GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Bond van „Gereformeerden (Calvinisten)”. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Bond van „Gereformeerden (Calvinisten)”. (Slot.)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals ik reeds zeide, wil ik thans nog even terugkomen op de kwestie van: de verhouding tot het buitenland. Begrijp ik een brief, dien een van de Bestuursleden over deze zaak schreef, goed, dan heeft men bij de oprichting van den Bond onder andere dingen ook wel, en dan niet in de laatste plaats, gedacht aan de betrekkingen tusschen de nederlandsche en de buitenlandsche „gereformeerden". Ook buiten de grenzen van ons land zijn orthodoxe protestanten, die den gereformeerden naam voeren, of althans dien naam zich waardig achten, of waardig misschien zijn. Aan: Calvijn weten zij zich op een of andere wijze verwant; zij refereeren zich tenminste aan dezen hervormer. Maar over het algemeen gesproken, moet men, om hen tot de breed-gereformeerde groep te kunnen rekenen, het woord ..gereformeerd; ' wel wat anders, of — laat ons het eens

wat raar zeggen, al vinden sommigen het zóó pas góéd — wel wat „ruimer" opvatten, dan bij ons. Gereformeerden alzoo in den ruimsten zin des woords. Niet zoo strenggereformeerd, als (tot nu toe) de meesten in Nederland het wel hebben wilden.

Komen nu vertegenwoordigers van de onderscheiden groepen in Nederland, die daar den gereformeerden naam voeren, in aanraking met die buitenlandsche „gereformeerden", dan poseert een ieder voor zich, en elke groep afzonderlijk, tegenover die buitenlandsche Calvinisten als: de wdre gereformeerde(n). Men spreekt kwaad van de anderen. Die anderen hebben het edele metaal van Calvijn niet zuiver bewaard; maar spreker en sprekers-groep hebben dat wèl gedaan. Zoo woi-dt het buitenlandsche gereformeerdendom wel eenigszins in verwarring gebracht. Onder veel andere voordeelen biedt de nieuwe Bond nu ook nog dit, dat onderlinge saambinding, en dientengevolge ook de officiëele regeling van zeker verkeer met het buitenland, al die kwaadsprekerij achter gesloten deuren, of in gehoorzalen, voorkomen zal. Onwaardige concurrentie kan worden afgesneden. Naar buiten wordt het eenheidsfront, althans in de zelf-vertooning, eenigszins hersteld.

Hier komt nog iets bij. In het buitenland worden — zie boven — velen tot de gereformeerde, calvinistische, groep gerekend, die er hier niet toe zouden mogen behooren, zelfs volgens de meening van hen, die in Nederland dan de „ruime" broeders zijn. Gaat het nu aan, met hen contact te zoeken, en intusschen naar binnen, in het eigen land, de samenwerking geheel en al af te breken met menschen, die misschien volgens ons de gereformeerde lijn verlaten hebben, maar die toch van de gereformeerde waarheden meer hebben bewaard, dan vele anderen in het buitenland? Neen, dit zou niet eerlijk zijn.

Bedenkt men dit alles, dan wordt de bedoeling van de stichters van den Bond wel duidelijker. Laat men voorts niet vergeten, dat de Bond geen „kerkje spelen" wil. Dat hij evenmin kerken vereenigen wil, of iets van dien aard. Men is in den Bond gereformeerd, zooals men het ook is in een ziekenverpleging, of schoolvereeniging. Kerkelijk-gereformeerden maatstaf mag men daarom niet aanleggen. Het is waar, dat kerkelijke formulieren in den grondslag staan aangegeven, „maar we hebben niets anders en daarover kan men het eens worden".

Tot zoover enkele opmerkingen van een der bestuurs leden. Ik gaf diens meening zakelijk weer, naar ik hoop,

Maar — al vraag ik ieder, deze dingen zich wel in te denken, omdat het eerlijk is — maar: al deze redenee-Tingen kunnen mijn bezwaren niet verminderen. Alleen maar versterken. Ik zou tegenover dit alles — de goede bedoeling — willen stellen volgende bezwaren.

1. In het buitenland is de spraakverwarring groot. Dat is waar. „De Reformatie" sprak er al eens over. En 'wenschte een hoogleeraar in den. vreemde, die juist, tegen die spraakverwarring „pal stond" sterkte. Moet men zich nu op die spraakverwarring baseeren, om nieuwe spraakverwarring te veroorzaken? Maar de zesde bede verbiedt het.

2. Wil men het buitenland beter inlichten? Best. Maar a. dit kan ook langs andere wegen; b. dit kan langs betere wegen; c. de Bond heeft heel anderen arbeid zich tot doel gesteld, dan alleen maar informaties-geven. Hij wil p r o p a g e e r e n. En nu is het mijn groote bezwaar, dat het buitenland geen goede inlichtingen meer krijgt, als de Bond ons officiëele representeerende lichaam wordt. Integendeel, de berichten worden naar het gehalte gaandeweg minder. Eerlijke informatie beteekent: een erkenning, dat wij in ons land door verschillen, niet alleen van verstand — was het dat alleen maar — maar vooral van hart, hopeloos verdeeld zijn. Dat voorts veel gereformeerd heet, wat niet meer gereformeerd is. En als we dat eerlijk hebben gezegd, dan prikkelt men de buitenlanders — ook voor hen is die prikkel heilzaam — te gaan onderzoeken, met Schrift en confessie, en bij het licht der historie, waar dan wèl, en waar dan niet het „goud verdonkerd is". Laat men dien term vooral niet reserveeren voor — de gebeden en op de nuchtere conferenties hem verdoezelen. Lieve menschen, om „verdonkerd goud" weer op te halen, is alleen maar nuchterheid noodig.

3. Inplaats van het buitenland te „saneeren" gaat nu het volk in Nederland, dat de roeping heeft, als geneesmeester op te treden, zich inenten met de ziektestof, die elders, in het buitenland, en ook hier, menig Calvinistisch gebakerd lichaam heeft verteerd. Men roept de gezonden en de zieken saam, en zegt: wij zijn tezamen gereformeerd, wij willen niet uw gereformeerden naam, o buitenlanders u ontrooven, en daarom nemen wij, zoo vriendelijk mogelijk, den maatstaf weg, die beslissen moet, wie wel en wie niet den mooien naam van Calvijn en van de Reformatie verdient. Het is een barmhartige geste, zooals men dat tegenwoordig zegt; maar het is dezelfde liberale barmhartigheids-idee, die ik bestrijden moet, zoo vaak ik heb te preeken over Zondag 31.

Dan hoor ik De Genestet ook in de verte:

Zet ze uit de kerk, dus roept ge luid; Zet liever gij uw kerk wat uit.

En dan heb ik altijd gezegd: dat is niet liberaal, en niet barmhartig; het is óók barmhartig tegenover den vreemde, als de kerk haar gaven, die zij heeft „om uit te deelen" zuiver houdt. Maar nu hoor ik mij toeroepen:

Zet ze uit uw Bond, dus roept gij luid: Zet liever gij uw Bond wat uit.

Toch blijf ik koppig preeken. Ik heb 't zelf van de leiders geleerd.

i. O, zegt nu iemand, nu heb ik je. Preeken — aan dat woord hangen we den criticus op. Want preeken doen we in den Bond niet. De bond doet niet hetgeen der kerk is. Een vereeniging is geen kerk.

Zwijg stil, ik heb het ook vernomen. Maar wat deert mij dat? Het hooge woord moet er

maar eens uit: ik vind, dat in onzen tijd de verslapping algemeen is. En over de geheele linie. En ik vind, dat het groote gevaar, dat ons dreigt, niet ligt in een acute ketterij, maar in een permanente. Ik steek, als ik aan de groep-Geelkerken denk, de hand in eigen boezem, en zeg: hdér fout was groot, maar ik vrees, dat ons hedendaagsche gereformeerdendom — ik haal nu de christelijk-gereformeerden en anderen er opzettelijk óók bij — aan een slepende ziekte lijdt, die erger gevolgen dragen zal dan welke acute, volk-beroerende, ketterij ook, waarover men brochures en zoo schrijven kan. Ik 'heb hierop het oog: dat.men niet meer zoekt naar het jabsolute in elk concreet ding. Vooral niet in de dingen der kerk.

Ik weet, dat mij dit zal kwalijk genomen worden. Ik weer dat niet af. Wel weer ik nadrukkelijk misverstand af, door er op te wijzen, dat ik onder hen, die in den Bond zitten, velen zie — niet eens allen — van wie ik geloof, dat zij in harden strijd hebben geworsteld, meer, beter, zwaarder dan ik, om het absolute woord van God te handhaven in de concrete feiten en machten van hun leven. Maar daai'over loopt het niet. Er waart een geest onder ons rond, die, met name in de dingen van de kerk, het absolute woord niet meer aanwil. Die de kerk geen andere taak zou willen opdragen, dan het verwijt van ds Lingbeek, en dr Kromsigt te gaan VERDIENEN. Want deze Heeren verwijten de „Kuyperkerk", dat zij een „p a r t ij - tucht" en een „p a r t ij - discipline" erop nahoudt. De tucht van de „Kuyperkerk" — zooals deze Heeren het zoo schoon weten te zeggen — is zuiver en alleen maar de tucht van een „p a r t ij - kerk". Dat ligt aan haar separatisme. Zij oefent niet de tucht des christendoms. Zij stelt leefregelen vast voor een GROEP. Niet de sleutelen draagt zij van Gods huis.

Hiertegenover — want de klacht is ongemeen ernstig, en zoodra ze door ons verdiend wordt, zij n we wég — hiertegenover heb ik geleerd, van mijn groote leiders: als de kerk maar leeft in de gehoorzaamheid, en maar vasthoudt aan het Woord van God, dan zal haar tucht geen partij-tucht, haar leer geen partij-woord, haar confessie geen reglementair verbindingsformuliertje van een groepje zijn, doeh zoolang zal die kerk tot ieder mogen zeggen: hier is de kei-k van Jezus Christus. Doe gelijk als zij, spreek haar woord; want ieder is schuldig, zich tot ons te voegen.

Dit is het nu, wat men in den laatsten tijd ziet gebeuren: menlaatongemerktdien grondslag,

die belijdenis-praktijk, los. Om bij het concrete punt te blijven; wanneer de kerk gezegd heeft: tusschen dr Geelkerken en mij ligt de Schrift, dan moet dit óf voor mij gelden als een waarheid, die ik durf belijden voor God, met vreeze en beven, maar BELIJDEN dan toch; óf ik moet in mijn kerk alles en nog eens alles bewegen, om de uitspraak ongedaan te maken. Maar ik moet niet zeggen: die uispraak geldt voor mij wel als kerkelijk mensch, maar niet in andere qualiteit.

Want anders heb ik de kerk inderdaad tot een partij gemaakt. Tot een secte. De „Kuyperkerk" heeft nu eenmaal een Assenreglement, de Wisse-kerk weer een ander, de Geelkerken-kerk weer iets anders; en daar moeten we nu maar in berusten. We gaan de kerk tot partij maken; haar samenkomsten Zondag zijn onderlinge bijeenkomsten tot religieuse vorming van en voor gelijkgezinden, nog al intiem; en de groote arbeid van het rijk der hemelen, dien doen wij buiten haar om. Neen, ik wil de mooie bezwaarde niet wezen, en zeg daarom hardop: onder hen, die in dien Bond zitten, zijn er ook — allen zijn zoo niet — die op het door mij aangewezen gevaar nadrukkelijk gewezen hebben, beter, langer, sterker dan ik. Maar het komt nu op het handhaven aan.

Dus, zegt iemand, toch weer kerk en vereeniging verwarren?

Neen, zeker niet. Laat mij het zoo zeggen: als ik verloofd ben, dan zeg

ik tegen mijn meisje, dat ik haar liefheb. Dat is een soort belijdenis. Zij beweegt de ziel. Zijn we alleen, dan zeg ik dat sterk, goed, duidelijk. Met een eed. Zijn we in andere verhoudingen, op straat, onder de menschen, aan het werk, dan zeggen we het niet. Maar we spreken het gezegde nergens tégen.

Zoo kan ik des Zondags in de kerk alleen maar belijden uit de kracht, en met het accent, en met de eedzwering, die den dienst des Woords kenmerken. Aldus heb ik met een eed te zweren, in de kei'k, dat tusschen de groep-Geelkerken en mij de Schrift ligt. De christelijk-gereformeerden hunnerzijds moeten met een eed zweren, des Zondags, dat ik dwaal. Zoo alleen kflin ik die menschen als broeders behouden, en is mijn bestrijding een wanhoops-of een geloofsdaad, maar in elk geval een erkenning, dat het spreken der kerk een geweldig ding is, en dat een kerk, die maar wat erop lospraat, een hoer geworden is. En wat ik nu in de kerk spreek, behoef ik nergens anders zóó te spreken. Maar ik mag het nergens tegen-spreken.

5. Daarom is het mij wonderlijk te moede, als men in de kerk zegt: de groep-Geelkerken is geen nuance, maar een ongereformeerde strooming. En in een of anderen Bond het anders zegt. Nü zeg ik ds Van Lummel na: het is tijds-teeken. En een bedenkelijk teeken.

6. Men kan mij dus niet verwijten, dat ik met de groep-Geelkerken niet samenwerken wil. Of met anderen. Dat is maar een in-den-hoek-duwend-praatje, waarmee men zich van alles afmaakt, van alles wat des Zondags enkele gramstorige broeders en mij ver-| bindt. En dat laatste is het juist, waarin ik hen weer-" vinden moet. Als er een paar menschen kwaad op mij worden, dan wil ik met hen graag weer één worden, maar op dat punt. Anders is de eenheid toch maar schijn. Nog eens: het is niet waar, dat men op het hier aangegeven standpunt samenwerking afsnijdt. Want — ik verwijs naar prof Hepp — er zijn toch werkelijk wel andere mogelijkheden dan dat men de drie formulieren aanneemt als grondslag? Kan men niet bepaalde punten noemen? B.v. Gods souvereiniteit, Gods verkiezing, de voldoening van Christus, en zoo meer? Ik zeg niet, dat daarmee de zaak gered zou zijn, want ik houd vol, wat prof. dr V. Hepp indertijd aan Dr Engelkes schreef (Ref. IV, 100):

Dr E. spreekt van in hoofdzaak één weten met iemand. Tot de hoofdzaken behoort echter ook de goddelijke ingeving der Schrift. Wat dunkt u van den Christus? is alleen te beantwoorden, als men afdoend bescheid geeft (afdoend, K. S.) op het: wat dunkt u van de Schrift? Christus zelf sprak tot Petrus Het gaat hier (geval-Cramer, K. S.) niet over het zijn. Daar blijf ik af Maar het gaat over het weten.

Welnu, zoo blijf ik ook gelooven, dat met de groep-Geelkerken de samenwerking nooit vlotten zal. En dat, als ze vlot, de zaak van den Bond verloren is. Want ik geloof, dat de groep-Geelkerken geen „afdoend bescheid" geeft op het: wat dunkt U van de Schrift. En, mij hierin refereerende aan prof. dr V. Hepp, constateer ik al weer: dat die groep als geheel bij den Bond komen kan, en dat er tegen haar thans in dien Bond geen enkel afweermiddel is.

Maar goed: met wien zou men niet alles willen probeeren? Als wij ons dan ook maar eens verklaren op die punten, waarop wij het inderdaad eens zijn. Maar niet de drie formulieren. Anders heeft mijn kerk partijtucht gehandhaafd. En ik vind dat een vreeselijke zonde. Waartegen het oordeel losbranden moet.

Maar sohoolvereenigingen dan? En ziekenzorg? Daar zitten ze toch ook? Zoo wordt gevraagd. Ik zeg alweer: moet men het eene geval normaliseeren met een beroep op de aibnormaliteit van het andere? Vergeet niet: we zijn nog in de periode van de rechts-kwesties. Te Middelliurg is ook gezegd: we hebben rechtsposities te erkennen. En „recht" is een mooi woord. Maar in den Bond was geen enkele rechtspositie. Bovendien: hij staat niet op de gereformeerde „b e g i n s e 1 e n", doch op' de drie formulieren. En dat is dus iets anders. Bovendien: ik meen ook inderdaad, dat de groep-Geelkerken uit alle scholen te weren is, die gereformeerd willen ~ zijn. En ik verbaas me over wie met mij Assen erkent, en op dit punt anders wil.

8. Men zegt: wanneer de Bond, b.v. in een additioneel artikel, zooals ik het zou willen — hier geeft prof. Hepp tegelijk antwoord op de vraag: zeg dan eens wat wèl? — erkent, dat de drie formulieren gehandhaafd zijn in 1926, dan verhindert men oontaöt met 'het buitenland, en . snijdt velen af in het binnenland. Ik antwoord:

a. als ik een goeden grondslag heb, kan ik de uitkomst aan God overlaten.

b. Ik heb onlangs dr Krop geciteerd in perssohouw. Daaruit blijkt, dat samenwerking van nationale organisaties, onderling, mogelijk is, ook al heeft elke organisatie weer een eigen grondslag. Het is volmaakt overbodig, trouwens, daaraan te herinneren, want onze kerken — denk aan de zending — weten daar alles van.

c. Als ik als gereformeerde den grondslag stel, dan sluit ik niemand onder de waarachtig gereformeerden uit. De Hervormden uitsluiten? Geen sprake van. Een hervormde kan denken, ook over de kerk, ook over de Schrift, wat hij wil en dus ook wat ik denk. Hij heeft alleen maar van mij een verschil over de praktijk. De kwaal tan hij zien, waar ik ze zie: alleen zoekt hij een andere geneesmethode. En de Christelijk-Gereformeerden? Maar een gereformeerde kan die menschen met den besten wil ter wereld niet uitsluiten, want hij zegt eiken Zondag: tusschen hem en mij' ligt niets wezenlijks. Hierop zeg ik met ernst: amen.

8. Laat mij terugkeeren op een pad, dat naar mijn overtuiging te kort doet aan den ernst der belijdenis. Eén van 'beide: men zal de groep-Geelkerken mee mogen nemen op reis naar het buitenland, maar dan zal het reis-gezelsohap een ander insigne moeten dragen, óf men zal, met 'behoud van het tegenwoordige insigne, tot God en tot de Hongaren — zeg nu niet, dat dit een grapje is, want zoo moeten we de dingen nu net precies zeggen — moeten spreken: zij zijn niet gereformeerd. Wil men hen meenemen „op punten", goed. Ik huiver dan wel, want ik geloof, dat, wie eenmaal anders staat tegenover de Schrift dan de strenge belijder van 'haar volstrekte autoriteit, alleen toevalligerwijze een zeker quantum van gereformeerde stellingen kan overhouden. En ik 'houd niet van waarheden, bij een zeker quantum verkocht. Maar komaan, dan is tenminste een toestand geschapen, die klopt op de feiten.

9. En laat men nu maar niet boos worden, omdat iemand nu eens in de dingen van kerk en theologie probeert consequent te zijn. Tegenwoordig zitten ze bij ons allemaal te genieten, als prof. Vissoher ds Kersten eens goed aanpakt. En diens dwaze leuzen ontleedt. Dat is immers politiek. Dat is dichtbij. Dat is concreet. Dat drukt zich uit in stemmen, en cijfers. Maar velen, die prof. Visscher met genoegen lezen, zouden, als hij dezelfde dingen zei van kerkelijke leiders, met hetzelfde recht, dadelijk zeggen: Gods oogappel. U weet wel, hoe dat dan bedoeld wordt. Ik vraag: is het consequente aanwijzen van de waarheid, ongeacht de gevolgen, in de din-

gen van de kerk en van de theologie niet eerder te pas te ))rengen dan in concrete kwesties van politiek en kamerzetels? Maar de menschen verleggen tet accent.

10. En als God het niet verhoedt, dan gaan we daaraan te gronde. Applaudisseeren kunnen we lang volhouden. Het applaus even snel verloochenen, dat gaat ook. Maar als aan den wortel van ons 'bestaan het relativisme knaagt, ook in de dingen der kerk, en als men het huis Gods niet meer laat spreken het absolute woord, dan is alles weg. Dan zal de kerk het beven verleeren. Dan zal de scheuringswoede nog veel erger voortgaan — want als de kerk toch maar partijreglementjes maakt, dan mag men inderdaad uitzoeken, uitzoeken maar, vraar men het gezelligste religieuse onderonsje heeft. Dooli alleen een grijpen naar het absolute w^oord zal het vreezen en beven kunnen bewaren.

Zet ze uit den Bond, dus roept gij luid. Zet liever gij uw Bond wat uit.

Ik hoor het al.

Maar ik antwoord: heb medelijden met de broeders, die dwalen, en doe Assen niet te niet, en sla de pogingen om de voorziohtigen onder hen terug te brengen tot de kerk, waar zij behooren, niet lam, door tot hen te zeggen: gü zijt maar een nuance in bet gereformeerde leven. Want als zij dat werkelijk zijn zouden, nog eens: dan v; il ik de eerste zijn onder de boetedoeners. Niet maar om een verkeerd woord zal ik dan boeten. Maar om vrijwel heel den inhoud van wat ik in de laatste jaren heb gezegd.

-^ Réveil-arohlef.

Men sclirijft ons:

Bij akte, 4 April 1930 voor notaris Mr G. Ruys te Amsterdam verleden, is een stichting in het leven geroepen, genaamd Réveil-archief.

Doel der stichting is het bijeenbrengen en bewerken van bescheiden, geschriften en curiosa, van belang voor de kennis van het Réveil in Nederland in de 19de eeuw. Het bestuur bestaat uit Mejuffrouw M. E. Kluit, een achterkleindochter van Willem de Glercq, en voorts uit de heeren Dr J. Tb. de Visser, Prof. Dr A. Goslinga, Dr N. Japikse, A. J. da Costa en Mr B. de Gaay Fortman.

Bij do sticlitingsacte is bepaald, dat een raad van bijstand het bestuur van voorlichting dieneij zal. Tot dezen raad worden door het bestuur benoemd bij voorkeur nakomelingen van bekende figuren uit het réveil en leden van met hen verwante geslachten, alsmede personen, die van het réveil een bijzondere studie maken.

Er zal ongetwijfeld nog gelegenheid zijn, op deze stichting terug te komen. Reeds nu zij het „Réveilarchief" aanbevolen aan allen, die in de gelegenheid zijn de stichting te steunen bij liet bereiken van baar doel. Inzonderheid kan dit gebeuren door het afstaan van brieven, geschriften, portretten enz., op het réveil betrekking hebbende.

In afwachting van de instelling van een vast secretariaat, kan men zich tot het verkrijgen van inlichtingen wenden tot Mr B. de Gaay Fortman, Joh. Verhulststraat 77b, Amsterdam.

Tot zoover het ons toegezonden persbericht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Bond van „Gereformeerden (Calvinisten)”. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's