GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een noodzakelijke Aanvulling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een noodzakelijke Aanvulling.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de N. R. Ct. van 19 Juli j.l. schreef Brof. mr J. Loosjes een feuilleton over het Friesche predikantengeslacht Laurman, dat drie en een halve eeuw de Nederlandsch Hervonnde Kerk gediend heeft (1580—1930). Een algemeen in den lande bekenden naam heeft geen enkel lid van dit predikantengeslacht zich verworven; met uitzondering van den stamvader heeft geen van hen in een stad de Evangeliebediening waa, rgenomen, dorpspredikant zijn zij geweest en gebleven de eeuwen door. En toch volgden negen generaties elkander op in de bediening des Woords.

In het artikel van Prof. Loosjes interesseerde ons het meest wat v/e daar van Martinus TheOidorus Laurman lazen, die in 1813 als candidaat te Lellens in Groningen Icwam, in 1819 naar Westerbroek ging, in diezelfde provincie gelegen; maar toen Oosterüttens hem' na zijns vaders overlijden beriep, trok deze bekende gemeente, waariii'"hij eboren en opgevoed was hem zoozeer aan, dat ij het beroep aanvaardde en nog 40 jaar lang (1828—1868) aldaar het Evangelie mocht verkondigen. Tevoren had hij zich door Latijnsche geschriften over den brief van Judas (1817) en de Openbaring van Johannes (1822), door de uitgave van een preekbundel (1816), van een „Museum van kerkelijke geschiedenis en oude letterkunde" (1825), maar ook door „Taalkundige bijdragen tot betere kennis van den tongval in de jjrovincie Groningen" (1822) bekend gemaakt, doch de verwachting, dat hij deze .studiën in het rustige Oosterüttens zou voortzetten, is niet vervuld, daar hij verder, zegt Prof. Loosjes, „noch op theologisch, noch op taaiof letterkundig gebied naam maakte".

Met verwondering lazen we deze woorden; want de man heeft in de kerkgeschiedenis een niet geringe, zij het dan ook al treurige, vermaardheid gekregen. En het dunkt ons noodzakelijk het artikel van Prof. Loosjes op dit punt een weinig aan te vullen.

Ds M. T. Laurman dan zond in Augustus 1833 een brochure in het licht onder den titel: , , Da Dweeper; een woord aan allen, die de waarheid liefhebben", 't Was oorspronkelijk een voorlezing in een ringvergadering over den waren aard der oorzaken en eenige verzachtende middelen der godsdienstige dweepzucht. De Gerefonneerden, alias de fijnen, worden hier tentoongesteld als doorgaans tot de minst zedelijke, de onverstandigste of onbeschaafdste volksklasse behoorende.

Ziehier de caricatuur, die hij van zoo'n fijne geeft:

„Zachtkens buigt hij zijn heilig hoofd ter zijde, als een bieze aan den beke der wateren, zijn oog staat droevig, want hij treurt over de zonden der eeuwen, der jeugd en der grijsheid des lands, welke vermenigvuldigd zijn als de zandkorrelen aan den oever der zee. Met bedachtzamen tred treedt hij daarhenen, wetende, dat wij allen dagelijks struikelen in velen. Fijn, maar somwijlen arglistig is zijn handel en wandel, eenen man uit het getal der ongeloovigen te bedriegen, mag bij hem geene zonde heeten, want de zoodanige is toch een vat der verdoemenis. Zijn achtbare mond spreeict in de tale Kanaans niet dan van de ongerechtigheid zijner naasten, de zware zonden des lands, de lauwheid der leeraren en de onrechtzinnigheid der gemeente. Klein is bij hem het uitverkoren kuddeke Gods, daar velen verdoemd zijn om in de eeuwigheid te branden in den sulferpoel der helle. Vrije genade is het, als God de Heer, de meeste zondaren onmeedoogend verdoemt, en maar sommigen uitkiest, vrije genade is het, als Jezus weinige uitverkorenen, na zelf de tormenten der helle te hebben gesmaakt, uit de klauwen des duivels verlost en wederbaart door zijn onweerstaanbare kracht. Gaarne spreekt hij van God, van Jezus, van de Schrift, van den duivel, van zichzelven en van zijn eveimaasten. En niet alleen spreekt hij gaarne van deze dingen, maar ook doet hij zulks met hoog gevoel van e^gen ingebeelde waarde, ofschoon hij ook geen van allen volkomen, en het allerminst zichzelven kent. God is bij hem wel onze Vader, die in den hemel is; maar zóó, als de Jupiter der Heidenen, houdende in zijne Goddelijke handen de schaal des levens en des doods, en een iegelijk afwegende naar de voorbeschikking van het onvennijdelijk noodlot. Zoo ook houdt hun God het boek der verkiezing en verwerping in zijne handpalmen, en het is hem, den eeuwigen en vrijmachtigen God, meenen zij, een vreugde des harten, als hij de folteringen der ziel in het vuur zijner grimmigheid mag aanschouwen. Van Christus den Heer spreken zij veel en gaarne; zij kennen wel zijn naam; maar zijn leer verstaan zij niet, en zijnes Geestes zijn zij niet deelachtig. Want als Christus in de woorden zijner onfeilbare openbaring spreekt van liefde, dan gewagen zij van haat. Als Christus zegt: „koant tot mij", dan zeggen zij: „Gij kunt niet komen; gij moogt niet naderen". Christus zegt: houdt het avondmaal tot mijne gedachtenis, zij zeggen: Heere, het is zulk een zwaarwichtige zaak, wij vreezen ons teeder gemoed met den last van uwe oordeelen te bezwaren: wij zullen niet aanzitten, eerder zoude God uit de rotssteenen der Arabische gebergten kinderen kunnen verwekken, dan dat er uit zulk een geslacht zonen en dochteren Gpds zouden geboren worden. Uitnemend schoon is het openbaringsgeschrift onzes Heeren; want het is als een fakkel ter middemachtsure, op de duistere paden onzes levens een helder licht verspreidende; maar voor het vrome genioed der 'fijnen is hetzelve als een meetkundig betoog van een ongeleerden leek, of als een tweesnijdend zwaard in de handen van een kind, of eindelijk als een schietgeweer in de armen eens mans, die de vurige kolen der verwoestingen van den oorlog nooit heeft aanschouwd. Want zij mogen de woorden der Heilige Schriften kennen, zooals de schooljeugd hare les opzeggen kan, den geest vatten zij niet. Want met mij weten velen het, dat de viervoudige uitlegging der Schrift van Hugo de sancto caro af, tot aan de mystieken van dezen dag, groeten opgang bij hen heeft gemaakt. Wonderlijk nochtans zal het ons voorkomen, dat zij tenminste evenveel, zoo niet meer spreken van den duivel dan van God; des duivels wezen, werken en kracht, des duivels yerzpekingen en aanvechtingen, kennen zij bij name en ondervin­ ding, zij alleen weten, hoe hij rondgaat als een jonge leeuw in Juda's wouden, brieschende van woede en zoekende wien hij verslinden mag, in zijn grimmigheid. En hunne menschelijke en zinnelijke uitdrukkingen getuigen ook in dezen van himne dweepzuchtige, overspannen denkbeelden, en alzoo van de heerschappij van het gevoel boven de rede (Als voorbeeld wordt dan aangehaald: Brakel's Trappen van het geestelijk leven). Velen der fijne vromen van dezen stempel weten de geschiedenis van hun voormalig zondig leven en van hun bekeering in een ondeelbaar oogenblik des tijds, door Gods onwederstaanbare genadewerking geschied, met uur en tijd en omstandigheden, wijd en breed te verhalen. De inwendige verlichting des Geestes, verre boven het woord en de prediking der kennis te schatten, stellen zij, bij de zoete genoegens vaa den inwendigen mensch, steeds op den voorgrond.

Hun weg is aller zielen pad, en wee hem, flie dat niet ondervond of gevoelde, hetwelk zij meenen, dat alle vrome kinderen Gods op aarde, ten dage lumner wedergeboorte, moeten ondervinden en gevoelen. Verre zij het van mij, om ' de Christelijke bekentenis hunner zonden en de oprechtheid hunner godsdienstige gevoelens en aandoeningai, overal en altijd te willen verdenken, daar ik heilig geloof, dat eenige weinige, waardige kinderen Gods, die ter goeder trouw dwalen, onder hen worden gevonden; doch naar mijn meening is hun bevinding maar zelfbedrog. Zij belasteren hun evennaasten, bedriegen hen, geven zich aan dronkenschap, hoererij en overspel over, en zeggen dan: dat het vleesch vrij mag zondigen, dat de geest echter rein blijft. Verder, als het Evangelie van liefde spreekt, gev/agen zij van haat, en zij hebben geen liefde dan voor huns gelijken. Eindelijk spreken zij valsch en lasterlijk van hun leeraar en edele geleerdheid, zij verheugen zich als zij dezen vrij en veilig mogen ontloopen en ontreizen, al 'is het uren ver, door slijk en water, langs ongebaande wegen en besneeuwde ijsvelden: maar ook daarin naar de wijze der Roomschen, hoe zwaarder weg, hoe zaliger biecht en heiliger vergiffenis men vinden kan. God weze derzulker ziel genadig!"

Onder de hoofdoorzaken dezer godsdienstige dweepzucht rekent Laurman: het volkskarakter; de opvoeding en levenswijze; de tijdsomstandigheden; onkunde en waanwijsheid; verkeerd toegepaste systematische begrippen, en zwaarmoedig gevoel van zonde.

Als remedie tegen deze gevaarlijke kwaal noemt hij: Ie. een ernstig verzoek aan het Hooge Kerkbestuur om met de meeste nauwlettendheid zorg te willen dragen, dat geen jeugdige leeraren met den valschen geest eener onzalige dweeperij bezield, in onze kerkgemeenten worden toegelaten, of immermeer hun dweepachtige stem in onze kerkgewelven kunnen doen hooren; 2o'. een eerbiedig verzoek aan de Overheid om met de meeste zorgvuldigheid tegen alle zoogenaamde oefeningen te willen waken.

Tegen dit schandschrift nu schreef H. de Cöcfc, Gereformeerd Leeraar te Ulriun, in 1834 zijn: „Ernstige Waarschuwing en Tegengift tegen het gruwelijke boek „De Dweeper" getiteld, waardoor de ware godsdienst en de ware godvreezenden gedreigd worden met uitbanning en vervolging." Op waardigen toon en met kracht van bewijsvoering verdedigt hij hier de gesmade „fijnen". Het is een van De Cocks beste geschriften. Spoedig zou deze vader der Afscheiding echter ondervinden, dat het Hooge Kerkbestuur het advies van Ds Laurman opvolgde, door de „dweepachtige" predikanten uit te bannen, en de Overheid op te hitsen tot vervolging van de Afgescheidenen.

Was het nu onkunde of schaamte van Prof. Loosjes, dat hij dit alles in zijn feuilleton onvermeld liet?

Hoe het zij, historisch-getrouw was het niet.

RÜLLMANN.

P. S. In „Koers Houden" van 16 Juli 1.1. komt Dr W. J. de Wilde terug op mijn artikel in „De Refomnatie" van 3 dezer. Hij blijft echter volharden in zijn ontkenning, en verklaart geen prijs te stellen op een antwoord mijnerzijds. Ook ik voel daar nu niets meer voor, maar laat het oordeel tusschen ons met een gerust hart aan den 'God der waarheid over.

R-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1931

De Reformatie | 4 Pagina's

Een noodzakelijke Aanvulling.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1931

De Reformatie | 4 Pagina's