GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Stefan Zweig: „Jozef Fouché”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stefan Zweig: „Jozef Fouché”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bildnis eines golitiscben Menseben.

Stefan Zweig, een Duitsch romanschrijver, heeft kort geleden een boek gepubliceerd over Jozef Fouché, een Fransch minister van politie, gedurende diverse perioden van de Fransche revolutie tot onder Napoleon en Lodewijk den Achttienden toe.

Er bestaat aanleiding om op dit boek acht te slaan; in de eerste plaats om de oogmerken van den schrijver, vervolgens om den behandelden persoon zelf.

Om met dezen laatsten te begimien, Fouché is, evenmin als de Fransche Revolutie, die hem heeft gepousseerd, onder de „gaietés de Fhistoire" te rangschikken.

Als een zwarte sinistere figuur staat hij te boek in do wereldhistorie en ook de biografie van Stefan Zweig doet ons hem in geen ander licht zien, of het moest zijn in het bloedend rood van zijn ontallijke moorden. De levensloop van Fotiché, in het kort verhaald, is aldus: Geboren in 1759, uit burgerouders, werd hij opgeleid voor het onderwijs. De eerst© tien jaren van zijn mannelijken leeftijd was hij werkzaam aan verschillende seminaria voor priesters, als leeraar in de wiskunde. In den voortijd van de Fransche revolutie ging hij in de politiek. Eerst was hij bevriend met den ultra-radicaal Robespierre. Daar echter de wind aanvankelijk uit den gematigden, girondijnsehen, hpek woei, sloot Fouché zich, toen hij in de Conventie gekozen was, bij de middenpartij aan. Toen echter de Fransche revolutie meer en meer den radicalen kant uitging, draaide Fouché steeds meer naar links, om eindelijk toen in de Conventie gestemd moest worden over leven of dood van den Franschen koning, zich weer bij de jacobijneH te voegen door voor den dood des konings te stemmen. De Conventie zond hem daarna naar de provincie tot het doen van requisities ten behoeve van de heerschende oorlogen. Blijkens woord en daad gedroeg Fouché zich destijds als een theoretisch en practisch communist. Later werd hij door de Conventie belast met het afstraffen van de stad Lyon, welke zich tegen de revolutie verzet had. Met furore kweet hij zich van zijn taak. Eiken dag werden eenige honderden menschen dicht opeen gepakt voor de' kanonnen geplaatst en aldus doodgeschoten. Een andere executie-methode was de menschen twee aan twee gebonden in de Rhone te verdrinken. Aan deze episode uit zijn leven dankt Fouché zijn naam van „Mitrailieur de Lyon".

Intusschen was de Fransche revolutie in dat stadium gekomen, waarbij jacobijnen noch giroirdijnen meer een dag van hun leven zeker waren. De terreur van Robespierre.

- Fouché, die de kunst van laveeren uitnemend verstond, wist destijds Robespierre inzooiverre de loef af te steken, dat niet Fouché, doch Robespierre zijn leven onder de guillotine eindigde. Toen zakte de terreur ineen en ook Fouché, de terrorist, kon tijdelijk in ballingschap gaan.

Later dook hij weer op als speurhond van het Directoire. Den Directeur Barras wist hij zoozeer in het gevlei te komen, dat hij minister van politie - werd. In die functie creëerde hij het beruchte spionnagestelsel, dat gedurende den Franschen tijd alom schrik verspreidde. Ook het Directoire bleef hij echter niet trouw. Toen hij zag, dat Napoleon's ster opging, wist hij zoo tijdig verraad te plegen, dat hij bij Napoleon minister bleef.

Het is begrijpelijk dat Fouché^ machtig door zijn positie en zijn stelsel, waarvan hij alleen den sleutel had, door iedereen gevreesd werd, vanwege zijn absolute onbetrouwbaarheid. Hij was het noodzakelijk kwaad, waarvan zelfs Napoleon zich aanvankelijk niet durfde ontdoen. De communist Fouché was inmiddels twintigvoudig millionair en hertog van Otranto geworden. Toen hij echter tegen Napoleon's uitdrukkelijken wil, met diens vijanden onderhandelde, werd "hij ontslagen.

In 1815 werd hij bij Napoleon's terugkeer weer minister, echter alleen om, na Waterloo, Napoleon aan Lodewijk den Achttienden te verraden voor een ministerszetel.

Zoo geschiedde. Toen evenwel Lodewijk stevig genoeg in den zadel zat, ontsloeg hij den gewezeO) communist en koningsmoordenaar en verbande hem voor immer uit Frankrijk. Zoo stierf Fouché in ballingschap.

Aldus is het geraamte van Fouché's levensloop.

Van dezen persoon tracht de schrijver ons het beeld te teekenen. Hij somt niet al die slechtigheden op om ons te laten zien welk een afschuwelijk boos mensch die Fouché toch eigenlijk wel geweest is, maar hij tracht uit al de gegevens die omtrent dezen man bestaan, langs psychologischen weg, ons de motieven die hem dreven te doen zien. Hij wil ons dezen mensch en zijn handelen verklaren, als het ware lois maken van zijn historisch verband, opdat wij niet meer zullen zien Fouché, den gevreesden revolutionair, of Fouché, den hand­ langer van Napoleon, maar Fouché, den door zijn innerlijke overtuiging — de overtuiging dat „ik" eerst komt en verder absoluut niets meer — gedreven mensch.

En al krijgen we dan bitter weinig fraais te aanschouwen, moraliseeren doet de schrijver niet. Dat is zooals we straks zullen zien, niet des schrijvers oogmerk.

We krijgen zoo een zeer aannemelijk beeld van ï'ouché te zien. Wij zien voor ons den man wiens eenig doel is macht, en dat uit louter machtswellust. Daarvoor wijkt alles. Geen ideëel doel blijft bij dien hartstocht voor Foiuché bestaan, i& een Godsdienst, geen principe, zelfs het meest goddelooze niet, waaraan hij zijn trouw verpandt. Want bij de jacht naar macht, dat grillig en wisselvallig bezit, is trouw een onbruikbare eigenschap. Aan geen partij blijft Fouché dan ook getro-uw, dan aan die van de ünmer wisselende rneerderheid.^ Op de onstuimige omwentelingszee is hij de rat, diiï van het zinkende schip springt op dat hetwelk het nog iets langer zal uithouden, om dit echter even rücksichtlos weer te verlaten voor een derde, als het tweede aan het zinken toe is. Geheel anders dus dan de andere revolutionairen, als Robespierre bijvoorbeeld, die ten slotte voor ^.ideeën" vocht; die meer te vergelijken is met een kapitein, zij het misschien een dronken kapitein, die het zinkende schip niet verlaten, wil, maar er met roem — met ijdelen, met ingebeelden roem wellicht — mee wil ten onder gaan.

Zoo treft ons Fouché als de karakterlooze, als de kampioen-baantjesjager, als de revolutie-exploitant ten eigen bate, als de man die de allerimmoreelsten nog zoo immoreel weet te behandeleUj dat deze slachtoffers, niet door eigen pose, maar door zijn gedrag op de vermoorde onschuld gaan gelijken.

De schrijver schetst ons hier de genialiteit des Satans en aangezien volgens den schrijver genialiteit te bewonderen is, bewondert hij Fouché en tracht hij bewondering' te wekken.

Het geschetste beeld zal wel juist zijn. Want, al is deze schrijver eigenlijk een ro'manschrijver en al vertoont dit boek ook, zooals we zien zullen een , , tendenz" en al is veel materiaal dat voor de psychologische reconstructie van Fouché van zeer groot gewicht zon zijn geweest, door Fouché zelf vernietigd, toch draagt dit verhaal vele kenmerken van liet waarachtige.

Maar afgezien hiervan, of het beeld van Fonché, hier geteekend, op den werkelijken Fouché gelijkt, of dat de schrijver hem zoio droomt, iets wat een historisch-wetenschappelijke vraag is, die we hier laten rusten, met het oiog op de „tendenz", is dit niet van belang. Want ook de droom heeft zijn uitlegging en die uitlegging is hier van belang.

De kwestie is namelijk, dat Stefan Zweig aan zijn boek den ondertitel geeft van: „Bjldnis eines politischen Menschen". En in zijn voorrede noemt hij zijn boek „een bijdrage . tot de biologie van den diplomaat", en elders, „een bijdrage tot de typologie van den politicus".

In dit boek wordt dus de geniale Satan naar voren geschoven als j, de" diplomaat, als „de" politicus. En het is deze strekking die door ons nog nader ter toetse zal worden gebracht. Het voorwoord van het boek toont aan hoe Zweig tot deze voor politici weinig vleiende vergelijking komt. Hij denkt aan 1914 en aan 1918 en poneert als zijn overtuiging dat de noodlottige, wereldwee brengende feiten en beslissingen, welke door die jaartallen worden aangeduid, de schuld zijn, niet van de menschen met „zuivere ideeën", maar van minderwaardige „verpolitiekte" menschen op den achtergrond, menschen met geborneerden blik en dubieus karakter. De „politiek" en , , diplomatie", die zijn het noodlot van onzen tijd, la fatalité moderne. En het is voor de adstructie van dit axioma dat Zweig zijn Fouché-historie, met uitlegging, droomde.

Het geloofsstuk van onze ^, verpolitiekte" politiek, van de geheime diplomatie die „gekonkel in het kwadraat" zou zijn, laten wij hier nu rusten. Prof. Mr D. P. Di. Fabius citeerde in dit verband eens Von Ihering, die een dergelijke opvatting „de apologie van den lummel" noemde. Wij willen slechts doen opmerken, dat de onderhavige adstructie van dit geloofsstuk faalt. Immers indien het beeld van Fouché, typologie van een noodlotbrengenden diplo'maat en politicus zal zijn, moet vast staan dat Fouché in z ij n tijd een dergelijk noodlotaanbrengend politicus was. Anders ontbreekt het punt van vergelijking. Dan kan de mensch Fouché sprekend gelijken op diplomaten, die volgens Zweig de jongste wereldrampen op hun geweten hebben, maar dan worden oimgelijksoortige grootheden vergeleken op grond van psychologische paralellen. De psychologie wordt dan van hulp der historische weteiischap tot usurpator van die wetenschap. Dit is het geval in het boek van Zweig. De uitlegging van den droom is fout.

Zweig laat zien dat Fouché èen man achter de schermen is, een op macht belust politicus, zonder geweten, gevreesd zelfs door zijn superieuren. Bij alle beslissende gebeurtenissen konkelt hij mee. De lijn Fouché loopt dwars door de historie van de Fransche Revolutie van 1791 tot 1816 toe. Maar Zweig blijft in gebreke om aan te toonen dat het nu Fouché was en niet b.v. Robespierre, dat het Fouché was, en als het er op aan komt niet Napoleon, dat het Fouché was en niet Wellington en Mettemich, enz., die de historie dier ^g, gen hebben gemaakt. Eigenlijk geeft Zweig dit zelf ook toe; Fouché decideerde nimmer, alvorens de omstandigheden gedecideerd waren. Eerst als het getij verliep, kwam de daad van Fouché: het verraad. Hij sloot zich aan bij de partij, die, naar hij zag, de meerderheid krijgen zou. Maar de noodlotbrengende daad was dan dus al door anderen gedaan. Zijn verraad was niet beslissend meer. Fouché kan daarom niet beschouwd worden als de man die de „welthistorischen Entscheidungen" der Fransche revolutie op zijn geweten heeft. Niet in het minst, hoe griezelig en invloedrijk hij ten deele ook was.

Een historisch onderzoek haar de menschen die in de Fransche revolutie aan de touwtjes trokken, moet komen töt de makers ervan en niet tot de exploitanten van een stukje van die revolutie. Bij die makers zouden de typen gezocht moeten worden van de „professionellen Hasardeuren, die wir Diploimaten nennen", em, die de rampen van nu, op hun rekening zouden hebben. Fouché is een dergelijk type niet.

Daarom kan Zweigs typologie van den politicus, hoe geslaagd misschien ook als „Bildnis dieses politischen Menschen", tot' troost van menig beoogd slachtoffer, als niet ter zake worden geseponeerd.

Dr J. A. H. J. S. BRUINS SLOT.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Stefan Zweig: „Jozef Fouché”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's