GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eens Schrijvers doel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eens Schrijvers doel.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij wijze van uitzondering moet ditmaal de inoud van deze rubriek een andere zijn dan gewoonlijk; niet van beschouwenden, maar van polemischen aard.

Op de bespreking n.l. van het boek „De Stiekeerd" in een der vorige nummers, heeft de auteur, e heer Xjantermans, gereageerd met een vrij uitvoerig stuk, dat hij gaarne onder de aandacht geracht wil zien van hen, die deze bespreking lazen.

Hoffelijkheid, maar vooral ook objectiviteit, die eerste eisch is voor literaire critiek vorderen, dat aan dit verzoek wordt voldaan. En dus geef ik ierachter het geheele artikel van den heer Lantermans weer, uiteraard met toevoeging van het wederwoord, waartoe het noopt. Zoo wordt de inhoud van deze rubriek ditmaal van polemischea' aard, al is het ook, dat diei het karakter draagt van een vriendschappelijke discussie.

Het geschiedt evenwel bij wijze van uitzondering. Want deze rubriek is niet de plaats voor polemiek. Voor zoover de wekelijksche boekbehandeling aanleiding geeft tot nadere gedachtenwisseling, wordt zulks steeds per correspondentie afgedaan en in het belang van de rubriek zelf wil ik gaarne die goede gewoonte blijven volgen. Ditmaal echter is de debater de auteur van het boek zelf, en dus lijkt het mij zijn goed recht, dat hij dezelfde spreektribune krijgt, die de recensent heeft gehad.

Hier volgt dus allereerst het stuk van den heer Laatermans:

Er is te allen tijde een verschil geweest tusschen een kachelfabrikant en een boekenmaker. De fabrikant, vraagt: „Wat soort ding begeert het publiek? Van welk maakding kan ik het meest v& ikoopen? " De schrijver doet dat niet. Als een uitgever hem bericht: „Wilt U het slot van Uw handschrift wat wijzigen, zoodat het geheel ©en betere afloop heeft? Ons publiek wil dat!" dan antwoordt eea schrgver wel eens: „Dat doe ik niet!" Een schrijver doet anders dan een fabrikant. Hoe doet hij dan wel? Mg lijkt het 't best die vraag te beantwoorden, door eenige uitspraken van bovengenoemde recensie wat nauwkeurig te bekijken.

1. Hij is eigenlijk een geheel onverklaarbaar mensch.

Wat wil nou toch eigenlijk zoo'n boekenmaker, als hij daar een heel verhaal „De Stiekemerd" noemt? Een stiekemerd is iemand, die stiekem zijn eigen, ingesloten leven leidt; die soms stiekem zit te lachen, zonder dat hij zich wat van een ander aantrekt, en die ook met allerlei stiekemigheden voor de dag komt, die men niet van hem had verwacht: hij is dus voor zijn omgeving een zonderling, eem onbegrepene. En heeft nu de schrijver gez^d: „Kom, nou zal ik die vent eens voor jullie neerzetten em hem omdraaien, rechts en links en ten onderst boven zoodat je hem heelemaal gezien hebt? En dan zal ik hem binnenst buiten keeren, zoodat je hem ook van binnen kunt zien en er .voor jullie niks geea stiekems meer aan is, net zoo min als voor mij? Dank U! hier gold het iemand te beschrijven, die niet alleen door zijn. omgeving een stiekemerd genoemd werd, maar die hel ook was; die het was voor de auteur en het dus ook moest zijn voor de lezer, als die het boek uit heeft.

De hoofdpersoon blijft dus een onverklaarbaar memsch, een stiekemerd.

2. Die wel getuigt, paar nooit zoo, dat de naaste daardoor voor Christus gewonnen wordt.

Een schrijver, ook een Christen-schrijver, is geen kachelfabrikant. Hij vertelt, doet niets dan vertellen, van de blijheid, de smart, de zielestrijd, die zga deel is. Hij zet voor ü neer een brok leven, ziooals hij het gezien heeft, zooals hij het ziet. Hij schildert. Vooral mensch en. Feitelijk alleen maar menschen. De rest is lijst en doek. Het licht, dat op het doek valt, komt uit des schrijvers ziej.

Zie, daar staat de Stiekemerd voor U. De schiïjiver werpt voor U zijn zoeklicht op hem. Ziet ge zgn starre oogen? En zijn gesloten lippen bij die vooruitgestoken kin? Ja maar: ge ziet die leelijke vlek niet, die hij op zijn rug heeft zitten. Wacht, ik zal hem even voor U omdraaien. Dat kan best. Kvjk hem nu nog eens in de oogea. Ziet ge, hbel die lippen haast onmerkbaar bewegen en hoe dat heele gezicht wat krampachtig vertrekt? Dat ziet ge. Natuurlijk. Maar ge weet niet, waar dat vandaan: komt, want de pijn in zijn buik, die die trekkingen vearoorzaakt, kunt ge niet zien, want wie kijkt er in eens menschen maag? En de schrijver weet dat ook niet altijd, want de Stiekemerd zwijgt over zulke nulliteiten als een beetje pijn. Alleen als de Stiekemerd zelf praat, vooral als de gereformeerde ouderling, die heel wat van de Stiekemerd gehoord heeft.

later op zijn oude dag wat loslippig wordt, dan liomt er wat voor de dag van al die zietepijn. En dan_k; ém de schrijver er ook wat van vertellen. Van de Stiekemerd wordt dat alleen verteld, wat er yan hem bekend is. Hij heeft een brokje leven gepakt en dat gegeven. Hij is realist, misschien wel mistiefcrealist, of idealistisch-realist, maar toch realist. Nog nooit heeft de schrijver een mensch ontmoet, van wie hij alles wist, die hij geheel begreep, tot de buikpijn-trekkingen toe. Een schrijver, die ons komt vertellen, hoe dat in zijn werk gegaan is, toen de man zich op het dek van een schip m een kist spijkerde en zich toen met kist en al, al schommelende van het dek: liet rollen, terwijl er niemand bij was, zoodat ei-nooit meer iets van hem vernomen is, die vertelt dingen, die bij niet weet ea is geen vertrouwen waard.

Wie in „De Stiekemerd" één trekje vindt, dat het publiek in zijn geheel niet heeft kunnen weten bij de zwijgzame Braakman en wat de auteur blijkbaar dus verzonnen heeft, die zaJ de auteur een genoegen doen, hem dit te melden. Want dat is een jout, een ontoelaatbare fout, die in een evenluëele herdruk verbeterd moet worden. Alleen wat het, IJseloordsche publiek wist, dat weet ook de schrijver, niets meer. Hij werpt er alleen zijn eigen licht op.

En zou zulk soort Christen nu volgens de schrijvetr de ideaal-Christen zijn? Och, dat we toch van het vooroordeel afkwamen, 'dat een Christelijk boek steeds een didactische strekking moet hebben, een soort van handboek voor dit of voor dat. Jan Braakmans wist het zelf net zoo goed als de schrijver, dat zulke Christenen nog lang niet zijn, waar ze wezen moeten. Of is het U ontgaan, "dat hij zelf, na de beschuldiging van de dronken Leunis bij het station zegt, dat alles, wat hij met de beste bedoelingen aanpakt, faliekant uitkomt? En hoe zou zoo'n mensch daa anderen tot jaloerschheid kunnen verwekken ?

Maar zijn er niet zulke Christenen? Is het geen brokje leven? Hoe zou het toch komen, dat in „niet christelijke boeken", als de recensent zegt, „dit type steeds als de essentie van het cliristelijk belijden wordt aangevochten? "

3. Want voor den boetgezant is hij lang niet sterk genoeg.

Wie beweert, dat de auteur zijn hoofdpersoon voor een boetgezant uitgeeft? Dat de jongeman zelf nu en dan zoo'n bevlieging over zich krijgt, dat weet ieder op IJseloord, maar hoe zou de schrijver er bij "komen, hem als zoodanig de wereld in te sturen? Neen, als er straks een dikke uitgave moet verschijnen van tien typen ideaal-Christenen en men vraagt mij om de Stiekemerd daar tusschen te plaatsen, dan zal mijn antwoord zijn: „Onder geen conditie, want het grootste verdriet komt er in de wereld van, als iemand op een plaa, ts staat, waar hij niet hoort".

Waarom moet toch steeds de hoofdpersoon van een roman een held zijn, een ideaal?

Er zou een roman, een Christelijke roman te schrgven zijn, .waarin de hoofdpersoon verachtelijk tot in het kwadraat was, maar die vecht, vecht met zichzelf. En zulk een roman zou allang bij mij klaar liggen als protest tegen al di© mooidoeaerige, opgepolitoerde christenen uit vele romans, als ik, als ik er niet tegen op zag, om meer dan een half jaar te moeten ademen, geestelijk ademen jn zulk een atmosfeer.

Bij mij komt de vraag op, of de recensent ook nog niet van die m.i. verkeerde meening is, dat in een Christelijk boek alleen mooie Christenen mogen voorkomen. Of een Chr. uitgever meer op een kachelfahrikant lijkt dan een schrijver, moet een ander maar beoordeelen.

4. De nevenfiguren zijn veel scherper van uiterlijke belijning dan van innerlijke analyse.

Maar wat zou men anders willen? Die andere IJseloorders waren geen stiekemerds. Wie op IJseloord, tot «en kind van tien jaar toe, zou niet weten, wat de gereformeerde ouderling Kruiswijk bezielt? 's Mans onbesmette gemoed lag voor een ieder bloot. Wie kende niet, van binnen en yan buiten de praatvaar Lamstra? Ieder wist toch al vooruit, hoe de dominee tegenover de een of andere nieuwe zaak zou staan! Maar van de Stiekemerd wist je vooruit niets, stond je iedere keer voor verrassingen, omdat hij een stiekemerd was. En dat zou hij, wanneer hij niet zoo vroeg gestorven was, nog jaren gebleven zgn. Misschien zou daar niet eer verandering in gekomen zijn, voordat bij de man een der kwalen van de ouderdom voor de dag kwamen: namelijk praatziekte bij eigenliefde.

5. 't Is meer de_stof dan de bewerking, die onbevredigd laat.

De recensent zegt dus in duidelijke bewoordingen: „Auteur, gij zijt in Uw bedoeling, m.i. volkomen geslaagd, want ge laat ons door Uw besclirijving duidelijk zien alles, wat ge wilde verioonen, maar ge zijt ook geen streep verder gegaan, omdat dat buiten Uw bedoeling viel".

6. Onderscheidene realiteits elementen tot een totaliteit gecombineerd.

Wat moet dit beteekenen? Misschien dat hier de personen worden gegeven, gefotografeead? Absoluut niet. Alleen de toestanden zijn echt, de personen zijn louter fantasie. Zijn ze daarom onecht? Het antwoord aan da recensie. Alleen zij opgemerkt, dat een schrijver in zijn fantasie slechts kan werken met beelden uit zijn laven. Hij is immers realist. Hoe zal hij gaan werken met personen en toestanden uit China? Dan gaat hij aan het fantaseeren. En juist dat wil de realist niet.

Tot slot een paar vragen:

Wat moet dat toch beteekenen: „Scherp geteekend, zwarte schaduwen, zware lijnen? Is het misschien hetzelfde, wat een andere recensent bedoelde, toen hij schreef: „Minder markant, minder scherp beschreven, zou het boek mij nog moer bevallen". Nu vraag ik: kan dat? Kan een beschrijving ooit te scherp zijn? Ik vraag slechts. Eerlijk opgebiecht, moet ik bekennen, dat mij de scherpte van lijn heeJ, heel vaak onvoldoende is, als ik gedrukt lees, wat ik eenmaal geschreven heb. M.i. bereik ik voor metzelf daarin nog lang niet a 11 ij d het doel. Maar nu zou ik toch graag van een criticus deze vraag beantwoord zien: „Kan dat? " M.i. kan dat niet. En mocht ik in deze zienswijze dwalen, dan vrees ik nooit bekeerd te zullen worden.

Tot zoover do hesr Lantermans.

Nu zou ik gaarae op ieder van de gemaakte opmerkingea nader ingaaa, maar dan werd dit artikel van een boven de maat gaanden omvang en bovendien zuiver polemisch.

Liever wil ik daarom op het betoog in samenvatting antwoorden. En dat kan te makkelijker, omdat de verschillende punten van den heer Lantermans in hoofdzaak dezelfde quaestie raken: het verschil van opvatting omtrent de persoonsverbeelding.

De heer L'. komt allereerst op tegen wat ik schreef aangaande den hoofdpersoon, den Stiekemerd zelf, dat hij eigenlijk een geheel onverklaarbaar mensch is. Intusschen handhaaf ik die gedachte, ook na deze critiek. Want deze raakt niet de bedoeling van wat ik schreef.

Het gaat hier om den Stiekemerd als romanfiguur, niet om den mensch, die hij al of niet is geweest in het gewone leven. En in een roman moet een figuur voor den lezer geheel verklaarbaar zijn, omdat daar mogelijk is, wat in het reëele leven niet kan, dat men iemands psychische gesteldheid doorschouwt. Het is zelfs, dunkt mij, de taak van den romanschrijver van modernen stijl door psychologische analyse, door een met den lezer zich verdiepen in iemands innerlijkheid, het uiterlijke, het naar buiten openbarende doen, te verklaren. De Schrijver moet juist dien in het leven zonderlingen en onbegrijpelijken mensch voor z ij n lezers tot een begrepene maten. Want elke uiterlijke gestalte heeft een innerlijkheid. En wat in de menschen-samenleving niet mogelijk is: die drijvende innerlijkheid te peilen, dat is wél mogelijk, dat is zelfs eisch, in de boekenwereld.

Dáár gaat het m.i. nu om in dit geding. Voor den lezer is de Stiekemerd een onverklaarbaar mensch, zooals ik dat in m'n bespreking trachtte aan te geven. En nu staat de zaak' zoo, dat hij, omdat hij (gelijk de heer Lantermans hier nog eens uiteen zet) een Stiekemerd is, psychologisch niet te verklaren valt. Ik kan dat met den Schrijver volkomen eens zijn. Maa, r dan is hij ook niet de geschikte figuur om in een roman op te treden. Juist daarom schreef ik als mijn conclusie neer, dat het de stof is, die hier onbevredigend laat, meer dan de bewerking. De Stiekemerd is niet een object voor romankunst naar haar moderne structuur. Hij moge in het gewone leven mogelijk zijn, veel sterker, hij i s er ongetwijfeld in de realiteit, maax dat maakt hem daarom voor romanfiguur nog niet mogelijk. Volkomen terecht zegge de heer L.: „de hoofdpersoon blijft dus een stiekemerd", maar dat beteekent dan ook wat ik meen, dat hij daarom geen figuur is voor de boekenwereld. Of hij moet ook voor den lezer geheel een stiekemerd blijven, maar dan moet die lezer weer veel verder van zijn innerlijkheid afstaan, dan hier 't geval is.

Mijn bezwaar, anders dan de heer Li. het opvat, is dus dit, dat de Stiekemerd, wijl psychologisch onverklaarlDaar, niet een romanfiguur is.

In deze lijn, al is het effect anders, ligt ook mijn opmerking, .dat de nevenfiguren veel scherper zijn van uiterlijke belijning, dan van innerlijke analyse. Juist op die innerlijke analyse komt het in den modernen roman aan. Of iemand in de werkelijkheid is zooals hij optreedt in het boek, doet niet terzake, de vrijheid van den Auteur laat ten dezen aan de fantasie alle ruimte. Maar hij moet in de atmosfeer van het boek een realiteit zijn en dat kan hij alleen wezen, als door duidelijke psychologische analyse zijn uiterlijkheid wordt verklaard. Daarom meen ik het als een onzuiverheid te mogen quaJificeeren, als in een boek dat uiterlijke niet door een even scherp ontleed innerlijk wordt gemotiveerd, 't Is ook daarom, dat ik sprak van zware lijnen en zwarte schaduwen. Beschrijving op zichzelf, ik zeg Tiet den heer Lantermans gaarne na, kan niet gauw te scherp zijn in de atmosfeer van het realisme, maar als niet de duidelijke achtergrond achter die beschrijviag is de psychologische analyse, geeft het beeld zwarte schaduwen, die het begrijpen fiioeilijk maken.

Nu is er nog het tweede hoofdpunt uit het stuk van den heer Lantermans: de beschouwing van den Stiekemerd als christen.

Men zal na het voorafgaande verstaan, dat wat ik dienaangaande schreef op dezelfde gedachte rust.

't Gaat hier weer om die christen-openbaring in den roman. De Stiekemerd is ook als chris ten niet verklaard in Üen boven aangegeven zin. Zeker, de heer Lantermans heeft weer gelijk als hij rhetorisch vraagt: „Zijn er niet zulke Christenen? " Maar dat is hier de quaestie niet. Hier is noodig de rechtvaardiging door ontleding van den christen in de romanfiguur. En daar juist hapert hot: wat we, juist door wat aan psychologische analyse ten dezen gegeven wo#dt, oirftrent den Stiekemerd weten, maakt hem als christen onverklaar­ baar. Er mogen in de werkelijkheid helaas onbegrijpelijke christenen zijn, in de boekenwereld, waar een peilen van hun christen-zijn tot in de diepste roerselen mogelijk is, kan dat niet. Of het onbegrijpelijke van hun openbaring als christen wordt door de analyse van het innerlijke verklaard, en daarmee zijn ze dan als christen geoordeeld, óf de analyse wijst uit, dat het van-buiten-af zonderlinge uit een bijzondere zielsgesteldheid voortvloeit, zooals dat b.v. bij den boetgezant zou blijken. Dit laatste is krachtens de gegeven ontleding hier niet het geval, van het eerste is óók geen] sjrake: daarom dan schreef ik, dat de Stiekemerd, zooals hij wordt voorgesteld, wel een christen is, die getuigt, maar nóóit zóó dat de naaste daardoor voor; Christus gewonnen wordt, 't Is die onverklaarbare christen, die in de niet-christelijke boeken altijd representant is van den christen; maar in een christelijk boek moet en mag hij niet voorkomen.

't Is dus zeker niet zoo, gelijk de heer Lantermans schijnt te meenen, dat ik alleen de ideaalchristen in onze christelijke boeken zou willen zien optreden. Met hem kom ik nu — gelijk in tal van voorafgaande artikelen — op legen „het "-ooroordeel" „dat een christelijk boek steeds een didactische strekking moet hebben". Maar 'tis zoo, 'dat door psychologische analyse 'de christen, zooals hij optreedt in het boek, verklaarbaar en ook verklaard moet zijn. En Üat is het, wat ik bij de lectuur van dit boek miste, miste juist, omdat het in andere romans van dezen auteur wél en heel goed te vinden is.

Ik geloof dat in deze nadere verklaring van de bedoeling der recensie het wederwoord is gegeven, dat het stuk van den heer Lantermans vorderde. En dan ben ik hem erkentelijk voor zijn artikel, want blijkbaar was eenige verduidelijking noodig. Misschien hadden ook sommige lezers daaraan behoefte.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Eens Schrijvers doel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's