De steun van het geloof.
„Waar gij zult heengaan, zal Ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God." (Ruth 1 : 16).
Als tusschen de regels door leest ge hier, wat de menschen noemen, een bekeeringsgeschiedenis.
Ruth verhaalt haar, als ze daar op dien eenzamen landweg belijdenis ailegt van haar geloof; in het openbaar, voor twee menschen en voor Gods oor en dat van Zijn heilige Engelen.
Hoe ze tot geloof gekomen is?
Voor zooveel het menschen betreft door den omgang met Naomi en de haren. Wel is Naomi op een verkeerden weg geraakt, maar toch, zö is een kind van God. En uit wat Ruth zegt van Naomi's God, merken we, dat er tot die heidensche jonge vrouw ook vaak gesproken is van den Heere, den alleen waren God, die boven de afgoden troont. •Ruth is jaren geweest onder de stille inwerking van het Woord des Heeren — en het droeg kostelijke vrucht, want als de keuze moet worden gedaan op dien morgen der scheiding, dan kiest ze voor Naomi en haar God.
Dat leest ge toch niet over het hoofd; die volgorde: éérst Naomi, en dan Naomi's God in de geloofsbelijdenis van Ruth? De liefde tot Naomi is het op den voorgrond tredende hij de Moabjetische, en daarna komt het kleven aan Naomi's God. Eerst het: „Waar gij zult heengaan, daar zal ik ook heengaan" — de liefde tot Naomi; daarna: „Uw volk is mijn volk" — om Naomi's wil kiest ze ook het volk van Naomi tot haar volk; en eindelijk: „Uw God is mijn God" — getrokken door Naomi belijdt ze Naomi's God als haar 'God.
Zie dat niet over het hoofd. Ruth is door Naomi tot God gekomen. Naomi was het middel in de hand van den Almachtigen God. Vermoedelijk is liefde tot Naomi het eerste geweest, en Is die gevolgd, later, door het levend geloof in Naomi's God.
En als ze op dit oogenblik de beslissende keuze moet doen, terugkeeren of meegaan — dan zijn die twee stroomingen in haar ziel: liefde tot God en: liefde tot Naomi. Maar de liefde tot Naomi is nog de eerste en de overheersohende. De volgorde in haar belijden teekent hot zoo duidelijk: gij, uw volk, uw God. Het is de sterke liefde tot Naomi, die een prikkel te meer is, om te breken met haar volk en met haar goden.
Er is iets wonderlijks in het jonge geloof van Ruth. Het gaat haar zooals het een klein kind-g-aat. Dat leerde loopen, maar in zijn gaan heeft het nog den steun 'van de moederhand zoo noodig. Aan moeders hand loopt het gemakkelijk en gaat het mee. Aan moeders hand houdt het 2ich vast. Tot het straks groot en sterk geworden is; dan laat het moeders hand los. Dan loopt het wel met moeder nog mee, maar niet meer aan de hand.
Ruth is in haar geloof als het kleine kind. Het greep een sterke hand en gaat aan die moederhand mee; waar Naomi gaat, daar wil Ruth ook zijn. Zoo is het jaren geweest, en zoo is het ook nu nog. Ze is nog niet sterk genoeg, om alleen te gaan. Naomi is de steun van haar geloof. In kinderlijk geloof gaat ze den weg op van Moab naar Kanaan.
Maar als ze straks is gewassen in het geloof, dan laat ze de moederhand los. Dan heeft ze dien menschelijken steun niet meer noodig. Dan stetmt ze omgekeerd de oude moeder. Voor wie opmerkzaam het volgende hoofdstuk leest, wordt het reeds duidelijk. Zoo, als een oude moeder soms op den sterken arm van haar volwassen dochter leunt. Zóó is Naomi voor Ruth geweest.
Ze steunt op Naomi nog. Vandaar de volgorde: gij, uw volk, uw God — het kinderlijk geloof.
Maar als ze volwassen is in het geloof, dan laat ze den steun los en neemt God dien weg, en Ruth gaat alleen op het smalle pad, dat naar de Godsstad leidt.
Ziet ge den Heere het niet vaak' nog ovenzoo doen, als Hij het met Ruth heeft gedaan? Hij zet op den weg van buitenstaanders, die Hij roepen wil tot Zijn heerlijkheid, zoo vaak een Naomi's-gestalte. Een, die ze lief hebben, en met wie ze ook komen tot den Christus Gods. Dan is er vaak de volgorde: gij, uw volk, uw God.
En als ze dan in hun jonge geloof gaan op heit smalle pad, geeft God hun een Naomi mee, aan wier hand ze gaan op den weg, te onzeker nog staand om alleen te kunnen gaan. Een vriend, die sterkt en onderwijst. Een kennis, die in allen eenvoud toch de hand uitsteekt en leidt. Een leeraar, die raadt en steunt.
Dat is de menschenhand, waaraan de beginneling zich vasthoudt.
Maar het blijft zoo niet.
Als het jonge geloof in Gods oog sterk genoeg geworden is, gebeurt er iets vreemds. Dan neemt Gods hand die menschenhand weg. Dan is die vriend er niet meer. Er komt een leegte in het leven van die aan die hand steeds zoo gaarne ging en op dien mensch zoo sterk heeft gesteimd.
Want God Iaat alleen gaan, om alleen te bouwen op Hem en te leunen op Hem.
We zouden nog gaan verafgoden den mensch, op wien we hebben gesteund. En eer het geschiedt, neemt God dien mensch soms weg.
Opdat ge het wagen zoudt met uw God alleen.
Opdat ge uw hand niet meer naar een mensch uitstrekken zoudt, maar naar Hem alleen. En bidden:
Ai, doe mij op U leunen Met heel mijn ziel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1930
De Reformatie | 8 Pagina's