GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wanneer zullen we eindelijk gehoor vinden?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wanneer zullen we eindelijk gehoor vinden?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Medio 1928 stond in het blad der Vrijzinnig Hervormden „Kerk en Volk" het volgende te lezen: „Als een jongeman uit onze omgeving wegtrekt naar Indië, als con meisje van onze kennis als „handschoentje" schoep gaat, als een jong paar ginds het groote begin gaat ma.ken, waarvoor in het vaderland de benoodigde „baan" niet was te vinden, .... wat moeten wij dan zeggen'? Moeten wij ons dan met de optimisten alleen maar verheugen, om'dat in Indië het „volle leven" wacht, met een onbezorgde toekomst in het verschiet? Of moeten wij met de pessimisten slechts beldagen de nieuwe slachtoffers in den strijd tegen het tropische klimaat, dal de ziel uitput en het lichaa.m sloopt? Och, dit pessimisme kan ons zoo begrijpelijk zijn: wanneer wij een ontgoochelde stem uit eigen ervaring hoo'ren vertellen over de moreele ellende der Indische eenzaamheid en der Indische samenleving, wanneer er één terugkomt vóór zijn tijd: , „mislukt", of als daar alleen nog maar komt een kort tolegram, en pas weken later de brieven, die min of meer verklaren, waarom wij een geliefd gezicht nooit zullen weerzien.... En toch blijft het andere óók waar: dat in het "wonderlijk schoone Indië een leven gevonden kan worden, ruimer dan in ons kleine knusse land, rijker aan strijd, maar ook rijker aan bolooning voor wie de kracht vindt om te volharden.... Wat moeten wij zeggen, als Indië weer wegroept leden van onzen kring? Misschien is het beste, om maar niet veel te „zeggen". Om alleen, maar wat mee: tei leven, zooals zij zelf het zien. En als zij ons dierbaar zijn, zal ons hart hun geven: een stüle zegenbee."

't Stukje is niet kwaaid; maar de oplossing meer dan bedroevend. En ik kan me goed begrijpen, dat het „Algemeen Protestanten Blad van N.-L", waaruit ik het overnam, hier in zijn nummer van 12 Sept. 1928 duchtig over klaaigt.

Inderdaad, , aan do Kerk schijnt in het ge.heel niet gedaclit te zijn; aan haar bewarende', sterkende, opbenrende kracht wordt geeiii aandacht gewijd; en begrijpelijk, maar tragiscli in haar slot, klinkt; de verzuchting van het „Alg. Prot. BI.": „Weet men dan in Nederlandsche kerkelijke kringen heelemaal niets van het kerkelijk leven in Indië, óf heeft men daar zoo bitter weinig fiducie in de geestelijke draagkracht oiuzer Indische Kerk? " Ik geloof inderdaad wel dat dit laatste niet onmogelijk is. En ik moet er aan toevo-egen, dat dit gebrek aan vertromveii ook niet ongegrond zou zijn. Wel wil het „Alg. Prot. BI." het zoo voorstellen alsof dit gebrek aan vertrouwen „goeddeels (zou) te herleiden zijn tot afwezigheid van inzicht in het weze-n en de samenstelling der Indische Kerk", maar ik ben er integendeel van. overtuigd, dat nadere kennisname hiervan het vertrouwen in de Prot. Kerk van Ned.-Indië niet versterken, maal' nog veel meer verzwakken zou. Zelf schijnt schrijver hier gok wel iets van te gevoelen, als hij zegt: „Wanneer er oen Gereformeerd jongeling of een R.-K. „handschoentje" afreist naar Indië, dan staan de geestelijke leidslieden (in Holland) toch waarlijk niet met den mond vol tanden. Waarom deze vrijzinnighervormde dan wel? "

Het is eear gelukkig teeken van kerkelijke opleving in Indië, dat do vraag, wat gedaan moet worden ten aanzien van hen, die uit Holland uitkomen, al meer onder oogen gezien wordt.

Het „Alg. Prot. BI." meldt, dat zoowel het Kerkbestuur van do Prot. Kerk ais de Kerkeraad te Batavia er zich mee bezig hielden; en zelf dringt het aan op nauwer contact tusschen de Kerken in Holland en Indië. Men zende steeds bericht van ieder, die naar Indië komt; men doe dat als Keirkeraad, maar ook particulier.

Onze Gereformeerde Kerken in Indië komen op dit punt gelukkig niet achteraan; integendeel: ten O'nzent is dezo actie reeds jaren lang aan den gang, en.... het is slechts diep te betreuren, dat ze door de HoUandsche Kerken in het algemeen niet met meerdere activiteit beantwoord werd. Want voor ons kan niet gelden een gebrek aan vertrouwen; dat weten we beter; dat kan niet zoo lang we in één Kerkverband leven; daar is ook nog' nooit iets van gebleken; neen, maax bij ons is het veeleer een kwestie van onbekendheid met het Indische Gereformeerd Kerkelijk leven, en soms oo'k wel van zekere laksheid, of ook (en ik geloof dit nog wel het meeste) van o n-derschatting der groote geestelijke en moreele gevaren^, die de uitkomeu'den tegemoet gaan.

Ik heb mij menigmaal verbaasd over de schuldige

en onbegrijpelijke zorgeloosheid, waarmede soniinige ouders hun kinderen naar Indië kannen laten trekken. Men ziet er dan wel tegen op als een zoon of doohtor naaff Indië wil of moet; mem is vol zorg omdat men nooit veel go«ds van die lainden hoorde, ea wel méér nog omdat men zich van het leven daar geen rechte voorstelling kan maken en men zija kinderen in den volsten zin aan een onbekende toekomst moeit overgeven: en bij het vertrek geeft men hun dan tenslotte ook wel vek> goede en ernstige woorden mee; maalr.... het zijn raadgevingen, waarvan men zelf de zwakke zijde wel voelt: ze moesten algemeen blijven; ze konden' maar zoo weinig concreet zijn; do kinderea zullen er misschien, maar weinig aan hebben.

Maar o! waarom dan toch niet méér gedaan dan dit alleen? Waarom toch denken vele ouders er niet aan^ hun kmderen ©en doopattest mee te geven, of hun Kerkeraad te vragen dat op te willen zenden naar Indië? Waarom schrijven ze niet naar den Kerkeraad of predikant van de plaats waar hun kinderen komen, om catechisatie v.oor hun kinderen te vragen; om een en ander me© te deelen van hun kind en van hun gezin en gezinsleven? In den handel en bij do Marine en in de cultures heb ik telkens weer Gereformeerde doopleden aangetroffen, van wien we nooit iets gehoord hadden; die dikwijls geien attestatie bij zich hadden; en die soms zelfs van de Kerk in Indië nog nooit te voren iets verr^omen hadden.

En ook de Kerken in Holland hadden hen blijkbaar .niet ingelicht, of _soms foutieve voorlichting gegeven. .Taren aaneen is er van de Indische Kerken op allerlei wijze een sterke roep uitgegaan tot de Kerken in Holland, om toch vain iedor die naar Indië vertrekt kennis te geven aan den betrokken Kerkeraad in Indië, ol aan den Kerkeraad te Batavia, als de vertrekkende nog niet weet waar hij Ln Indië zal terecht komen. Vergis ik mij niet, zoo is dit punt ook op do Synode zelfs eens ter sprake geweest. De laatste jaren werd een advertentie vanwege do Classis-Batavia in het Jaarboek onzer Kerken geplaatst met hetzelfde verzoek. Pas geleden nog zond de Kerk van Medan opnieuw een noodkreet over deze materie naar de Hollandsche bladen. En toch nog altijd wordt nog slechts door ei n kol e weinige Kerken voldaan aan het verzoek der Indisch} Kerken, om steeds van iedere vertrekkende afzonderlijk kennis te geven aan de Kerken in Indië; zoo mogelijk met datum en boot van vertrok, opdat de Kerken in de gelegenheid zijn de nieuw-uitkomenden aanstonds te begroeten en in te leiden in den kerkelijken kring; mot raad en daad bij te staan in hot vreemde la.nd; en bovenal op te wekken tot ernstig kerkelijk meeleven en te waarschuwen voor de specifiek Indische gevaren.

Men onderschat blijkbaar de beteekenis hiervan.

In een vorig artikel heb ik er reeds op gewezen^ dat meerderen (en onder hen zijn er, van wien men het in Holland niet zou verwacJit hebben) al ontredderd in Indië aankomen, maar toch nog zeer gevoelig om, eenmaal van boord, het roer weer om te gooien. In het begin van hun verblijf in Indië zijn dezen dikwijls nog het moest toegankelijk voor de bemoeienissen en zorgen der Kerk. Ze hebben iets van het groote wereldleven meegemaakt, maar zijn er meestal nog niat geheel door gevangen: de invloeden van thuis werken nog te sterk na. Ze staan voor het eerst alleen in een niouw en vreemd land, want de bootkennissen zijn uit elkaar geslagen: ieder gaat direct zijn eigen weg. Ze hebben behoefte aan steun, aan hirlp, aan vriendelijkheid, aan eenigc' liefde; ju.ist gedurende die eerste dagen, van hmi verblijf in Indië.

Bcsliasend voor vele volgende jaren zijn dikwijls de eerste-maanden van het verblijf in Indië. Is men dan geheel aan zichzelf overgelaten of uitsluitend aangewezen op nieuwe kemiissen: de collega's van zijn kantoor of fabbriek, dan is het schier regel, dat men als vanzelf terecht komt in kringen waarin men als Christen niet thuis hoort; in ^een spheer, die het stempel van het ongeloof draaigt; en. men staat van meet af alleen in een brand van strijd en verzoeking; men voelt zich eenzamer en verlatener dan ooit te voren; men voelt het gemis van ouders, vrienden en oude kennissen, valn de Kerk en de gansche dragende gemeenschap.

Laat toch de Kerken in Holland bericht geven van alle Gereformeerden, die naar Indië vertrekken, opdat < le Kerken in Indië in staat zijn haar roeping tei vervullen jegens velen, die het juist in het begin zoo moeilijk hebben. Later.... is liet dikwijls t e laat; an onlxerstelba.re schade is dan menigmaal reeds toegebracht aan lichaam on geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

Wanneer zullen we eindelijk gehoor vinden?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1929

De Reformatie | 6 Pagina's