GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijk besef.

Het treft wel eigenaardig, dat een vraag vair één onzer lezers komt op het oogenblik, waarop we juist van plan waren iets te schrijven naar aanleiding van eenige ingezonden stukken in de „Leidsche Kerkbode". Onze abonnee, die zijn vraag stelt, schrijft als volgt:

„Mag ik naar aanleiding eener discussie U eens een vraag stellen ter beantwoording in uw blad?

„De vraag luidt:

„Is het standpunt van Dr Gunning goed te keuren, dat hij diensten leidt in verschillende kerken? Dit in het licht gezien van het streven naar meer eenheid in de kerken.

„Zou hij dit mogen doen wanneer hij geen emerituspredikant was. (van de Syn. n.l.)

„Ondergeteekende was in deze discussie van meening, dat afgezien van het mooie in het idealisme van Dr Gunning, dit standpunt niet goed te keuren is en dat op die manier de zuivere beginselen noodwendig in het gedrang moeten komen, omdat alsnog de verschillen te groot zijn.

„Daarentegen vonden mijn opponenten deze handel-Vviijze zeer sympathiek en navolgenswaard, vonden onze kerken (de Gerei n.l.) te star dogmatisch.

„Ik heb de heeren voorgesteld deze vraag te doen in uw blad en het antwoord te doen circuleeren."

We meenen dat omtrent deze kwestie in onze kerken nog al heel wat misverstanden bestaan.

In deze meening werden we niet weinig versterkt door wat we in de „Leidsche Kerkbode" lazen. Broeder van der M e y uit Rijnsburg had in de

„Leidsche Kerkbode" van 3 September het volgende geschreven:

„J.l. Maandag las ik in de „Nieuwe Leidsche Courant", dat bij de bevestiging van Ds Ponstein, Christelijk Gereformeerd predikant te Lisse, afgevaardigden zijn geweest van de Geref. Kerk. Ik kon mijn oogen niet gelooven, maai-het stond er. Nu vraag ik mijzelf af: waar geian wij naar toe, als onze Geref. Kerkeraden zelf de kerkelijke grenzen doen verslappen? Eén van beide: de Chr. Geref. Kerk heeft gelijk, maar dan wordt het tijd, dat wij één worden; of de Geref. Kerk heeft gelijk, maar dan moet men ook de kerkelijke grens handhaven. Maar men moet m.i. niet over de kerkmuren zonder meer de Chr. Geref. Kerk als een zusterkerk erkennen. Want dit is meer dan een beleefdheidsvorm. Dat steunt de Chr. Geref. Kerk in haar actie. Laat men toch de grens zuiver houden! Anders zal het niet anders dan schade brengen voor de Geref. Kerk."

Op het ingezondene van br. v. d. Mey ontvingen we twee stukjes, die we hier laten volgen. Nog een derde broeder wilde iets schrijven in denzelfden geest, maar hoorende wat reeds ingekomen was, zou hij het maar eerst eens aanzien.

We hadden het wel gedacht, dat men dat niet algemeen met br. v. d. Mey eens zou zijn. Wijzelf ook niet.

Maar 'tis niet kwaad, dat men over dergelijke aangelegenheden over en weer, naits op de goede manier, zijn meening eens uit.

BOUWMAN.

OPEN BRIEFJE AAN Br. A. v. d. MEY Gzn TE RIJNSBURG.

Lisse, 8 September 1931.

Waarde Broeder,

U hebt — gelijk ik uit uw ingezonden stukje in de vorige Kerkbode bemerk — eenige moeilijke oogenblikken gehad, toen u in de „Nieuwe Leidsche Courant' las, dat de Raad der Gerefonneerde Kerk te Lisse vertegenwoordigd is geweest bij de bevestiging (bedoeld zal wel zijn: intree) van Ds Ponstein bij de Christelijk Gereformeerde Kerk alhier. U ziet hierin een doen verslappen van de kerkelijke grenzen, een erkennen zonder meer van de Chr. Geref. Kerk als een zusterkerk, en een steunen van deze kerk in haar actie. En de verzuchting ontsnapt u: Waar gaan we naar toe?

Laat ik u met 'n enkel woord gerust mogen stellen! Het ligt allerminst in de bedoeling van den Raad onzer kerk, slooperswerk te gaan verrichten ten opzichte van de kerkmuren (al ware het te wenschen, dat deze niet bestonden!). Evenmin beoogt onze Kerkeraad, de Chr. Geref. Kerk in haar „actie" te steunen. (Ik plaats dit woord met opzet tusschen aanhalingsteekens, omdat u vermoedelijk wel niet het oog zult hebben op haar arbeid tot uitbreiding van Gods Koninkrijk, doch bepaaldelijk op haar „strijd om het bestaan", dien ook wij metterdaad wel gaarne anders gevoerd zouden willen zien!). En het zij ook verre van ons, dat wij eigen historie zouden willen verloochenen.

Waarom wij dan toch over en weer afgevaardigden zenden op de hoogtijden in elkanders kerkelijk leven? Omdat wij hier te Lisse gelukkig niet alleen oog hebben voor hetgeen ons scheidt, doch óók voor wat ons samenbindt.

Omdat wij ons, in de hoofdwaarheden van het Christelijk geloof, éénsgeestes met elkander weten.

Omdat wij, bij alle zondige verdeeldheid in het lichaam van Christus, tóch belijden te gelooven: „één heilige, algemeene, Christelijke Kerk; de gemeenschap der heiligen".

Inderdaad, u hebt volkomen gelijk: het zenden van afgevaardigden is méér dan een beleefdheidsvorm. Het is door óns althans bedoeld als een flauwe manifestatie van den, helaas in ons vaderland zoo weinig trekkenden band tusschen de leden der onderscheidene kerken onderling. Wij beoogen er mede: uiting te geven aan het in ons levend verlangen naar meerdere eenheid tusschen de belijders van denzelfden Christus.

Nog eens: de grenzen verdoezelen, wenschen we in geen enkel opzicht We weten, wat we aan elkander hebben. Durven, als het moet, ook den strijd aan. Maar over de kerkm.uren heen reiken we intusschen elkander volgaarne de broederband; en wij van onze zijde zijn geen oogenblik bevreesd, dat door een daad, als door u gewraakt, steun zou worden geboden aan de Chr. Geref. „actie", noch ook aan eigen kerk schade zou worden berokkend.

Ik hoop, dat u thans het juiste licht is opgegaan over die „bedenkelijke" houding van den kerkeraad te Lisse en zou mij er over verblijden, wanneer door dit schrijven uw afkeurend oordeel in een waardeerend zou zijn veranderd.

Inmiddels verblijf ik met broedergroeten

Uw dw.

TH. RUYS Jr

Daarna reageerde de „Leidsche Kerkbode" vaar

11 September op de volgende wijze:

BOUWMAN

Geachte Redacteur,

In het laatste nummer van onze Kerkbode las Ik het ingezonden stukje van br. v. d. Mey naar aanleiding van het feit, dat bij de bevestiging van den Chr. Geref. predikant te Lisse ook afgevaardigden der Gerei Kerk tegenvifoordig zijn geweest.

En broeder v. d. Mey is van dit verschrikkelijke feit zóó geschrokken, dat hij zich afvraagt: waar gaan wij naar toe, als onze Geref. Kerkeraden zelf de kerkelijke grenzen doen verslappen?

En nu zullen er wel weer andere broeders of zusters zijn, die schrikken van het stukje van broeder v. d. Mey, die heelemaal niets voor die kerkelijke grenzen voelen, geen speciale liefde voor onze Geref. Kerken in het hart gevoelen, en zich dientengevolge min of meer ergeren, aan wat broeder v. d. Mey schrijft.

Geachte Redacteur, we beleven moeilijke tijden, en juist in onze dagen is er m.i. in 't bijzonder behoefte aan twee zaken, n.l. 1. Vaste belijning en overtuiging, en 2. wederzij dsche waardeering en samenwerking.

En nu wil het mij wel eens voorkomen, dat daar juist nog al eens iets aan ontbreekt. Soms treft men van die echte, stoere, belijnde figuren aan, met liefde voor de eigen kerk en de zegeningen, die God in die kerk gaf. Maar als 't dan op wederzij dsche waardeering, op wat meevoelen en meeleven aankomt met hen, die van onze kerken niet zijn, dan zijn die flinke, stoere kerels dikwijls bang, dat ze zich aan koud water zullen branden.

En aan den anderen kant komt men soms in aanraking met van die wai-me, sympathieke naturen, die zoo mooi kunnen spreken over de éénheid, die er wezen moet tusschen alle Christenen, maar bij eenige nadere kennismaking blijkt maar al te spoedig, dat deze menschen veelal alle belijndheid en alle beslistheid missen.

En nu moeten wij. Gereformeerden, or m.i. juist naar staan om de fouten te vermijden en het goede uit die beide groepen over te nemen.

Belijnd en beslist, voorzeker! Met een open oog voor de historie en een dankbaar hart voor wat God ons in en door onze Geref. Kerken gaf.

Maar dan aan den anderen kant ook met een ruim en warm hart tegenover onze gescheiden broeders, of ze dan Hervormd of Chr. Gereformeerd of nog anders heeten.

Want, geachte Redacteur, allen, die Gods Woord aannemen en Christus liefhebben zijn toch broeders? Laat ons dit nooit vergeten, en laat ons met handhaving van de grenslijnen, met handhaving van de historie en van onze eerlijke overtuiging, toch trachten in deze dagen van verwildering en afval, zoo dicht mogelijk bij elkaar te gaan staan.

En dan hindert het toch niet, al is er nu ook eens een afvaardiging van een Geref. Kerk aanwezig bij de één of andere plechtigheid in een andere Kerk? Ik weet wel, dat ik hiermee min of meer tegen een algemeen geldende opvatting in onze Geref. kringen inga, maar zooiets vind ik werkelijk niet zoo gevaarlijk.

En ik kan met den besten wil niet zien, dat dit nu direct verslapping van de kerkelijke grenzen moet beteekenen.

Zelf ben ik uit volle overtuiging lid van de Geref. Kerk, ik verblijd nie van harte in den groei en bloei onzer Kerken, ik ben bereid om er, als daar aanleiding toe was, met een Herv. of Chr. Geref. broeder eens een hai"tig woordje over te spreken, v/aarom ik niet Hervormd en ook niet Chr. Geref. ben. Maar dat neemt niet weg, geachte Redacteur, dat ik me er toch van harte in verblijd als ook in de Herv. Kerk of in de Chr. Geref. Kerk het Evangelie van het kruis van Jezus Christus wordt gepredikt, en dat ik het werkelijk heerlijk zou vinden, om zooiets ook eens als afgevaardigde eener Geref. Kerk te mogen zeggen. Met dank voor de plaatsing.

Uw dw.,

A. WARNAAR Jz.

Sassenheim.

Ik wil wel dadelijk zeggen, dat ik mijn oogen niet gelooven kon, hier bij elkaar, van een gemeentelid en van twee Dienaren des Woords, waarbij een doctor theologiae, zulke dingen te lezen. Want het merkwaardige van deze laatste stukken is, dat zij, met argumenten, die op zichzelf juist zijn, pogen een stelling te bewijzen, die met die argumenten niets te maken heeft. Ds Bouvsrman zegt alleen maar dat hij het met broeder van der Mey niet eens is. Dr Ruys geeft breedère argumentatie. Broeder Warnaar geeft ook vrij breedvoerig zijn beschouwing.

Omdat Ds Bouwman geen argumenten geeft, kunnen we tegen hetgeen hij zegt ook verder niet polemiseeren. Maar anders staat het met het betoog van Dr Ruys. Hij stelt broeder van der Mey gerust: het ligt niet in de bedoeling van den raad der Kerk van Lisse slooperswerk te gaan verrichten ten opzichte van de kerkmuren. Noch wil de kerkeraad de Christelijk gereformeerde Kerk steunen in haar actie, noch de eigen historie verloochenen.

Dat is natuurlijk heel uitnemend. Stel ook eens voor dat dit alles wél in de bedoeling van den raad der Kerk van Lisse lag!

Op welke wijze wordt echter nu het zenden van afgevaardigden door den kerkeraad der Gereformeerde Kerk naar de Kerk verdedigd? Christelijk-gereformeerde

Wel, lees ik het juist, dan zijn de argumenten, de volgende:

1. Men heeft te Lisse oog voor hetgeen „ons" samenbindt;

2. in Lisse weten we „ons" in de hoofdwaarheden van het christelijk geloof eens geestes met elkander;

3. in Lisse belijden we te gelooven aan een heilige, algemeene, christelijke kerk, de gemeenschap der heihgen;

4. we bedoelen een flauwe manifestatie te geven van den band der kerken onderling.

Tenslotte hoopt Dr Ruys dat nu het juiste licht over de „bedenkelijke" houding van de kerk ram Lisse is opgegaan.

Ik wil wel zeggen dat het mij nog heelemaal' niet lichter geworden is.

Wel zou ik de argumenten van Dr Ruys kunnea waardeeren, indien de Kerk zonder meer een vereeniging van menschen was.

Ook zou ik de argumentatie kunnen begrijpen, indien het betrof een particuliere daad van eenige christenen ten opzichte van een vereeniging van andere christenen.

Maar zoo staat de zaak niet. De openbaring van het lichaam van Christus te Lisse, z ij n d e het „instituut" van de Gereformeerd© Kerk aldaar (welke kerk aldaar belijdt te gelooven dat de Christelijk gereformeerde kerk in zonde leeft, en dat heel haar bestaan slechts mogelijk is op groaid van het volharden in een zondigen toestand), gaat, zoodra zij „afvaardigt", de Christelijk gereformeerde Kerk aldaar als „gelijkberechtigd" erkennen; geeft haar de plaats van een zuster; erkent het ambt in die kerk als drager van de heerschappij van Koning Jezus in Zijn Kerk ter plaatse; en laat na te getuigen tegen de zonde der Chr. Geref Kerk.

Dit lijkt mij het foutieve in het betoog van Dr Ruys, en veel meer in dat van broeder Warnaar, dat men verwart het begrip „een groep christenen" en het begrip „de Kerk van Christus".

Er is gelegenheid genoeg om te doen uitkomen; dat wij allen, die Gods Woord aannemen en Christus liefhebben, broeders noemen.

Maar wat heeft nu 'toich eigenlijk het feit dat er

vrome menschen in aadere kerken zijn, te maken met de onderhavige kwestie?

Broeder Wamaar verblijdt zich, als ook in de Hervormde Kerk of in de Christelijk gereformeerde Kerk het evangelie van het kruis van Jezus Christus wordt gepredikt, en hij zou het werkelijk heerlijk vinden om zoo iets ook eens als afgevaardigde eener Gereformeerde Kerk te mogen zeggen.

Best, maar in het laatste toevoegsel: „als afgevaardigde eener Gereformeerde kerk" zit nu juist het onhoudbare.

De kerk zelf kan toch niet haar blijdschap uitspreken over het feit, dat het Instituut van de Kerk misbruikt wordt door broeders en zusters, die zich, in een ander kerkelijk instituut, nog steeds onder een vreemd juk buigen?

En wanneer de „afgevaardigden" komen als „ambtsdragers", hoe verhoudt zich dan hun ambt jegens het ambt in de Chr. Ger. Kerk?

Ook hier is in de eerste plaats scherpere onderscheiding van begrippen noodig.

We hopen in een volgend artikel op deze onderscheiding breeder in te gaan.

J.W.

„Gerelormeerde vrsdesactie"; en nog wat.

Na veel woorden komt de heer L. Nieuwpoort, in Woord en Geest mij vragen, of ik hem eens vertellen wil, waarom zijn artikel in het vredesorgaan, dat ik reeds hier aanhaalde, door mij als ongereformeerd gekenschetst wordt.

Mijn belofte, om bij eventueel© navraag dat toe te lichten, handhaaf ik voor eiken lezer, die eerlijk vraagt, dus wat weten wil. Desnoods' ook voor den heer N. Maar niet op dit oogenblik. Want hij vraagt niets; hij weet nu al, hoe 't af-1 o op en zou. Zulke „vragers" loopt men maar voorbij, totdat ze eens wat serieus beginnen te lijken, en tot een „vraag" bekwaam zijn. En deze heer moet helaas nog beginnen, te toonen, dat hij de dingen serieus opvat. Iemand, die, nauwelijks Theol. Cand., de Synode van Assen een klucht noemt (zóó zijn nu vele vredesapostelen !); die heele kolommen volzeurt over een .persoon, los van de bepaalde publicatie, waarover hij het hebben wil; die op zichzelf laat slaan, wat ik in het algemeen denken; schreef, zonder aan hem zelfs te die, om toch maar een zeker „licht" op mijn polemischen „aard" te kunnen werpen (ter plaatse, waar anders ds v. d. Brink schrijft) verdoezelt, wat ik naast de polemiek doe; en die zelfs een art., waarin ik me verblijd over ds Buskes' uitlatingen aankondigt als een aanval, zóó iemand krijgt van mij eerst dan een antwoord, als hij wat anders gaat spreken. Hij kan slechts dan vertellen, dat ik niet antwoorden wil of durf, als hij den aanhef van dit korte woord negeert.

Overigens is het breede artikel van dezen Heer candidaat toch (niet zoozeer om hèm, doch om den hoofdredacteur en de wetenschappelijk-calvinistische leiding van W. en G. te loeren kennen) van waarde.: a. om te documenteeren, dat nog steeds geen radicale genezing ingetreden is van de ziekte van „W. en G.", de ziekte n.l. van: zeuren over personen te doen doorgaan voor werken met argumenten; b. om te ontdekken, hoever men tegenwoordig als schrijver onder de auspiciën van Dr J. G. Geelkerken gaan kan in het eerlijk, zelfs naief, opbiechten van zijn eigen volslagen wanhoop aan de mogelijkheid van formeel-wetenschappelijken opbouw van gereformeerd denken. Immers, zulk een biecht legt de heer N. af. Dat beteekent op zichzelf wel niets in een blad, dat leiding geven wil; want zielsgeschiedenissen verspreiden nog geen wetenschappelijk licht; en „stichten" ook niet zouder objectieve belichting. Maar het beteekent toch iets, om te weten, welke positie de Redactie van W. en G. kiest. Van „kluchten" is zij wars; zóó wars, dat zij zelfs jonge menschen, pas candidaat, erover voorlichting geven doet in een orgaan, waaraan professoren en een Oom-Jan meewerken. Het is haar dus meenens. Wee, wie er een klucht in zien zou: het is ernst, het is geschreven door een jongen man, die mij met het recht der méé-tellende mannen zeer gewichtig vraagt: „toe wees nou eens zakelijk"; het is — Ik heb over dit volgend woordje nagedacht — als het ernst is, gepubliceerd voor God door een REDACTIE, die jongelui toch graag beschermen wil tegen zichzelf, zoo noodig. Derhalve, tenzij dr J. G. Geelkerken zijn krant voor „kluchten" gebruiken mocht, derhalve móet de redactie van W. en G. wel zelf wanhopen kan de mogelijkheid, voor zichzelf^ om ooit voor dat „gereformeerde DENKEN" iets wetenschaj)pelijks te geven, en haar eigen „gereformeerden" naam te fundeeren op de manier, waarop dat sinds Adam alleen mogelijk is geweest: wetenschappelijk denken. Dit laatste is dan ook onze troost na lezing van het lange stuk des heeren N. Ik was sinds eenige weken wat bang, dat de groep-Geelkerken gebruik zou maken van het „recht", dat „elke groep" tegenwoordig voor zich neemt, om uit te maken wat als gereformeerd geldt in haar eigen kring, en dat déze groep nu een tweede Vrije Universiteit op groeps-gereformeerde groepsbeginselen zou stichten. Maar daar is in de eerste eeuw geen gevaar meer voor; & ( zou men ginds ook over kapitalen beschikken. De heer N. doet zóó'n ijselijk verhaal over zijn studietijd, en toont zóó duidelijk, dat hij van „academische" wetenschap, die toch altijd met formules en met termen werkt, niet meer hoopt, dat wij ons mogen verzekerd houden, dat hij althans nooit een Vrije Universiteit op groeps-gereformeerde beginselen stichten zal. Heeft hij niet ontdekt, dat academisch denken, wèl-beschouwd, zich inschuift tusschen de H. Schrift en den mensch? Het staat er blijkbaar totaal anders mee dan met zijn eigen hoofdartikel-denken, in een vredesorgaan. Welnu, waar de Heer Hoofdredacteur van W. en G. dezen candidaat ditzelve laat schrijven in een "Ie i-d e n d e rubriek, en het natuurlijk onmogelijk is, dat W. en G. een „klucht" zou zijn, (hoe toch zou Dr J. G. Geelkerken den wetenschappelijken ernst, plus zijn hoog-en zeergeleerde medewerkers negeeren in de puljlicatie der nieuwste kentheoretische profetieën? ) is hiermee het spookbeeld van een tweede Vrije Universiteit gelukkig verdwenen. Zelfs al zou Karl Barth in Amsterdam-Zuid doceeren, de redactie van W. en G. zou zich van hem afkeeren, zoodra hij academische denk-en leer-vormen aannam. En dat kan hij ongetwijfeld. Ik ben getroost...

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's