GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

II'.

Tegenwoordig wordt vrel gesproken over „het pai-adoxaal karakter der waarheid." Met name meonen somnr'gen, dat • het gereformeerd p; otPstant'sm'e rjit p.iradoxaa! k-irakter ei-kennrai moet, om zichzelf trouw te blijven. Men meent, dat Calvijn liet reeds uitge-prokon lieeft. Vele invloeden werken hier samen; vooral Karl B; irlli is hier te noemen; hier te lande heeft Prof. Haitj^ma sterk gepleit voor erkenning van do par.; do-N; in de theologie. „Paradrjx" is dan voor hem , , e3n oordeel of redanoering, die blijkbaar in ziciizelf t-genstrijdig is."

Wanneer we nu de stelling, dat het paradoxaal karakter der waarheid met name van den gereformeerden protestant erkenning vraagt, nader willen toetsen, dan is het, om de baan vrij te maken, misschien goed in deze pop-ulaire ariikelen eerst te vragen, welke waarde mo'St worden toegekend aan het Schriftbswijs, dat Prof. Haitjoma voor zijn stellingen aanvoert. Is zijn bewijsvoering uit de Schrift juist, dan brengt hij ons een heei eind op den weg; kan het ons niet overtuigen, dan moeten we de kwestie zelf gaan stellen en uit eigen oogen zien van den-aanvang af.

Laat önsnu maar dadelijk zeggen, dat de poging van Prol. Haitjema, om uit de H. Schrift zijn meening te staven met bewijs, ons in geen enkel opzicht 'geslaagd schijnt te zijn.

Om van deze meening nader rekenschap te geven, herinneren wij er aan, dat Prof. Haitjema, die in zijn „Hoogkerkelijk Protestantisme" o.m. een dankbaar gebruik heeft gemaakt, aJs blijkt, van een (door hem ook aangehaald) art. in de „Encycl. of Religion and Ethics", in het paradox niet wil zien; een oordeel, dat tegen de o v e r h e e r s c h e n-d e of t r a d i t i o n e © 1 e, of allereerst zich opdringende meening ingaat; ook niet een oordeel, dat slechts schijnbaar ons denken breekt, maar waarvan we hopen konden, dat het eenmaal een plaats krijgt. in ons geordend denksysteem; maar — dat hij welbewust de paradox omschrijft als een oordeel (redeneering) die „b 1 ij k-baar in zichzelf tegenstrijdig is; -het paradox onderstelt de opheffing van de grondwet van ons r e d e n e e r e n d denken, en doet dit altijd". Zoo stelt Prof. H. de kwestie.

•.Dat Prof. Haitjema zelf aaii deze omschrijving niet trouw gebleven is, als hij spreekt over de geschiedenis der exacte wetenschappen, die ten deele geschiedenis van paradoxen is (hij spreekt over de beweging der aarde, de mogelijkheid der antipoden, bloedsomloop', telepathie, hypnotisme), doet hier minder ter zake.

Wij willen'wcten, wat hij van het paradox, zooals liet boven omschreven werd, in den b ij b e 1 gevonden heeft.

Nu heeft Prof. Haitjema zich zeer sterk beroepen op wat Mozes te zien kreeg in den bra.tidenden braambosch. „Een vlam des - vnurs zag hij midden in een braambosch, en hoewel de vlammen hoog uitsloegen, verteerde toch het vuur de takken der braamstruik niet. Het was Veeleer zóó, dat midden in den hellen gloed de levende braam'bosch al groener en teerder, en frisscher werd". Prof. Haitjema vraagt: „Is de grondwet van liet redeneerende denken hier niet doorbroken, als wij peinzen over de vlam des vuurs en over den braambosch in den vurigen gloed? Hier geldt het A=; niet A. Want als vuur vuur is, dan moet het ver-])randen, verkolen, verteren. Dit hoog oplaaiende vuur doet" echter zoo niet. '

Dat is A = niet A. Van den braambOiSch laat zich precies hetzelfde zeggen. Hij spot met het redelijk identiteitsprincipe'. Hij staat in het vuur. en blijlt gelijk, maar wordt toch tevens zoo iets anders. Door de vlammen gelouterd, verfrischt, dO'Orglocid. Zelf groen leven en toch ook laaiend vuur. Merkt ge wel, dat dit de redelijke dwaasheid van het A = B is? "

Zoo vraagt de hoogleeraar.

Alaar ik kan nog niet , , .ja" antwoorden op' zijn laatste vraag.

Niet al te veel zal ik ervan zeggen, dat Prof. I-Iaitjema hier uitgaat van oen exegese, die voor hem wel verre van disputabel te zijn, schijnt vast to staan, maar die, zO'Odra ze zou vallen, tegelijk zijn erop gebouwde redeneeriiig zou meesleuren in. haar bankroet. Tot voorzichtigheid maant reeds hot feit, dat ook onder hen, die zich verre houden van de versmelting van de verhalen in don bijbel, met allerlei mythologieën, verschillend gedacht wo-rdt over de beteefcenis van het v u u r, den braambosch, enz. En dan zwijgen we no'g maar over hen, die in den b'randcnden doornbosch den zetel van 'God zien; en in de doornen niet een aanduiding van Israels nctlerighoid, maar (zelfs met verwijzing naar het sprookje van „Doornroosje", waarin de doornen den toegang n a a r h e t p a 1 e i s a f s 1 u it e n) van G O' d s h o o g h e i d zien (omdat dooinS'U den toegang tot God versperren). Toch zijn ze er, die bij wijze van vergelijking herinneren aan 'heti> .waard met don brand - van vuur, dat den toegai^ tot Gods troon, of tot het paradijs, verspert na den val en des menschon verdrijving uit het paradijs, enz. Voor he^n is het vuur dan ook niet merkwaardig, omdat het de struiken niet verteert, maar omdat het Mozes verhindert te naderen; liet spreekt dan in de taal van vlammen hetzelfde als het openbaringswoord: trek uw schoenen van de voeten; de plaats, waar gij staat, is heilig. Do'ornen en vlammen spreken dan niet tegen elkaar in (para-doxaal) maar spreken eenzelfde taal, d.i. sluiten het paradox geheel uit.

Reeds hef feit, dat het visioen verschillende mogelijkheden van exegese openlaat, had den schrijver va-n „Hoogkerkelijk Protestantisme", die niet zoo heel veel later openba.ar criticus van een Asser Synode zou worden, moeten terughouden van een redeneeriiig, die' tot in de diepe schachten der waarheid en der theologie en zelfs der wijsbegeerte afdaalt, en zich dan ontleent aan èe-n Schriftgedeelte, waarin nog altijd „moeilijkheden" zijn. Voor Prof. Haitjema is het gezicht van Mozes in zijn bedoeling en strekking - wel zeer |„klaarblijkelijk". Zelfs zóó, dat hij er redeneeringen op bouwt. Dat is, meen ik, een eerste fo^ut^), gezien in het licht van 1926 (critiek op Assen).

Een tweede is evenwel, dat, zelfs indien zijn exegese onbetwistbaar was, het verhaal van den brandenden braambO'Sch nog allerminst tot de' conclusies van Prol. Haitjema verlof geeft.

Immers, hoe men ook zijn exeges-3 moge geven, (iit staaf toch wel vast, dat de geschiedenis met deii doornbosch een w o n d e r t e e k en is, , door God voor een behaalden mensch met ©en bepaald dool „gesteld". Uit het wonder moet evenwel iiiemand op deze al te vlugge manier concludeeren tot het gewone (het „karakter" der waarheid) en uit het teeken niet tqt de be teeken de zaak (het karakter der „waarheid"). , '\ls PrO'f. Haitjema hi er ui t afleiden wil het paradoxaal , , karakter" der „waarheid", dan is de' stetin der redeneeriiig te zwak. Men kan evengoed uit de pinkstertongeu gelijke conclusies trekken; maar die waren, goed bezien, geen vuur maar ze waren „als van vuur"; of uit het visioen der Open-• baling van het „Lam, s taan de al s g es lach t"; maar dat is visioen; en de twee "schijnbaar paradoxale uitdrukkingsvormen (., staan" en , , geslacht zijn"; zijn volstrekt niet paradoxaal. Want de ziener neemt ze wel tegelijk waar („staan" = heerlijkheid; „geslacht zijn" = vernedering; maar in werkelijkheid kwamen de historische werkelijkheden, die er door afgebeeld werden, na etkaar; „het slachten", de vernedering, was de • we'.g, het middel, tot hot. „staan", de verhooging. Johannes, in zijn gezicht, ziet een-teelcen, dat men zou kunnen kenschetsen, niet met een „óE-öf", ma.ar met een „èn-èn". Wij zeggen, in gewone redeneering i wie staat is niet geslacht, en wie geslacht is, die sta.at niet (dat is dus:6 f-óf; öf alleen geslacht, ó f alleen staande-, maar niet het eene met het andere tegelijk). En daarom zouden wij, redeneerende als Prof. Haitjema, moeten zeggen: lohannes ziet het paradox. Maar als Paulus de „wa.arheid" komt zeggen als dogmaticus, en met herinnering aan de geschiedenis der Godsopenbaring, gelijk zij in de feiten zich voltrok, dan zegt hij: hristus is uitermate vernederd (geslacht) en DAAROM, heeft (DAARNA en DAARDOOR en DAAROM) God Hem uitermate verhoogd (sta, an). Paulus komt dus het scliijnba, ar paradoxale „ènèn", dat men uit het gezicht van Johannes zou willen afleiden, verscheuren; hij 'ha, ndhaaft in zijn theologie en beschrijving der heilige geschiedenis nog het „óf-èf", met uitsluiting van dat paradox, dat Prof. Haitjema in Mozes' gezicht van den brandenden braambosch heeft .gezien. Ik' leg hier geen kunstmatig verband tusschen het een en het ander, om de kwestie te behandelen met spitsvondigheden of wat er op lijken wil; want Prof. Haitjema zelf gaat onmiddellijk van den braambosch van Mozes tot Golgotha toe en zegt, dat ook' daar de paradoxale wa, arheid te zien. i's Van vernedering ©n tegelijk verhooging; vernietiging en handha, ving, brand en onverteerd-zijn. Maar hij heeft dan m.i. ook de denkfout gemaa, kt van verwarring van: anschouwing en redeneering; van teeken en beteekende zaak. God heeft (stel eens even dat Prof. Haitjema het gezicht juist exegetiseert) Moizes willen zeggen, dat het volk', „dat door Jehova .verkoren is, en in Hemzelven opgenomen tvordt, en aan Hemzelven zich verliest in den gloed Zijner heiligheid, toch niet vergaat, maar opgeheven wordt tot voller, rijker leven". Is dit juist, dan ziet Mozes tegelijk en in één moment van 'aanschouwing, wat in de werkelijkheid; -zooals ze doorleefd wordt, allerminst samenvalt, noch logisch, nooh chronoilO'gisch. Immers, door zich als „de oude mensch", als „vleeschelijke" mensch a, an God' te verlie'zen, staat men als „nieuwe", als „geestelijke" mensch weer op uit God. Dat is niet paradoxaal; paradox zou zijn de vereenzelviging óf verbinding of verbroedering van ou'den en nieuwen, van natuurlijken en geestelijken mensch. Uit het levende beeld, dat God Mozes laat zien, kan men niet tot een paradox besluiten, vooral niet als men in het niet-verteerde struikgewas beeld wjl zien van Israels niet-bezwijken onder verdrukking. Want de verdrukking is iets anders dan de verkregen loutering; middel en doel zijn niet gelijk'. Dat het middel (het louterende vuur) Israels verjonging (niet verteerd worden) bereikt, is niet paradoxaal, evenmin als de bewering: et medicijn geneest. Paradox

zou zijn: het medicijn geneest en doodt ouk. üi: Israël wordt gelouterd eii verstokt. Als Prof. Haitjema op die maaiier uit een aanschouwelijke voorstelling redeneeren en concludeeren wil, dan kan hij uit het Jan-de-Bakker-raam van 1926 en uit Toor(3{) en uit een legio van sj^mbolisfen legioenen herauten van het paradox halen. .\Ianr het zou toch niet juiat zijn.

De afwijzing van Prof. Haitjema's aanwending, van Exodus 3 (braamboschj brengt haar consequenties bij getallen. Wijst Prof. Haitjema op Christus' kruis, dan — en hier komt aJ een van mijn ernstigste bezwaren om den hoek gluren —, dan kan hij dit wel bezien in het licht van wat hij uit den braambosch heeft afgeleid, maar hij kan dat niet doen zonder geheel links te laten liggen dat allermooiste en allergercforme? rdste (sit venia vci'bo; studievak van: de geschiedenis der Godsopenbaring. Prof. Haitjema zegt vaalc „nochtans", waar een inzicht in de geschiedenis der Go'dsopcnharing een „daarom" en „daardoor" stelt.

Op Golgotha — aldus Prof. H. — slaan do vlammen van Gods oordeel uit Christus' kruisdood; en TOCH staat het frissche leven in Gods gemeenschap daar ongedeerd midden in. Wat beteekent dat „TOCH"? Spreekt Prof. H. hier over Christus? Dan verwart hij Christus' menschelijke natuur, die zich onder het oordeel stelde met Zijn goddelijke, die met den Vader gemeenschap houdt, oneindig.' Dan verwaarloost hij het „dogma" van den „raad des vredes", die tusschen Vader en Zoon vóór den tijd der wereld den geheel vrijen wil der , , wederzijdsche verbintenis" tot het werk der verlossing stelt, en die das oorzaak is, dat Christus' vernedering vrije wilsdaad is. Zijn staan in Gods vlammenvuur is dan niet paradoxaal ingegaan tegen Zijn eenheid met God; integendeel, nu de belofte gegeven was, zou Christus' onttrekking aan het gegeven woord (ik kom, om Cw wil te doen"), die'eenheid verbroken hebben. Hier past niet de redeneering: Vader en Zoon zijn één, en TOCH (paradox) gaat het oordeel over den Zoon; maa.r de andere: Vader en Zoon zijn èèn, willen daarom èènerlci, en DAAROM gxat de Zoon onder het oordeel door. Het is geen inslag in de drieeenheid, maar daarvan de ééne, ongedeelde, harmonisch naar buiten tredende openbaringsdaad. V.-a - --bedoelt Prof. H. niet Christus, maar de geloovigen, die onder het-, vlammen van Golgotha's oordeelsvuur niet verteerd worden, dan is ook hier het „TOCH" misplaatst. AVant als de „oude mensch" zijn de geloovigen MET Christus gekruist en als de nieuwe mensch staan zij, niet ondanks (., toch'') maar DOOR het oordeel op in een eeuwig leven. Prof. Haitjema stelt „èn-èn"; de Schrift, ook hier: èf-öf.

Zoozeer is Prof. H. met zijn eigen redeneeringen verlegen, dat hij ongemerkt overspringt van A op B, om dan te kunnen zeggen: A = B. Eerst is vo'lgens Prof. Haitjema het braambosch het volk, , , d at door J e h o v a v e rlc o r e n is" (en dus als zuiver gezien is, want de verkiezing is, zoowel infra-als supralapsarisch gezien, een stellen, een „zien" Gods van het verheerlijkte leven); jnaar later is de braambosch bij Prof. Haitjema beeld van het „onheilig menschenleven". De eene bewering staat 2 bladzijden na de andere. Maar hier wordt deze denkfout gemaakt: Israël, Gods volk, afgebeeld in den "braambosch, wordt eenerzijds gezien in Gods idee, anderzijds in zijn misvormde werkelijkheid; nu eens in de uitwerking der idee Gods aan het eind, dan weer als gegeven werkelijkheid in een oogenblik, waarin Gods daad nog op weg is, om den raad, de idee, de verkiezing te verwerkelijkeia. Prof. Haitjema zegt: in dit visioen van Mozes ligt de geheele geloofsleer in kiem verborgen. Maar in deze uitwerking van 'zijn hand ligt menig dogma begraven, en de probleemstelling is onzuiver.

Zijn „nochtans" bereikt Prof. Haitjema üoor een petitio principii (een bewezen noemen van wat nog moet bewezen worden). Als hij zegt: De braambosch van onheilig menschenleven staat (op Golgotha) in de vlam van Gods heiligheid, en kan nochtans leven, groeien, bloeien, dan zegt Paulus: heel goed, mits'ge „nochtans" vervangt door: "dus".

En daarmee is het paradox verdwenen. Ja, maar zal Prof. Haitjema zeggen: Paulus stelt toch vaak het paradox. Hij zegt: ^, ik sterf alle dagen"; en ook: „ik leef". En: „ik leef, doch niet meer ik. maar Christus leeft in mij". En danvolgt de conclusie: Paulus is het (die leeft) en hij is het niet. A = B. Maar dat is niet juist. Prof. Haitjema's eigen leermeester Karl Barth, velt in 1926 voniiis over deze In of VOOT'1923 te Leiden verkondigde bewering, toen nl. Barth in zijn , , Die Auferstehung der Toten" maar eenmaal gedwongen werd, uit den stijl van het onbeheerschte paradox te vallen en meer wetenschappelijk-exegetisch te redeneeren over 1 Cor. 15.

Want in 1 Cor. 15:31 zegt Paulus: k sterf alle dagen; maar dat ziet op zijn lichamelijk lijden en doodsgevaar /noem het: ). Als hij zej; t in Gal. 2:20: k leef, dan is daar sprake van zijn geestelijk leven, uit de wedergeboorte (noem het: y. Daajom is A volstrekt niet gelijk aan B. Karl Barth begreep het: aulus' alle dagen sterven (Ay was de „koopprijs" voor het genieten van het geestelijk leven der geloovigen, die in Christus zijn (B). Nu is een kooppxijs .altijd een erkenning, dat de prijs (A) volstrekt iets anders is dan de waar (B). Al is men geneigd, het anders te zeggen, toch ziet men Barth het paradox wegnemen, daar waar Prof. H. het stelt.

Maar dan bljjft nog staan Paulus' woord: ik leef, dOich niet meer ik. Maar is dat ook paradoxaal? Zeker, het klinkt zoo. Maar een paradox inden zin van Prof. H. (verbreking der natuurlijke denkwet) is het niet. Ook hier is de paradO'X schijnbaar. Allereerst heeft Prof. Haitjema verzuimd van de statenvertaling tol den grondtekst terug te gaan. De statenvertaling lieeft: , , en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij". Maar de juiste vertaling is: „En niet meer ik leef, doch in mij leeft Christus". De paradoxale klank: „ik, en toch ik niet", is niet in den tekst. Maar al was het zoo, dan zou nog Ie herinneren zijn aan het versclril tusschen natuurlijken en geestelijken mensch; tusschen egocentrisch en .christo-of theo-centrisch leven. Het één is heel wat anders dan het ander; Paulus heeft niet, paradoxaal, hier het „èn-èn", maar heel stellig het „ó'f-öf" gesteld, niet: A, maar B.

Overigens maakt de tekst zelf duidelijk onderscheid tusschen het „leven van Christus in Paulus" en het ^, leven van Paulus in het vleesch". Het is jammer, dat Prol. Haitjema dezen tekst, die zoo vaak heeft moeten dienen als aanloopje voor de leeringen der rehgionsgeschichtliche school, niet tot op merg en been ontleed heeft. Als iemand tegenwerpt, dat ontleding tot opi merg en been in strijd is met de liefde, die het p^ a r ad o^x zoekt, dan antwoord ik: ls het paradox er ligt, dan ligt het net zoo diep als „merg en heen". Niet ten onrechte zegt Clemen (Rel. gesoh. Erkl. N. T.), dat op dezen tekst eigenlijk heel onze kennis van Faulus' mystiek teruggaat. Daarom had Prof. H. hem ook anders moeten citeeren. Wil iemand zich op Dcissmann beroepen, die in zijn boek over Paulus hem ook citeert als paradoxale uitspraak van Paulus, dan wijzen we er op, dat Deissmann hier een uitspraak van Paulus meent te vinden, die wijst op een „strijd" tusschen twee beginselen, die in Paulus' ziel om den voorrang streden, een worsteling tusschen 2-erlei mystieken levensdrang. Uit de overwinning, die in die worsteling door Paulus op zichzelf behaald is, groeit dan het woord: ik, neen, niet ik"; maar dat is niet het paradox in den zin, dien Prof. Haitjema aan het woord hechfc. Want iemand, die tegen zichzelf gestreden en' de eene begeerte door de andere overwonnen heeft, komt wel tot een , , paradoxaal", verloochenen van zijn , , natuar", zijn „vleesch", zijn „ouden mensclh", maar Prof. Haitjema heeft het over paradoxen, waarbij de eene begeerte niet door de andere overwonnen, maar met de andere saam verb onden blijft. Deissmann verstaat onxler „paradoxaal" iets, dat tegen de „natuur" ingaat, tegen de orde der zienlijke, der vleeschelijke dingen (zie b.v. bl. 101, 122, 128). Maar Haitjema ziet het paradox juist daar, waar we van de natuur tot den Geest, en van het vleeschelijke tot het geestelijke geleid worden door Gods Geest. Deissmann laat hem daarin alleen staan, als het op de studie van Paulus aankomt, ooknizake Galaten 2:20.

Zoo staat het ook met de andere „bewijzen" van Prof. Haitjema. „Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade', dat ik niet wil, dat doe ik", haalt hij nog aan; maar de „ik", die het goede ^yel, en het kwade niet wil (A) is de nieuwe mensch; en de „ik", die het goede niet doet en het kwade wel verricht, is de oude mensch (B). A staat tegenover B; A begeert zelfs tegen B. Prof. Haitjema verloochent hier een van de meest pauhnische, gereformeerde gedachten — in naam van het gereformeerde protestantisme.

We zullen maar niet verder gaan. De door Prof. H. gevonden paradoxen van 2 Cor. 6:8b—10 zijn slechts schijnbaar; de uiterlijke toestand, de uitwendige s c h ij n is, dat Paulus verleider is, en onbekend, en stervende enz.; maar zijn wezen, gelijk God hem in Christus als nieuw schepsel toebereidt en bekwaamt tot zijn dienst is: aar-, ach tig, en bekend, en levend, enz.

Heel Prof. Haitjema's betoog komt neer op verdoezeling van verschillen, die toch blijven bestaan. Christus' eenheid met den Vader is niet parado-x tegenover Zijn eenheid met de menschen, zooals Prof. Haitjema wil; want Zijn twee naturen zijn niet in strijd met elkander. Dat Hij de „Godmensch" is, die „alles kan" en toch „machteloos hangt aan het vloekhout" is ook geen paradox; want de machteloosheid is niet anders dan vrije wilsbeschikking; Christus' dood is een daad. „De heiligheid", zegt Prof. Haitjema, "ziende op Golgotha, „slaat in haar tegendeel om, en wordt verkwikkende, zaligende, verlcssisnde, verheerlijkende liefde''. Maar de heiligheid heeft niet haar tegendeel in de liefde, doch de liefde zoekt zich in den dood haar voorwerp door de heiligheid. — Christus is God en d a a r o m knn Hij zóó zich vernietigen als-hij het deed. Hij kon dat alleen. — Ik wind er geen doekjes om, dat de vrijmoedige ritiek, die Prof. Haitjema. in 1926 op de Gereormeerde Kerken heeft doen hooren, ook een aaneiding was, om — nu het onderwerp toch eenaal in behandeling kwam — ook eens wat breeer op dezen redeneertrant in te gaan. Het is goed e wéten, dat Prof. H. hier een betoog geleverd eeft, dat, indien het streng ontleed werd, op haast lle punten aanvechtbaar blijken zou — zelfs voor en gereformeerde synode.

Maar vooral bedoel ik met dit 2e artikel de aan vrij te maken voor wat nu verder volgen oet. Wat tot nu toe in Nederland over het paraoxaal karakter der waarheid gezegd werd, was eel niet overtuigend.

En voorzoover de huidige pogingen, om ook Calvijn te ma.ken tol prediker van het paradox in oven omschreven zin, grootendeels op dezelfde ichtvaardige wijze redeneeren, kunnen zij eveneens worden afgewezen.

Men zal onder ons ook in dit vraagstuk, dat door de nieuwere theologen aan de orde gesteld wordt, elijk altijd, eigen wegen moeten gaan en uit eigen eginsel bouwen. Dit te doen zien, was thans voor­ amelijk mijn oogmerk. -

Correctie. ïn het vorig nummer sloop een fout in. In kolom 2, tweede citaat (gedrukt met kleine letter) zijn de woorden, volgende op: „Jan zit niet", niot van prof. H., doch van mij. Lees voor „dus": , , de".

K. S.


^) Gezien de critiek op .A.sscn is het te meer verwonderlijk. Assen beschouwde Gen. 2 — 3 in het licht van algemeens beginselen; Prof. H. bouwt beginselen op een hem „klaarblijkelijke" opvatting van Ex. 3. Assen krijgt critiek, omdat het de „zintuigelijk-waarneembaar"heid van een niet als teeken, niet als visioen, niet als gezicht, maar als historie gegeven verhaal vaststelt. Maar prof. Haitjema gaat uit van de „zintuiglijk-waarnecmbaarteid" van Mozes' gezicht van den brandenden braambosch. Want, indien hier niets „zintuigelijk-waarneembaar" was, dan zou liet gezicht kunnen worden , .verklaard" zooals eens Jeronimo de Vries het deed in een preek; als een visioen van Mozes. Prof. H. moet evenwel die preek sterker veroordeelen dan de synode al de redeneering'Sn van dr Geelkerken: immers, daarmee wordt de beteekenis van het gezicht verlegd van het objectieve spi'eken Gods tot het subjectieve schouwen van Mozes; maar dan is hier geen , , para-dox, " omdat Mozes zijn eigen denken niet doorbreekt; hier is dan geen „oordeel" Go'ds over Mozes' „hoogmoedig" denken, maar een tegenspraak-looze hovestiging daarvan; zonder iets paradoxaals erin. Het is wel vreemd, dat prof. H., die zoo heel veel bouwt op een openbaringsvorm van God, welke geheel wonderlijk, „einmalig, " en , , teekenend" is, en die dat doet op grond van een exegese, dio toch wel disputabel is, op As.sen een fcruisvuur opeüren kon.... enkele jaren later. Indien hij zegt: ja, maar ik haalde er een paradox uit, en i k bleet dus in bet wonder staan, dan antwoorden wij, het paradox was juist wat bewezen moest worden; wie iets afleidt uit een Schriflgegeven, moet in elk geval in zijn denken logisch ermee werken. ••

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's