GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eenheid in het uoodige, vrijheid in het niet noodige, in beide de liefde."

I.

Onlangs las ik ergens een opmerking over menschen, die vanwege lonter „ruimheid" af en toe „eng" werden.

Het verband, waarin die woorden gebezigd werden, en de persoon, op wien deze „overdachte waarheid" „toepasselijk" werd geacht — stel, dat een „waarheid" kan'worden „toegepast" — doen hier nu niet ter zake. Genoeg is het, den algemeenen zin der opmerking te verstaan: de schrijver wilde' ermee aanduiden, datlier menschen zijn, die zóó Hrervuld zijn van hun eenheids-en samenbindings-ideaal, dat zij in denken en spreken onverdraagzaam worden', ©n soms heftige maar ondoordachte uitvallen zich veroorlooven jegens anderen, dl© hun samenbindingsgedachten niet aanvaarden. Dat zulke herauten-van-den-vred© er alsdan toe koimen, ook hunnerzijds van de begeerde „samenwerking" uit te sluiten diegenen, tot wie hun verwijt juist gericht wordt, omdat zij, die aangeklaagden, tot samenwerking, of tot een eenheidscongres, of - roes, niet bereid zijn.

Wie een weinig zijn wereld kent, moet toegeven, dat er menschen van dit slag zijn. 'Inderdaad, de zachtzinnigste broeders kunnen som, s met één pennestreèk veroordeelen het doen van wie hun eenheids-circulaires niet onderteekenen.. 'Ze komen op met de staven „liefelijkheid" ©n „.samenbinding"; doich verbreken ze alras — juist boven den schuwen kop van die schapen, die hun herderlijke zorg wel het allereerst behoeven, — indien zij n.l. goede herders zijn.

En zij kumien daarbij zeer onbesuisd, te werk gaan.

Zóó onbesuisd, dat zij den eersten pMeht der liefde, en der wetenschappelijke eerlijkheid uit het oog verliezen.

Liefde toch, zoowel als wetenschappelijke zin, zon hen er toe moeten gedwongen hebben, eerst het antwoord rustig te zoeken op Yragen als deze: of mogelijk het verscliil tusschen die anderen ©n hen soms niet te herleiden viel tot dat van „feest", en „roes", van „werkelijkheidszin" en vaag „verlangen", lós van de „concrete werkelijkheid"; of ook misschien tot een verschil van „methode". Als — om een debat van den laatsten tijd in herinnering te brengen — als b.v. ds D; Sikkel zegt: ik, gereformeerde, wil mijn weggèloopen broeder (chr. geref.) graag opzoeken, de hand, geven, binnen-noodigen, maar ik wil hem niet met zijn wegloopen „f eliciteeren" (ia kerkelijk© plechtigheidjes, die het aantal zinledige formaliteiten in Gods huis helpen vermeerderen); of als een ander zegt: ik zie geen kans, samen te werken in de „pr act ijk", daar, waar wij in de ; , b©gins©len", die immers d© practijk moeten bouwen en constitueeren, bewust uiteengaan, en elk voorafgaand samen-spreken over' die beginselen elkander weigeren, — hoewel dat samenspreken de ©er s tnO'O'd ig© „p'ractijfc"(!) juist zou moeten wezen, — dan is in zulke gevallen beid.erzijds misschien de diepere wil tot samenwerking aanwezig; en kan toch de uitnoodiging van den één door den ander worden geweigerd.

Waarom geweigerd?

Omdat zijns inziens de uitnoodiger zélf d© PRACTISCHE samenwerking; niet genoegzaam begeert!

Want hij, uitgenoodigde, meent, dat het samenspreken en het samen-fundeeren van de plannen behoort tot de „practijk". Dat dit in het „werk" zelfs het e©rste is. Hij ziet geen enkele reden, o^m deze nuchtere zienswijze als hoogste wijsheid aan te p r ij z en, zoo vaak z© in d© laboratoria van Philips, of in.de zittingen ©ener europeesche herstel-conferentie wordt toe^ gepast (en in het laatst© geval door domineesp'roza zelfs ietwat jammerend den volk© als necessarium wordt voorgehouden), maar ze door dominees en persmenschen tot dwaasheid te lateoi uitroepen op het terrein van „kerk" en „koninkrijk Gods".' Alsof het rijk Gods niet komen moest langs dezelfde wegen, waarop ook Philips ©n de herst©lconf©r©nties hun uithangborden plaatsen. En alsof niet de grondwet van Gods Rijk voor alle rijksgebieden dezelfde was. Ja, hij gelooft zelfs, dat deze dingen ieder duidelijk zouden zijn, als er maar niet zoo vreesélijk gezeurd werd op het terrein van kerk en koninkrijk Gods, zoo hopeloos gezeurd, en om d© kwesties heengedraard, in valsch vertoon vai: leege stichtelijkheid. Dezelfde dominees b.v., of „tij dr eden a ar s"(!), die aan de afwezige(!) staatslieden van de europeesche herstelconferenties onder gebruikelijk kansel-gezucht gansch getrouwelijk V e r w ij t e n, dat zij niet eerst over de beginselen des herstels het samen eens zijn, ©n dan Gods oord©el van onvruchtbaarheid over hen doen hooren, waarbij dan alle hoorders fcnikken-van-ja, halen b.v. hun schenders op , over de dwaasheid van iemand, die de gedachte lanceert van —laat ons zeggen — een godsdienstgesprek iu de pers of op een andere tribune tusschen gereformeerd en christelijk-gereformeerd, om zoo, nog net vóór 1934, een eind te krijgen, óf een stevige consequentie t© geven, aan de breuk, die tusschen beid© ligt. Hoewel dit laatst© binnen h li n bereik ligt; en de wil daartoe hun gejammer over europeesche conferentiegangers zou kunnen verifieeren op het pu'nt van eerlijkheid.

Nog eens: zóó kan de één de eenheid en do vrijheid Uitroepen, en de ander kan dat weigeren.

En die ander kan — wie zal dat zO'Omaar loochenen? ; — de „liefde" ; hebben; hij kan in di©'liefde wel de sterkste, en de grootste zijn, bij God. Want wie heeft bij God meerder Hef de: hij, die gedachteloos, , of met zwakke gedachte, op een plaats, waar geen van beide partijen behoort te staan, een gebaar doet van eenheid, ©n in de gegeven situatie niet verder komen kan dan een gebaar, dan wel hij, die voor zichzelf en den ander bidt, dat God hen samen mc^e terug leiden tot de plaats, waar beiden behooren t© zijn? Te zijn, en te werken? „Beginnend© van Jeruzalem", heeft Christus eens gesproken, een kanon, een gezagsregel stellend. Anderen stellen een. anderen regel: beginnen bij het b©gin; nóg nuchterder, naar het lijkt. Zoolang nu iemand eerlijk tobt over de vraag, hoe hij zich en anderen onder de tucht van dien regel brengen zal, moet niemand hem van liefdeloosheid beschuldigen: het zou wel eens kunnen zijn, dat een stem uit een. „andere" wereld van hem zegt: want zie, hij bidt; d© g.eneraal in hem weigert, den priest©r-profe6t over het hoofd t© zien. Zooals indertijd van zekeren Saul bekend werd, dien schender van de theocratie.

In elk geval is het daidelijjc, dat die laatste man, die tobber van 'daarnet, niet mag worden uitgeworpen — met al te haastige doemvonnissen uit overigens irenische monden, uitgebannen, smadelijk weggezonden uit het eenheidsfront van hen, die den zin trachten, te verstaan van de spreuk: „©©nheid in h e t. nOiO'di ge-, vrijheid in het niet-noodige, in beide de liefde". Tien immers tegen één, dat de man, wien zooveel hooge irenische ruggen zijn. toegekeerd, en van wien zooveel irenische monden op-dit ééne punt zouden willen zeggen: ik dank U, , Heer, dat ik niet ben als deze, juist over deze toch van nuchteren zin blijk gevende vraag te broieden zit: wat IS het „noodige"? Of: wat IS het „niet-noodige"? Of: hoe trek ik tusschen noodig en niet-noodig de scheidslijn? Of: IS, , er wel een scheidshjn? Of: wat is „vrijheid"? Zijn wij wel ooit één keertje „vrij"? Bestaan er, - wel „adiaphora" (d., w., z. , pniddelmatige" dingen)? Of: wat is de „LIEPDE"? Hoe geef ik den naaste ket beste, wat ik heb? Mag ik hem laten staan, waar hij naar mijn meening niet mag staan? En, mag ik de gemeenschap' van alle naasten bij elkaar-ontmoeten met samenwerkingsresultaten, waarvan ik wéét, dat ze onrijp zijn, en dat z© nivelleeifin, en verdoezelen, ©n een „middelmatig"-heidskarakter zullen , opdringen aan dingen, die bij God als „noodzak6lijl5iheids"-dingen bekend staan ?

We zouden nog meer kunnen zeggen, om te betoogen, dat, gelijk es een onderscheiding is tusschen „zichtbare eir onzichtbare kerk", er zoO' ook een (bij God meeu-dan bij menschen bekende) onderschei ding moet zijn tusschen d© „onzichtbare" en de „zichtbare" gemeenschap van eenheid-vrijheid-liefde-zoekers. En dat, wie de una sancta" (d© eene heilige algënieene kerk) zoekt, ook hen als medezoeker-moet erkemien, van wie hij naar den aard der liefde aannemen moet, dat zij alleen maar een anderen weg, een ander© methode, een ander Idimaat, een andere exegese zoeken voor de komende ee-nheidsfeesten, dan zij zelf plegen t© doen.

We laten dat andere echter nu maar rusten.'

En we constateeren slechts: het is gemakkelijk gezégd: „eenlieid in het noodige, vrijheid in het niet-noodige, in beide de liefde". Maar als die woorden daar voor u staan, netjes in het gelid, en ge wilt er iets me© dóén_, dat ge voor 'God verantwoorden kunt, nu — dan hebt gij voorloopig dènk-werk genoeg. De t ©kst lig' daar. Maarnudeuitleg! Want p a s o p v oor het opereeren met niet-uitgelegd© telssten.

Nu moet de irenische broeder, die met zijn „tekst" misschien wat al te haastig van de studeerkamer weggèloopen is, den ander, die naar den „uitleg" zoekt, in begrijpende liefde den tijd laten. Misschien moet hij zelf nog met dien ander „het goede deel gaan kiezen", d.w.z. eerst eens naast hem over de spreuk gaan denken, eer

hij het keukengerei ter hand neemt, om het plaisanto eenheidsmaaJ gereed te maken.

Daarom zullen de geridderden van het onbeschreven eenheidsministerie, zoo-wel als de anderen, die door dat ministerie nooit zullen worden voorgedragen voor een onderscheiding-pacifiek, zich van harte kunnen, ja moeten verblijden, over de historische studie', die Proif. Dr A. Eekhof, hoogleeraar aan de Rijks-universiteit te Leiden, in het najaar Tan 1931 het licht deed zien bij A. W. Sijtholf's Uitgeversmaatschappij N.V. te Leiden, onder den titel: „De Zinspreuk: in necessariis unitas, in non necessariis libertas, in utrisque caritas". Die latrjnsche woorden beteekenen: „eenheid in het noodige, vrijheid in het niet-noodige, in beide de liefde". Prof. Eekhof gaat na „oorsprong, beteekenis en. verbreiding" van deze zinspreuk. En helpt dus daarmee ieder, die den z i n van deze vaak het offensief der irenischen ondersteunende spreuk verstaan wil.

In dit voornaam uitgevoerde, met één portret en twee facsimiles verrijkte, geschrift van 86 bladzijden, wijst Prof. Eekhof allereerst op het gebruik, dat de Remonstranten, voor en na, van deze spreuk gemaakt hebben. Gelijk ook de Quakers, Hernhutters, RO'Omsch-katholielcen. Ook op de Lausanne-Conferentie „for Faith and Order" (1927) en door de Pan-Europa-LTnie, zegt de schrijver, is dezelfde leus gebruikt. Eveneens prof. dr H. H. Kuyper noemde haar met instemming als de leuze der Gereformeerde Kerken en Hervormers, gelijk prof. Eekhof herinner!, .

Hier even halt houdende, merk ik op, dat reeds deze eerste door prof. Eekhof gegeven verzameling van gegevens duidelijk maken kan, hoe moeilijk het is, de zinspreuk te verstaan, en — ermee te werken.

Immers: ze neemt telkens anderen vorm aan. De door Prof. Eekhof in dit eerste hoofdstuk gegeven citaten wijzen dit duidelijk uit.

Zeker, telkens komt in het derde lid de „liefde" terug: „in alles (in beide) de liefde". Maar het blijkt ditmaal voor die „liefde" toch wel een moeilijk ding; „liefde" immers kan alleen aan hetwèrk in — om alweer den term te bezigen — „concrete .situaties". Maar het „concrete" is hier al dadelijk zoek bij wie de spreuk hanteeren.

Let maar op.

In het eerste lid („eenheid in het nood'ige") blijkt de uitdrukking „het nood i ge" zélf al onzeker (noodig tot zaligheid, of tot iets anders? ) Bovendien wisselt ze met de toch eigenlijk heel andere terminologie, die daar spreekt (in „citaten") van: „het essentieele". (Quakers.) Dat is dus onzekerheid, reeds in de woorden. Om dan maar te zwijgen van den uitleg.

Vervolgens, aan het tweede lid der spreuk toegekomen — „vrijheid in het niet-noodige" — treffen we nog grooter verscheidenheid: De één spreekt van het „niet-noodige" (waartoe niet noodige? in welke sfeer, in welk 'levens-of wetsgebied niet noodige? ) De ander maakt van dat „niet-noodige" evenwel „het onzekere" of „het twijfelachtige" (Remonstranten, Roomschen). Een derde maakt ervan: het niet-essentieele (Quakers). Een vierde: het „middelmatige", (de geref. kerken en hervormers, volgens prof. dr H. H. Kuyper, Amos Comenius).

Kwesties teveel, zal ieder moeten toegeven. Immers, tusschen „onzekere" en „middelmatige" dingen — de z.g. adiaphora, waarover geen uitdrukkelijk gebod Gods gegeven of verstaan is ligt een groote afstand.

Wie iets „onzeker" of „twijfelachtig" noemt, zegt, niet te weten, OF onze (geloofsdaii wel andere) kennis in dogmatisch of ethisch opzicht een beslissend woord kan spreken over dié „onzekere dingen"; hij laat dus de mogelijkheid open, dat iemand later nog eens in staat zal blijken, die „onzekere" dingen toch inderdaad te brengen binnen den cirkel van wat duidelijk, en dan voor ons bindend, is.

Wie evenwel van „adiaphora", middelmatige dingen (of niet-noodige) spreekt, kan althans daarmee zeggen willen, dat „de eenige Wetgever" met betrekking tot de alzoo aangediende „dingen" geen uitdrukkelijk gebod gegeven heeft, en ook nooit geven zal.

Waarbij dan ongetwijfeld anderen weer zullen verzoeken, aan te teekenen, dat zij geacht willen wojden tégen oïficieele erkenning van deze stelling gestemd te hebben, ook al doen zij broederlijk mee aan wat hun alzoo sprekende gemeenschap aan eenheidswerk of - feest op touw zet.

Die laatste, lastige, broeders, waaróm zouden ze

wel tegenstemmen? Wel, ze zullen misschien denken aan een stelling, die onlangs aan de Vrije Universiteit verdedigd is, althans verkondigd: dat voor het begrip van „het geoorloofde" geen plaats is in de gereformeerde ethiek (zoo luidde de formuleering van Stelling XIV van Dr B. J.-.de Groot). Een stelling. die voor tekst en uitleg van onze spreuk consequenties heeft.

Of ook, ze zullen misschien beweren, dat de bergrede letterlijk niets heeft opgeborgen in den huns inziens puur denkbeeldigen kring van „middelmatige dingen".

Of zij zullen meenen, dat heel dat spreken van-„middelmatige dingen" een symptoom is van vermoeidheid: dat men niet meer de kans zag, alle concrete dingen op hun rechte plaats te brengen onder den band der wet, en dat men toen maar, om uit de moeite te komen, gezegd heeft, dat er dingen zijn, die noodig» zijn te doen, en andere, die „onverschillig", of „middelmatig" zijn.

Maar — zoo' zullen zij spreken — dat laatste betwisten wij juist. Al kunnen wij niet altijd den eisch der geboden duidelijk uitleggen, en in concreet verband zetten met bepaalde actueele vraagpunten der christelijke gehooizaamheid, dit geeft ons nog niet het recht, om daar, waar wij Gods ispreken , iiiet iverstaan kunnen, dat spreken zélf te ontkennen.

Waarbij dan misschien nog de nuchtere vraag korhen zal, of men den „cirkel" der „adiaphora" wel ooit anders construeeren kan dan — in de lucht. Op papier zal het in elk geval niet zoo gemakkelijk gaan, zullen zij zeggen; want wat de een „middelmatig noemt", zal de anfler dadelijk een beginselkwestie achten.

En ze zullen met voorbeelden komen, die lastige broeders, die om uitleg vragen.

Een bemiddelaar, b.v. die de twisters over den sabbath zou willen verzoenen (men denke aan den strijd tusschen Voetianen en Coccejanen) zou bij beide partijen menschen treffen, die hem niet willen toegeven, dat hier geen „necessarium" (ding van noodzakelijkheid) in geding is.

Omgekeerd zijn er tegenwoordig menschen, die daar, waar vroeger geen bemiddeling tusschen partijen mogelijk geacht werd, omdat BEIDE groepen beweerden, dat de twist liep over een „necessarium", b.v. in de Christologie, thans met gerustheid verklaren te kunnen bemiddelen. Want zij beweren, dat het eigenlijke twistpunt een non-necessarium is, (een ding van niet-noodzakelijkheid), en zulks, ja zeker, ook in de christologie. Hoevelen zeggen i).v. tegenwoordig niet, dat het „ledige graf", en de „maagdelijke geboorte" voor hen tot de non-necessaria behooren? Zij zullen niets verliezen, als deze twee dogmatische formulen verloren gaan. En men behoeft maar even te denken aan wat ik verleden week schreef over de dialectische theologie en zich den naam van Emil Brunner te herinneren, en zijn Hollandsche vertalingen, om te verstaan, dat voor den aanhanger dezer theoloigie het onderscheid tusschen „noodzakelijke" en „niet-noodzakelijke" dingen altijd valsch is. Want de door menschen getrokken cirkels, die deze beide „gebieden" zouden willen afgrenzen en besluiten, hebben volgens deze theologen geen recht van bestaan bij God. Ik geloof dan ook, dat de dialectische theologie eigenlijk de heele zinspreuk naar de kinderkamer verwijst. En — om niet meer te noemen — de ook al gepopulariseerde en vertaalde werken van d'Aulen eveneens. Men kan tegenwoordig overal „bemiddelen".i)

Naar ik meen, is met deze enkele opmerkingen reeds aangetoond, dat wij midden in schier onoverkomelijke moeilijkheden zitten, zoodra het erop aankomt, de bekende zinspreuk te ontleden.

De bewering lijkt me dan ook niet te stout, en de irenische broeders van allerlei slag mogen het me, althans dezen keer, vergeven: dat met deze spreuk herhaaldelijk geopereerd en gepreekt wordt, zónder dat men zijn eigen woorden verstaat, of althans, bij navraag, juist van hen, die men ermee te lijf wil, verstaanbaar kan maken. Irene saltat: hun vredes-werk maakt sprongen.

En dat is een vrij droevig ding.

Het wettigt, geloof ik, ons voornemen, om' VO'Igende week aan het geschrift van professor Eekhof een slotartikel te wijden.


') Ik koos juist deze beide voorbeelden (sabbathskwestie en christologie) omdat Prof. Eekhof, op blz. 76, een citaat geeft van Scholten, die beide punten naar voren brengt, en dan en passant tevens het zijne zegt over het overbrengen van de spreuk van ethisch naar dogmatisch terrein. Op dit punt herinnere men zich dan weer den samenhang, dien de gereformeerde theologie van ouds gelegd heeft tusschen dogmatiek en ethiek. Kwesties, kwesties, van alle kanten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's