GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOOW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOOW.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over Interkerkelijkheïd.

, , De Rotterdammer" is zoo vriendelijk, te antwoorden op wat ik verleden week opmerkte. Het lichaam vau de bestrijding, die het blad geeft, is vriendelijk, en wordt door mij dankbaar aanvaard; voorts is er een «taart aan dat lichaam en in deze cauda zit wat venenum. Hetzelfde venenum, dat ik meer aantrof im de polemiek, van wie zich interkerkelijk noemien.

Merkwaardig is, dai de zin, waar het op aankomt, alweer wordt weggelaten.

Letterlijk citeeren gebeurt niet dagelijks. Ik heb het er niet over gehad, dat men waardeeren mag. Ik hef) hot er ook niet over gehad, of men een kerkgebouw ri mag staan aan de clir. geref. jongelingen, zooals' ni Utrecht door den geref." kerkeraad is gebeurd. „De Rotterdaimner" fantaseert maar weer wat, als het blad meent, dat ik den kerkeraad van Utrecht kwalijk nemen zou (althans anders dan liij zou handelen) zijn besluit inzake het afstaan van een gebouw. Want dat kan men doen, zonder een moment te beweren, wat „De Rotterdammer" beweerde, dat God den bond van Chr. geref. jongelingen groot gemaakt heeft. 'Waarom moet men eerst een karikatuur geven, van wat ik zeg, om dan daartegen te vechten? Omdat men den principieel-scherpen kant niet uit wil.

Volgende tirade geef ik graag letterlijk weer (ik hoop, dat anderen ook eens er 'toe komen zullen, volledig te citeeren):

Goed „kerkelijk besef" verhindert ons niet dankbaar te erkennen den zegen Gods over andere kerkelijke organisaties. Daarom is het «ize vaste overtuiging, dat niet alloen ons „interkerkelijk" standpunt ons veroorlooft met waardeering te spreken over den Chr. Geref. Jongelingsbond, doch dat zelfs een kerkelijk ., Geréfcrmeerd" standpunt dit niet zou beletten.

Wij zijn ervan overtuigd, dat in de Geref. Kerken inzonderheid gebeden wordt voor den arbeid der Zending, welke uitgaat van die Kerken zelve, maar dat daarbij het werk der „Zending" in het algemeen niet vergeten wordt.

En wanneer in die kerken gebeden wordt vopr allen ai'beid in Gods Koninkrijk, dan is daarbi] zeker niet uitgesloten het werk van de Chr. Geref. Jeugd-•organisaties, om ons ditmaal tot deze alleen te bepalen.

Warmeer men zich plaatst op streng „kerkelijk" standpunt an de eigen kerk houdt voor de „ware kerk", dan wordt daarmede toch niet bedoeld, dat God Zijn zegen onthouden zal over allen arbeid, die

van andere Kerkformaties uitgaat. Wij gelooven, dat God in Zijn barmhartigheid ondanks veel verkeerds' in een kerkelijke organisatie, zegenen wil den arbeid van hen, die in die organisatie opkomen voor de majesteit van Gods Woord.

Aan de eene zijde houden wij streng vast, dat ieder schuldig is zich bij de „ware" kerk te voegen, en dat ieder zich terdege rekenschap' heeft te geven, waarom hij zich door belijdenis aan een bepaalde kerkformatie als lid in volle rechten verbindt.

D'Oich anderzijds gelooven wij evenzeer, dat God in Zijn barmhartigheid Zijn zegen wil geven over allen arbeid, die verricht wordt tot de eere van Zijn Naam en tot de komst van Zijn Koninkrijk.

Zelfs ons op „kerkelijk-Gerefo^rmeerd" standpunt stellend, zouden wij de door Ds Schilder gesvraakte woorden voor onze rekening durven nemen. Veel minder meenen. wij dus iets te mogen terugnemen], nu wij met; ons lilad een interkerkelijk standpunt innemen.

Wat heeft dat nu te maken met mijn opmerking^ Geein zier; het gaat er alles langs heen.

Hierover loopt het: „De Rotterdammer" wil interkerkelijk zijn.

Dat is best. Ik begeer van onze anti-revolutionairei dagbladen ook niets anders.

Maar dat beteekent dan ook, dat men van alles, wat zich op het christelijk erf voordoet, kennis neemt, objectief verslag ervan doet, maar zich niet inlaat met kerkelijke kwesties, op zulk een wïjze, dat partij gekozen wordt vóór de eene, tégen de andere kerk.

Dit laatste deed „De Rotterdammer".

Als het waar is, dat God den Chr. Geref. jongelingslbond 'heeft groot gemaakt, dan moet ik mij haastig; tot dien bond begeven.

Dan is de zaak uit. ,

Dan is de zaak uit. , Men moet Gods naam niet ijdellijk gebruiken. God-„laat" erg veel groot worden. Het Zoeklicht is groot. En het Leger des Heils. En liet getal der Hervormden, die anders denken en vooral doen, dan wij. En misschien wordt er nog heel wat meer groot. De ethischen nemen toe. Misschien is er ook nog toekomst voor de groep-Geelkerken.

Maar wie zegt: God heeft dit alles groot 'gemaakt, die heeft niet gepraat over die menschen en groepen alleen. Die heeft ook een stelling verkondigd omtrent den levenden God.

Die heeft een Tcwestie beslist.

Misschien kan ik „De Rotterdammer" mijn bedoeling duidelijk maken met volgend voorbeeld.

Evenals „De Rotterdammer" inter-kerkelijk is, maar politiek kleur bekent, zoo zijn er ook inter-politieke bladen, die evenwel kerkelijk kleur bekennen.

Wat zou „De Rotterdammer" er van zeggen, als „De Reformatie", of „De Heraut" of „De Bazuin" eens bi)' het jubileum van de groep der Staatkundig-Gereformeerden — die ook zeker groeien zal — zou schrijven: ij zijn interpolitiek. God heeft de groep van 'ds Kersten groot gemaakt; wel gefeliciteerd? En het i s e e n rmzalige hobby, die Kerstianen zoo dagelijks na te rekenen?

Dat zou een streep halen door wat thans „De Roterdammer" schrijft in verkiezingsdagen, nu het blad — volkomen lerecht — bewijst, dat misverstand en etenschappelijke lichtvaardigheid de groep-Kersten den asdom verleent.

Dat een organisatie groeit, heeft niets met zegen e maken. Dat kan ook een oordeel zijn. Zegenis r alleen in de gehoorzaamheid.

En voorzoover de christelijk-gereformeerden hun jonen menschen „de groote levensbes; insielen" leeren, oen zij wel, en volgen zij na, wat anderen — die z ij! ekelijks te licht nevinden — begonnen zijn.

Maar voorzoover zij die jongelingen opvoeden tot het hristelijk-gereformeerd zijn, voorzoover ds Hilbers en nderen die jonge menschen leeren te gelooven, wat duienden „Rotterdammer"-lezers volstrekte onwaarheid, oemen, voorzoover zij over de Vrije Universiteit en over r A. Kuyper etc. onware dingen leeren, voorzoover zij en — precies als „De Wekker" e: a. — houden buiten de roote kwesties van hun eigen beginselen, zoodra die aar eens concreet worden aangepakt, — voorzooer dit alles, en nog veel meer, waar is, zeg ik: God laat eel toe, maar „toelaten" is geen approbatie. Ik geloof er niets van, dat God dien Bond groot gemaakt heeft. Als ik het geloofde, moest ik mij bekeeren tot dien Boud.

En als nu „De Rotterdammer" interkerkelijk wil zijn, dan moet het blad niet gaan beslissen, wat de Almachtige God zoo al goedkeurt en „met zegen kroont".

Wat de afgevaardigde van den Bond van J.V. op G. G. zei, was dan ook heel iets anders. Evenals wat het orgaan van dezen Bond schreef. Het is weer, zich van mijn betoog afmaken, als het blad zegt: daarmee zal ds S. het wel oneens zijn.

En nu we toch openhartig met elkaar spreken, moet me nog iets meer van het hart.

„De Rotterdammer" zal wel begrepen hebben — anders verwonder ik mij —dat ik die paar zinnetjes niet schreef zonder aan meer te denken.

Dat ik eindelijk eens iets zei aan het adres van dit blad (dat zich over sympathie b e w ij z e n van mijn kant niet te beklagen heeft) is een gevolg van mijn overtuiging, dat „De Rotterdammer" den laatsten tijd volstrekt niet interkerkelijk is.

Het blad is dat geweest; toen het n.l. objectief alle in aanmerking komende groepen tot hun recht liet komen, doch zich voorts hield buiten niet-politieke beginselkwesties.

Maar in den laatsten tijd — velen weet ik, die er ook zoo over denken, ook onder predikanten •— bestaat de z.g. •inter kerkelijkheid feitelijk in een v e e 1-k e r k e 1 ij k-h e i d. Vandaag een gereformeerd geluid •=— dat ik niet verlang —•, morgen een christelijk-gereformeerde stem (God heeft hun Bond doen wassen), - ^ overmorgen een geelkerkiaansohe stem (als b.v. in kerknieuws iemand geelkerkiaansche lectuur aanprijst, omdat we toch naar de stem van onze „geestelijke leidslieden" moeten luisteren, wel ja!)

Als dat zoo doorgaat, krijgen we binnenkort meer van die gekleurde vertoogen in kerknieuws.

Ik heb geen enkele bevoegdheid, „De Rotterdammer" de les te lezen over haar redactie-leiding. Ik heb wel bevoegdheid —• gelijk iedereen — te zeggen: een redactie, die vandaag een schrijver een geelkerkiaansch woordje laat pennen, en morgen een ander een christelijk-gereformeerd woordje, en overmorgen een ander weer een, laat ons zeggen, gereformeerd woordje, is niet interkerkelijk. Zij is v e e 1-kerkelijk; en dat is het juist, wat ik opmerkte.

Velen hebben dit den laatsten tijd met droefheid geoonsfateerd. Zij begrepen, dat de goede tijd voorbij is, toen één redacteur (de heer D. de Wit) het kerknieuws verzorgde, en hooren thans veel stemmen spreken, die ook velerlei zijn, en niet altijd neutraal, d. w. z. niet interkerkelijk.

En dan zxvijg ik nog van de berichtgeving. Soms schijnt een nietigheid in een minderheidsgroep honderdmaal meer te beteekenen, dan een beteekenend verschijnsel in een groote groep. Minderheden ontzien — graag! Maar het moet niet gaan ten koste van de massa, van hen, die het e e r s t en het 1 a n g s t en het meest bewust trouw zijn aan onze dagbladpers. Sp/'eekt de historie niet? Hoevelen zijn uit de groep-Geelkerken al ontrouw aan de A.-R pers? Heeft God die groep straks ook als zoodanig groot gemaakt?

Laat „De Rotterdammer" een belangstellend lezer niet kwalijk nemen, dat hij het blad interkerkelijk wil houden. En nu no3 de staart met het gif?

Maar het is beter, daarmee een week te wachten.

Kinderkerken.

De „Rotterdamsche Kerkbode" geeft in een artikel de volgende passage:

De liefde voor kinderkerken is in de laatste jaren niet sterker geworden. Niet alleen in orthodoxe, maar ook in moderne kringen deden de oude argumenten, dat de kinderen ei niets van verstonden en dat zij niet volgepropt moesten worden met dogma's, geen opgeld meer. De waardeering van de prediking, voor de jeugd, werd weder grooter. In 1925 verscheen bij Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem oen boek getiteld: „Uit mijn jeugd", door Prof. Albert Schweitzer, Theol. Phil. Med. doctor. Deze geleerde, die in drie faculteiten doctor is, en die geenszins tot de orthodoxen behoort, schreef (zie pag. 67) bet volgende: „uit do godsdienstoefeningen, als kind bijgewoond, heb ik zin voor het plechtige en behoefte aan stilte len overpeinzing, het leven in meegeinO'men, ik kan me niet indenken, dat ik zonder dat alles zou kunnen leven. Daarom kan ik demeening niet deelen van hen, die»de jeugd niet wenschenj te laten deelnemen aan gods di en s toef e-ningenvoior volwassenen bestemd, voordat ze er iets vanbegrijpt. Het komt heelemaal op' hec begrijpen niet aan, maar op het tegenwoordig zijn bij een plechtigheid. Dat het kind de groote menschen in plechtige aandacht verzonken ziet, en van die stemming een diepen indruk krijgt, dat is het wat van groote beteekenis voor de jeugd is." Ziedaar een getuigenis van een man, die niet bevooroordeeld kan genoemd worden.

Kinderen behooren in de kerk. Natuurlijk z, nllen de ouders met wijsheid moeten handelen. Een leeftijdsgrens kan hier niet aangegeven worden. Het eene kind kan veel eerder meegaan naar de kerk dan het andere kind.

Toen men begonnen was om te differentiëeren, gir^g die zucht steeds verder. Eerst waren de kinderen apart gezet en daarna begon men j eugddienstea in te stellen, prediking voor de rijpere jeugd, die immers wat anders begeerde eu wat anders noodig had dan de ouderen. Wij willen den ijver van he|n, , die in zulke jeugddiensten voorgaan, waardeeren; wij willen niet ontkennen, dat er voor sommigen iets goeds uit geboren wordt, en dat er jeugdigen onder de prediking komen, die er anders niet meer zouden komen. Dat geven wij aanstonds toe; maar dat kan voor ons geen reden zijn om van ons standpunt af te gaan: de rijpere jeugd behoort onder de bediening des Woords in het midden der gemeente. Besef| men dan niet, als de differontiëering doorge^ trokken wordt, dat men straks ook kan komen met den eisch: geef ons diensten voor intellectuee-

1 e 11, want de gestudeerden hebben wat anders noodig dan de niet-gestudeerden. Ja, dan kan men nog wel meer diensten scheppen. Maar door dat alles wordt juist de bedienin, g des Woords in de gemeente geschaad. Gods Woord is voor alle leeftijden en yoor alle standen. Dat is de heerlijkheid van het Woord. Jezus sprak ook tot de schare, grooten en kleinen, ouders en kinderen, armen en rijken, wetgeleerden en visschers. Dat is het wonder\-olle in het Woord. Ieder kan er in vinden, wat hij noodig heeft tot z ij n waarachtig heil.

Hoe ds Lingbeek zich de S. S. R. voorstelt.

In „Staat en Kerk" (2 A^lg. '29) schrijft ds C. A. Lingbeek:

Aan onze openbare universiteiten (Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht) heeft men altoos nog een deel studenten, die tot de „Gerefoi-meerde Kerken in Nederland" beh-ooren.

Dat komt omdat men aan de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag te Amsterdam nog lang niet in alle vakken kan studeeren; b.v. niet voor ge­

neeskundige. Dus men heeft aan die Openbare Universiteiten dan. een deel Afgescheidene studenten, die daar hun Afgescheiden club hebben, waar zij den band met allen die mede van afgescheiden haize zijn en daarmee den band met hun kerk (wij bedoelen Kerken) en godsdienst onderhouden. In onze jeugd heette zoo'n studentenvereeniging meestal naar den eersten Afgescheiden predikant in ons land „Hendrik de Code" en later kreeg zij een Latijnschen naam, waarvan de vertaling luidde: „Vereeniging van Gerefonneerde studenten".

Wij herinneren ons nog welk een festijn het voor de leden dier vereeniging was, wanneer hnn groote, op wien zij met alle recht trotsch waren, Professor Bavinck uit Kampen, eens overkwam, om een avond in hun midden te verkeeren en voor hen een wetenschappelijk onderwerp te behandelen. Daardoor werd dan beide hun kerkelijk en hun wetenschappelijk leven onderhouden en verdiept.

Verder spreekt hij dan nog over lets' dat de afdeeling Leiden der S. S. R. gedaan heeft.

En het leukste is, dat hij de leden van S. S. R. onderworpen denkt aan een mogelijk „banvonnis uit Kampen"!

Of ds Lingbeek ook de dingen kent! Hij weet van S. S. R. blijkbaar niets af.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1929

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSGHOOW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1929

De Reformatie | 4 Pagina's