgen, die • werkelijk wat in nevelen versoholen was opklaart. |

Met betrekking tot de Jverhonding tusschen Ds Brussaard en dè iSynode' schrijft Ds Kunst in de „'Geld. Kb.":

Van citeeren is dus geen. sprake geweest. En e-en ^tuchtmaatregel was het evenmin. Het doel was alleen licht te verspreiden over moeielijkheden en bezwaren en mogelijke misverstanden.

• iDs Brussaard ' meende • namelijk, dat de Synode .uitdruldiirLgen had gebezigd, die niet geheel duidelijk waren of voor meer dan één uitlegging vatbaar.

Hem is daartoe ten volle gelegenheid gegeven.

iBlijkens de eigen woorden van Ds B. is dat ook niet geheel vruchteloos geweest.

Hij verklaarde; dat er hem meer licht was op^ gegaan al waren er nog bezwaren gebleven.

Deze lafts'to nu had de Synode gaarne van Ixem (op schrift willen hebben om ze nader te kunneni behandelen, maar, en hier ligt het misverstand. Ds B. gaf die niet, maar wel een saamvatting van bet idoor hem in eerster instantie gesprokene.

Hierop zal nu weer een resumé moeten volgen van het antwoord dat 'hij ontving. Daarop dan weer van het tweede woord dat hij sprak. En ten slotte van het tweede antwoord dat hij ^ ont'ving. i , Dat is dus een lange weg en we zullen maaJö •afwachten wat er '\fan komt.

ïen slotte schrij'ven enkele bladen over het feit, dat van buiten de belangstelling veel minder was in Assen, dan in Januari. Slechts wordt op één bezoeker van Assen de aandacht speciaal gevestigd. Eerst zegt het „Friesch Kbl." (Ds v. d. Meuleh):

' En wat zegt ge er wel van, dat een zekere mijnheer Buitenhuis, voorzitter van een „comité van beizwaarden", ook te Assen was. gekomen, om met de „bezwaarden" te spreken, wanneer die uit de synode (kwamen.

Bra, vo, mijnheer Buitenhuis! Een rechtgeaard kwee-•ker is er als de kippen bij, wanneer er kaïr vermoed, dat de moeizaam gelcweelcte plantjes het te koud zullen Ücrijgen. »

Difficile est, satiram non scribere.

En Ds Heida merkt op in reeds genoemd blad:

Wel zwierf rondom de Synode nog een bestuurshd van het Amsterdamsche Comité van actie, een zoon van een 'vroeger niet onbekend predikant, 't Leek wel, of hij een ongeveer gelijke post vervulde als de gezant bij het Vaticaan, waarover op politiek gebied •zooveel is te doen geweest.

Een luisterpost scheen hem toevertrouwd.

Denlvelijk zal over de begrootingsaanvrage van dezen deputaat niet zoo voel te doen zijn geweest als den politiek begraven Roomschen gezant.

Hij was echter niet alleen lijdelij'k ontvanger, maar scbeen bezield met bijzonderen ijver om bezwaarden aan boord ite komen, hun bewegingen na te gaan en hen toe te spreken.

Een enkele maal uitte hij zelfs zijn gevoelen in (het openbaar onder de broeders en zusters, rondlom 'de Kerk geposteerd en kwam het tot een debatje (met Assens zonen en dochteren, die over zijn optreden iniet al te zeer gesticht schenen te wezen.

Aangezien wie er niet bij geweest is, niet oo'rdeelen kan, zwijgen we verder.

Overde meening van D'rv. Leeuwen.

Enkele persstemmen richten zich tegen "de meening van Dr v. Leeuwen van Harkema-Opeinde, die door zijn gravamen van zich spirefc'en liet.

Dr S. O. Los van Den Haag geeft in de „Haagsche Kb." een breed artikel. Hij meldt eerst iets van de argumentatie van "DT V. L. :

De sclxrijver begint met teksten aan te voeren, ^aar de klaarblijkelijke bedoeling niet de werkelijke [bedoeling des Heiligen Geestes, de eerste auteur der Heilige Schrift is. Hij wijst op Mal. 4 vs 5, waaruit blijkt, dat de werkelijke Elia zou terugkomen, terwijl id e Heere Jezus leert, dat Johannes de Doóper Elia lis. Voorts op Dan. 5 vs 22 waar Belsazar koning van Babel genoemd wordt, terwijl hij in werkelij'kheid mederegent was met zijn vader Nabonidus. Daar-'uit volgt de mogelijkheid, dat de slang en haar spreken anders moet opgevat worden.

Hiertegen wordt opgem'erkt door Dr Los:

Wat betreft de exegese van Mal. 4 vs 5, waar Johannes de Dooper genoemd wordt Elia, lette men , op Hos. 3 VS 5; Jerem. 30 vs 9; Ezech. 34 vs 32 'en 37 vs 24 waar de Heere Jezus met den naam ivan David wordt aangeduid. Hier is naar het Bijhelsch spraakgebruik geen gedachte aan een werkelijken terugkeer van Elia of van David. En wat Dan. 5 VS 22 aangaat, een mederegent wordt soms koning gen'Oemd, b.v. in 2 Kon. 15 waar Jotham, die regent was, koning beet. Deze teksten bieden geen steun aan de opvatting, dat de slang een naam is voor sataia, want vóór Gen. 3 is de satan nog nergens genoemd in den Bijbel. ;

Dr Los zegt, dat een van "Dr v. Leeuwen's argumenten is: dat de slang listig genoemd wo'rdt. Dit pleit volgens D'r v. L. t e g e n een 1 e 11 e r 1 ij k' e opvatting. Immers:

Vat men die uitspraak letterlijk op, dan komt men tot de uitspraak, dat reeds in den staat der rechtheid zich een kwade eigenschap, de sluwheid, bij de dieren deed gelden. In den staat der rechtheid was alles goed en er is niet de minste grond in de H. Schrift lOm te denken aan een val in de dierenwereld, 'die aan den val der menschen zo!u zijn voorafgegaan.

Maar Dr Lo'S acht deze beKwairen niet geldig:

De exegese van Gen. 3 vs 1 is gegrond op de vertahng van arum d'Oor „sluw", een "kwade eigenschap, die in den staat der rech'theid niet bij dieren kon voorkomen. Maar hi Spreuken 12 vs 18 en 23; Cap. 13 VS 16; 14 vs 8 en 16; 22 vs 3; 27 vs 12 wordt „arum" gebezigd van den kloekzinnige, die wetenschap verstaat. Hier is 3us geen gedachte aan een zondige eigenschap. Waarom zou Mozes in Gen. 3 VS 1 dan daaraan hebben gedacht?

De schrijver beroept zich op Joh. 10 vs 11, doch ; hij vergeet, dat in vs 6 sprake is van een gelijkenis, niet een parabel, maar een allegorie (pai'oimia) zooals iGrimm in zijn lexiko^n vertaalt. Daaraan ontleent 'de Heere Jezus het recht om in den vorm van algemeen geldende zinnen iets te zeggen aangaande , zijn toelvomstig offer (vgl. Zalm p. 456). Mozes spreekt in Gen. 3 niet allegorisch, maar geeft ons de naalcte feiten der historie, gelijk vooral blijkt uit het gebruik van „nu", waarmee hij zijn verhaal vastknoopt aan ide genoemde feiten van de schepping der - vrouw en de naaktheid der eerste menschen.

De vervloeking van de slang kan volgens den schrijver niet op een dier zien. Het is satan die vervloekt i'wordt onder al 't vee en al 't veldgedierte, die op izijn buik moet gaan en stof eten, en die in vijandschap geraakt met den mensch. Als bewijs daarvoor , dient, dat er slangensoorten zijn, met welke de mensch hevriend is. Die vriendschap is m.i. het gevolg van d© cultuur. Bij de onbeschaafde volken zal niemand! een slang, dien hij ziet, laten leven. Een reis naar ide binnenlanden van Z.-Afrika zou den schrijver onimiddellijk lüervan overtuigen. Dit gebruik nu om slangen aanstonds te dooden kan traditie zijn. In Egypte waar men later slangen dressee'rde, bestO'nd destijds een hooge cultuur. Deze nu heeft den mensch in staat gesteld zijn vijandschap te overwinnen.

Op grond van bet aangevoerde zijn we niet overtuigd, dat we in Gen. 3 niet te doen hebbea met historische werkelijkheid. Zij die Gen. 3 allegorisch willen verklaren, zonder dat de H. Schrift daartoe aanleiding-geeft, zetten aUe historische mededeelinigen der H. Schrift op losse schroeven. Daarom achten 'wij, dat de strijd, die de synode te Assen bezijg 'houdt, wel degelijk gaat over Schriftgeloof.

In het geschrift van Dr v. Leeuwen wordt ook gehandeld over de z.g. „klaarblijkelijkheid". Over het woord, dat de Synode bezigde, toen zij' sprak O'ver de „klaarblijkelijke" bedoeling van het Schriftverhaal, is al menig grijnslachje op. bezwaarde aangezichten getooverd. De heer Ebling maakt in dit opzicht eenige zeer juiste O'pmerkingen aan het adres van Dr v. Leeuwen^ die ook het poneeren der „klaarblijkelijkheid" van Schrifttermen 'in critischen zin bespreekt. Wij lezen van den heer bling in de „Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid":

• Maar nu vragen we ons at: wat verstaat de Schrijver hier onder „de klaarblijkelijke bedoeling". Hier is het, dunkt ons wel heel duidelijk, dat de Sclir.

j, klaarblijkelij'k" verstaat, in den zin van „de oogenischijnlijke, maar misschien niét wérkelijke bedoeling".

J)at blijkt opk uit het door Schr. genoemd voorbeeld van Mal. 4:5: Zie, Ik zend ulieden Elia, den profeet, voordat de ^oote, de vreeselijke dag des Heeren

"ï? *; -'''•; «•('•-'•; : •> •-''S'' komt". Volgens Scjjf; '.WSs-"Sk klaarblijkelijke bedoeling, dat de werkelijke Elia zou terugkeeren, maar (dat was natuurlijk niet de juiste bedoeling, want •Jezus zelf zegt, dat met dien Elias niet • bedoeld iwordt de werkelijke Elias, maar Johannes de Dooper. • („De Heiland", aldus de Schrijver, „wijkt dus al van

fde klaai-blijkelijke bedoeling van Mal. 4:5." : Nü vragen we echter: s dat niet een spelen met woorden? De Schrijver betoogt, dat do klaarblijkelijke bedoeling, niet is de juiste, maar de niet-juiste bedoeling; de bedoeling', die slechts Ido oogenschijnlijke is. De Synode echter in, den door-, Bclu'ijver met dit betoog bestreden zin spreekt van ide klaarblijkelijke bedoeling als, de, w^^kelijke bedoeling, de juiste bedoeling. • ': ii^(: f^

Ea even verder zegt de fieer E.:

Gaat het aan, wanneer men een door de Synode gebezigde uitdrulcking bestrijdt, die uitdrukking esrst te denatureeren: laarblijkelijk (= onteigenzeggelijfc zóó bedoeld).te vervangen door „klaarblijkelijk" (= op ''t eerste gezicht; oogenschijnlijk, maar misschien nietjuist), en dan tegen diè ondergeschoven be-\t e e k e n i s den strijd aan te binden met behulp )Van imponeerende geleerdheden als de leer der perspicuitas sacrae scripturae, en die der „facultas se ipsam jnterpretandi"? ' En verder die bestrijding , te doen fculrnineeren in zoo'n zinnetje: e Heiland wijkt dus af van de klaarblijkelijke bedoeling van Mal. 4:5? Neen, zoo is het niet. Wat dat voorbeeld van IMal. 4:5 betreft, de Joden hadden niet de klaai'-(blijkelijke • bedoeling, maar de oogenschij'nlijke, doch 'Hief-juiste bedoeling er van, begrepen, en nu komt .' (Jezus hun te hulp door hun de ware bedoeling He leeren. De Heiland wijld; niet af van' de klaarblijkeiijke bedoeling van Mal. 4:5, maar Hij loert 'do Joden en ons juist de klaarblijkelijke bedoeling. Nu, na het verduidelijkende woord, van onzen peiland, weten we, wat de klaarblijkelijke bedoelinjg! ', vaii dien tekst is.

'Ook uit hetgeen de Schrijver concludeert uit z'n (tweede voorbeeld, blijlct, dat hij de term „klaarpjlijkelijke bedoeling, " in anderen zin opvat dan de (Synode in de door hem bestreden verklaririg. Schr. {beweert, dat de mededeeling, Daa. 7:1, en Dan. '5:22 (Belsasar genoemd Koning van Babel en Zoon \van Kebukadnezar) niet klopt met de mededeelingein der Spijkerschriftteksten (uit deze zou n.l. blijken, dat B. niet koning van Babel, maar krooonprins en medetregent is geweest, en niet zoon, doch hoogstens moge^ Jijk kleinzoon, waarschijnlijk stief kleinzoon van Ne-/bulcadnezar). Uit het redebeleid (we laten de intern© jwaarde of onwaarde van des sclirijvers bewerirug, jhier rusten) moet dunkt ons volgen, dat hij de „klaarblijkelijke" bedoeling van Dan. 7:1 en 5:22 niet de rechte, 'de juiste acht. Maar Schr. gaat direct verdei* jen besluit (met een duidelijke herinnering aan de uitlating der Synode): Uit 't bovenstaa, nde volgt dus ide mogelijldieid, dat de slang, en haar spreken: nders Im'oet opgevat worden dan naar de klaarblijkelijke Ihedoelinig."

: Dit besluit echter kan alleen dan een weerlegging Pjeteekenen van de verklaring der Synode (de klaarbl. • Ibedoeling is de zint.-waarneembh.) als, beide, Syp. o d e e n S c h r., o n d e r „k 1 a a r b 1 ij k e 1 ij' k e b e - ld o e ling" hetzelfde verstaan.

Uit het bovenstaande is, dunkt ons, gebleken, dat . nldit niet zoo is. Daarmee vervalt dat weerleggend ibetoog van den Schrijver. Blijft alleen, over de mogeilijklieid, dat des Schrijvers besluit-ziruietje ver warding s t i c h t.'

Men leggei naast deze opmerkingen die van Dr LO'S (zie boven).

Wat vO'Orts de kwestie van de „klaarblij k'elijkheid" betreft, wijzen we op een artikel van Prof. 'Grosheide in „De Heraut". We cifceeren er uit:

iMaar aan dat alles blijft ten grondslag, liggen, dat ide Bijbelschrijvers waren menschen van gelijke be-.iweging als wij, dat ze zagen als wij', hoorden als (wij, dachten als wij. Anders is a priori alle raogelijk-(heid om uit te leggen afgesneden.

Dat uitgangspunt, die grondslag nu brengt ons bij lBë©l®'aarblijkelijk'ë; ^ïï^'^lJSI^KSz!^^®^ pienschelijke, het begin, dé grond van alle'redeneering, (wetenschap, uitlegging, toepassing.

Evenwel, men versta dit goed. Dat klaarblijkelijke (tnoet niet zoo opgevat worden, dat de één kan zeggen: jhier is alles duidelijk; de ander: hier valt wat te (Verklaren. Dan is van klaarblijkelijkheid geen spralce. •Klaarblijkelijkheid is er bij de samenstellende deelen |van het verhaal of de redeneering, d.w.z. bij de dingen, die het uitgangspunt vormen, niet bij, het nieuwe dat geopenbaard wordt, waarbij die samenstellende deelen dienst doen. En die samenstellende deelen (vallen in het algemeen samen met het algem-eeai Snenschelijke. J^ees ik in de Schrift vader, moeder, iwater, berg, boom, David, Paulus, dan 'valt daaraan ïiiets uit te leggen, dat is Idaarblijkelijk. Men blijft jniet eindeloos verklaren, komt eindelijk tot de com-• (ponenten, die niet uit te leggen zijn.

! Daarmede is, meenen we, een iiiet onbelangrijk fresultaat bereikt. Invloed van de ervaringstheologie lof overschatting van de beteekenis der kenkritiek, inag ons niet afbrengen van het rechte spoor.

Het gelool aan „klaarblijkelijkheid" van sommige Schriftgedeelten is dus niet zóó belachelijk en do'm, als de meetingsmenschen, die er over vroolijk waren, o£ in kranten er op smaalden, meenden.

Tegen de opvattingen van Dr y. Leeuwen over' de „dagen" van 'Genesis I geeft Dr H. W. v. d. Vaart Smit in het „Geref. Theol. Tijdschr." nO'g enkele opmerkingen. Ik vrees evenwel, dat voor meerdere persstenimen geen ruimte zal zijn (het register wordt deze week opgenomen) en zal daarom vandaag niet meer citeeren. Als er volgende week plaats is, geef ik wel enkele passages uit zijn artikel, en ook uit dat van PrO'f. Aalders, die tegen Dr Schouten, ook bekend geworden uit den kerkelijken strijd der laatste dagen, eenige opmerkingen maakt in verband met het „bijbelsch wereldbeeld", het paradijsverhaal en de tekstcritiek'. Dit laatste nummer van het „Geref. Theol. Tijdschr." (Sept.) is zeer belangrijk.

En het levert op zijn manier ook' weer bewijs, dat de vrij leelijke tijd, dien wij doorworstelen moeten, 'toch ook weer iets moois hee^ft; er worden veel kwesties behandeld en O'nderweTpen aangesneden, die anders buiten het gezichtsveld van de meesten zouden blijven liggen. Men moet ook daarop letten. God maakt ook in ait 'jaar g e s (i h i e-denis; en wij, gérefo-rmeerden, moge'n daarin een werkzaam, aa, n(ieel hebben. Dat is toch weer het grcote bij veel, dat klein 'is of klein maakt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1926

De Reformatie | 8 Pagina's