GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Te Weinigen aan den H. Disch, en te Velen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Te Weinigen aan den H. Disch, en te Velen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redaktie).

Vermoedelijk komea, zoo meen ik, veelal te weinigen aan het H. Avondmaal, èn te velen. Laat mij dit mogen verklaren.

„Te weinigen". Tot toetreden is vèreischt waarachtige beproeving van ons zelven. Deze zelfbeproevlng wordt in het Formulier beschreven als bestaande in drie stukken. Het tweede wordt alzoo geformuleerd: , „Ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem alle zijne zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijne eigene toegere­ kend en geschonken-is, ja zoo volkomen, alsof hij: zelf"'

Hoe menigeen, door voorafgaande ontdekkende en vertroostende prediking eenigen moed verkregen hebbende om toe te treden, gevoelt daarna hier voor zich de deur gesloten. Zoo ver is hij, hij kan bet niet ontkennen, nog niet. Doch als ge hem, haar, de Petrus-belijdenis, voorlegdet in Joh. 6:68, 69, daarmede zouden ze instemmen; al was het nog niet zoo luid als Petrus zelf, althans wèl zooals de andere discipelen, n.l. door niét met .de heengaande schijn-vrienden heen te kunnen gaan. , ; ï^t, '

Wat had daar plaats? Jezus werd, toen Hij dieper öp Zijn leer inging, en allen steun buiten Hèm afsneed, 'doorvelen van Zijn discipelen verlaten. En daarop vroeg de Heere nu de nog blijvenden, of zij liever ook maar niet zouden heengaan. Doch toen werd het ten minste Petrus te warm. Hij kón het stilzwijgen op zulk een vraag van den Heere niet bewaren. En niet alleen dat hij niét wegging, zooals ook de overigen niét weggingen, maar het moest hem ook van de lippen: „Heere, tot wien zullen wij heengaan? G ij hebt de woorden des eeuwigen levens, en wij hebben geloofd en bekend dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.

En dit is wel gewis, dat menigeen, die door de aangehaalde woorden van het Formulier afgeschrikt was, en misschien in geen jaren durft toe te treden, ja het komt voor tot de laatste ure toe niet, evenwel met die belijdenisvan Petrus, in het hart, zoo nog niet luid voor het oor der menschen, niet zou willen heengaan van den Heere, Ja liever aan Zijn voeten zou sterven.

En nu is het voor mij een uitgemaakte zaak, dat zulken aan de Tafel des Heeren behooren te verschijnen, en niet door een Formulier, of wat ook, daarvan behooren afgehouden te worden.

Misschien zal men zeggen: het Formulier is onschuldig. Immers het zegt, dat wij om ten Avondmaal te komen, geen volkomen geloof behoeven te hebben. Ik zie hét nog niet. Immers, welk geloof bedoeld wordt, beschrijven vooraf de aangehaalde woorden. Tot dien opwas moet n^ar het Formulier het geloof gekomen zijn voor van toetreden sprake mag zijn. Een bezorgde ziel verneemt niet anders. Doch natuurlijk, ook zulk een geloof is niet altijd op het hoogtepunt; maar heeft dikwijls met zwakheid, , duisterheid, enz. te worstelen. En wie heeft ten slotte een volkomen geloof? Maar de beschrijving die hier van het geloof gegeven wordt, daar moet iemand die voor het Avondmaal staat, toe gekomen zijn, en zelfs niet alleen naar vroeger bevinden, maar ook naar zijn zielsbesef opdat oogenblik.

Wat echter werkelijk beslist, is hoe ons hart feitelijk staat tegenover Jezus, niet hoever iemand reeds door de onderwijzingen des Geestes op den weg gevorderd is. Misschien zijn die vorderingen nog maar zwak en klein. En bij hoe velen is dit tegenwoordig zoo? Des te meer evenwel is de zoo gewenschte plaats voor zoo iemand daar, waar het ware voedsel toegereikt wordt. Of begint het Christen-zijn met het hooge, met.... alles wat bij den Heere al te vinden is? Neen, het begint met de verhouding waarin wij tot Hem, tot dien Persoon, al is het nog slechts bij aanvang, gekomen zijn. Want indien wij in Jezus gedoopt zijn, dan zijn wij ook in Zijn dood gedoopt, Rom. 6. De prediking van het Evangelie was niet in de éérste plaats een prediking van het kruis van Jezus, maar van Jezus, en daaruit vloeit dan voort, , daarop volgt vanzelf Zijn Kruis. Jezus leidt door Zijn Woord en Geest tot Zijn Kruis: de Herder stelt Zijn leven voor de schapen. Hadden zelfs de Apostelen in den beginne reeds wel een inzicht, ja besef van dat kruis, toen zij overigens reeds wel gevoelden, geloofden, dat Hij het moest zijn die alles zou wèl maken, die volkomen verlossing zou aanbrengen? De pit, het eerste, het beslissende en vaste lütgangspunt van den band aan den gekruisten Christus is een band aan dien Persoon, die ons uit kracht van die levensverhouding van lieverlede alles onderwijst en verleent, het aan niets doet ontbreken.

Wat ik dus zou willen? Ik zou wenschen een kleine invoeging in ons Formulier, om te doen uitkomen het reeds beslissende van een, al is het ook uit de verte, alleen nog maar kunnen naspreken van dien zielekreet: Waarheen zullen wij gaan, alleen Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, want toch Gij. zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.

Nu zou het Formulier hierdoor nog iets langer worden. Mogelijk kon, om dit te voorkomen, de geloofsbelijdenis naar de Twaalf artikelen weggelaten worden. Want ook reeds zonder een invoeging is het overigens schoone Formulier lang genoeg.

Nu, dat er vermoedelijk andersdeels „te velen" aan den H. Disch komen. Ook dit is gewichtig. Ook hier vindt mijn opmerking haar aanleiding in de zelfbeproevlng.

Wat wil de zelfbeproevlng? Immers, dat de mensch, ten einde niet onwaardig te eten en te drinken, en zich schuldig te maken aan het lichaam en bloed des Heeren, zich zelven beproeve en alzóó toetrede. Dit is dus de weg, de eenige waarin men tot het H. Avondmaal mag, en moet komen. Dit is een eisch die voor ieder geldt, niemand uitgezonderd. De diepste richting van het denken is echter bij velen anders. Zij is, dat de eisch die ten slotte alles wel afdoet is: de bekeering. Wie daar maar is, die moet toetreden. Het is ook zoo; alleen in den weg der zelfbeproevlng. Zonder dat, wordt iemand bij den Heere zelf daar niet verwacht, en daar niet aangezien; al zal het zóó de H. Tafel gemakkelijk kunnen voorbijgaan, óók een oordeel zijn, en een oordeel met zich brengen.

Waarom schrijf ik zoo? Is het zoo ondenkbaar, dat menigeen, inderdaad in beginsel wel gekomen op den weg der bekeering, nochtans in later tijd diep weder geraakt in de strikken van zijn zonde en meegevoerd door de vele beslommeringen dezes levens, het komen ten Avondmaal toch stil zóó voortzet, omdat hij daar immers toch hoort, omdat hij toch eenmaal op den weg is gebracht, zoodat hij nu feitelijk zóó gaat aanzitten, zóó als 't ware uit zijn bezigheden en verstrooiingen? Wat zouden de menschen ook wel zeggen, indien hij bleef zitten?

Het Avondmaal is een teere zaak; wij komen daar in direkte, al is het geestelijke, aanraking met het Lichaam en Bloed des Heeren. Het doet daarom denken aan den eisch - des Heeren in Jez. 52: „Waak op, waak op, trek uwe sterkte aan o Zion! trek uwe sierlijke kleederen aan, o Jeruzalem! gij heilige stad!....' Schud u uit het stof, maak u los van de banden van uw hals, gij gevangene dochter Zions!" Ik meen, dat iets hiervan het komen tot

het Avondmaal moet voorafgaan en kenmerken, en dat geheel zonder dit, de weg versperd is; niet zoozeer tegenover de menschen, maar staande voor den Heere, die alles doorziet.

Het is nil meer waar, dan vroeger, dat de toekomst des Heeren genaakt. En in verband hiermede is het noodig, dat wij letten op hetgeen tot de heiliging der Gemeente dient. En nu, dit is een punt, dat hierbij vooral van belang is, ja ook de gansche tederheid van onze Avondmaalspraktijk.

Kort samengevat heb ik het dus over de zelfbeproeving voor het Avondmaal. Zij moet niet veronachtzaamd worden. Indien dit gebeurt, het is een dreigende toestand, die zal dienen tot verderf van de Gemeente en van de zielen.

En de zelfbeproeving moet zich richten, en zal zich vanzelf ook wel richten, naar onzen geestelijken stand. Er is verschil in, of iemand eenigermate gewassen is in de genade, dan of hij nog niet veel anders kent, dan als een bedeesd kind van verre te staan, hetgeen evenwel aan het kind-zijn niets afdoet. De Heere gaat met ons om naar hetgeen waartoe wij nu gekomen zijn. Maar Hij wijst ook de kleinste niet af.

Ik kan niet anders zien, of hiermede is in het Formulier niet gerekend. Trouwens, het is uit een tijd van kracht in het geloof, toen de zwakken, die er ook toen wel zullen geweest zijn, in elk geval meer wegseholen.

"Wij moeten evenwel, dat wil de Heere, ons naar de zwakken, de kleinen richten. En wij mogen "ze niet vertreden.

A. M. DIERMANSE.

Wij hopen op deze „stem" terug te komsn.

EINDRED.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Te Weinigen aan den H. Disch, en te Velen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's