GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over dominees-taal en wijze van zegging ¹).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over dominees-taal en wijze van zegging ¹).

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dominees mogen wel bizonder als „sprekers" met ootmoedigheid bekleed zijn. Want bij de > aandacht, die op hen gevestigd wordt, blijkt dat hun taal niet zonder bedenking is. Althans, het is feitelijk, zooals men indertijd lezen kon in eeni onzer bladen, geen beschaafd Nederlandsch dat zij spreken, maar wel een „sociale groepstaal". Het is dus maar niet de een of andere predikant, die slecht Hollandsch spreekt, die bijv., al improviseerende op den kansel, in gevaar komt, het onbehouwenste van de Nederlandsche taal op te disschen, en alle stijl in den opbouw van zijn preek mist; het gaat over de taal van de predikanten als zoodanig, zooals ze hun eigen woordenschat hebben, waarin zij de gedachten uitdrukken, wanneer zij voor de gemeente optreden, of in hun arbeid in de gezinnen bij gezonden en kranfcen werkzaam zijn. Het is de taal van een volksgroep, maar niet, wat men noemt beschaafde taal.

Een ander bezwaar tegen het „spreken" van de dominees schijnt meer via de radio te ontstaan.

Dr Gunning (van „Pniël") kreeg eens, nadat hij een ziekenuurtje geleid had, een brief van een zuster, die hem haar blijdschap betuigde, dat hij ZO'O gewoon, zoo natuurlijk gesproken had. Zij hoorde zoo vaak van die preekerige domineesstemmen, dat dit haar een opfrissching was geweest, dat Dr G. zoo gewoon gesproken had.

En een dominee, die ik zelf eens per radio hoofde, scheen daar goede nota van genomen te hebben, en begon zich bij de zieken zoo'n beetje te verontschuldigen, dat de dominees zoo langdradig, zoo zalvend, zoo vermoeiend konden zijn. Hij zou zich beijveren het dan ook anders te doen

Men weet dus nog wel wat te vinden.

We moeten er ons echter maar niet zoo veel over bekommeren.

Gelukkig dat in de tweede genoemde zaak de grens meer beperkt is. Dat gaat over „sommigen" of „enkelen", of „meerderen". En daar moest men, als 't waar is, dat zij zeurderig zijn, maar korte metten mee maken, en ze niet meer uitnoodigen, ; want het is te begrijpen, dat zieken geen behoefte hebben aan vermoeiende toespraken, waar je met een zwak hoofd maar erger van wordt, en ook niet aan langdradige toespraken die uitweiden over de langdradigheid van collega's ... Neen, zieken toe te spreken, dat weten we immers, is niet het werk van een dienstklopper, maar van iemand die hart heeft. Overigens is het medegevoel, dal men uit ook in de stem, een gevaarlijke aanleiding om onnatuurlijk te worden, maar hebben we er ter wereld geen begrip van, dat men hier van een eenigszins verbreid euvel zou kunnen spreken. We hebben meermalen in een ziekenuurtje een frisschen on haitelijken toon in de toespraken beluisterd.

Maar om van dat zeurderige en langdradige nu verder te zwijgen, hoe staat het dan met de beschaafdheid van de taal?

Als het werkelijk zoo is, dat hun taal niet de beschaafde taal is, zou er toch zeker aan hun taalkundige vorming wel iets ontbreken.

Maar is het zoo?

Zeker, het valt niet te ontkennen, dat predikanten hun eigen taal hebben, hun eigen zegswijzen, hun eigen woordencomplex, in overeenstemming met de gedachtenwereld, waaruit zij putten, de gedachtenwereld van de Heilige Schrift, het Woord Gods.

Maar waarom sluit dit beschaving uit?

Ook de leeraren bij Middelbaar en Hooger Onderwijs, de professoren aan de Universiteiten, de Inspecteurs bij het onderwijs, spreken een groepstaal, zooals ieder, tot de rentenier toe, die van het drukke leven uitrust, maar waarom ka, n een groepstaal niet beschaafd zijn?

Al wederom, er kan een volksgroep zijn, die er een bepaald jargon op na houdt, maar de groepstaal als zoodanig, waarom kan die niet beschaafd zijn?

Wat verstaat men toch onder beschaafd Nederlandsch? Is dat boekentaal?

Maar, wie spreekt die; en: is die altijd wel zoo hoogstaand ?

Is het de taal van Couperus?

Maar dan spreekt niemand beschaafd, dan Couperus — in zijn boeken.

Is het de taal van officiëele gelegenheden? Die kan anders allerijselijkst taai en krom zijn. Is het soms beschaafd, als men spreekt met Amsterdamsch, Haagsch of Rotterdamsch accent?

Maar dan wil ik liever gelooven, wat ik eens heb gehoord, dat het zuiverst Nederlandsch gesproken wordt in de plattelandsche kolonie Willemsoord (Ov.).

In alle geval is ons de tegenstelling tusschen beschaafde taal en groepstaal wat raadselachtig.

Met name de taal, waarin aan de theologische gedachtenwereld, en de waarheden der Heilige Schrift uitdrukking gegeven wordt, verdient niet, dat haar het merk der beschaving onthouden wordt.

Als de taal de rijkdom der godsgedachten, der eeuwige dingen uitstalt, dan kan dit niet minderwaardig zijn.

Zij is de volslagen tegenstelling van alles wat naar platheid zweemt; zij is de vriendin van alles wat liefelijk is, en welluidt, en van schoonheid.

Trouwens, de taal van den Statenbijbel is door velen als klassiek Nederlandsch geroemd.

Dat de taal der predikanten en de beschaving zoo op gespannen voet staan, lijkt ons vreemd en we kunnen er voorshands niet in meegaan.

J. B..

De Catechisatie en onze studeerende jeugd ^).

De belangrijke artikelenreeks over de Catechisatie, nog niet zoo lang geleden in dit blad gegeven, heeft van onderscheiden zijden het onderwerp belicht, en de verschillende kwesties in dezen behandeld.

Er zou voor ons dan ook geen reden zijn, om over Catechisatie te gaan schrijven, zoo we niet iets uit de practijk naar voren wilden brengen, iets dat moeilijkheid geeft.

Het betreft een categorie van jonge menschen, bij wie het catechetisch onderricht gevaar loopt, niet tot zijn volle recht te komen. Niet, dat de sympathie ontbreekt, maar, omdat voor de bijwoning van de catechisaties en het leeren van de lessen, hinderpalen bestaan.

Met genoemde categorie van jonge menschen bedoel ik niet zoozeer degenen die reeds tot hoogere studie gevorderd zijn, maar bepaald die jongelui, die op gymnasium, lyceum of kweekschool zijn.

De bezwaren die, naar gemeend wordt^ in den weg staan, zijn verschillend van aard.

Om te beginnen, daar zijn ouders, die van gedachte zijn, dat als hun zoon of dochter op het gymnasium, of een andere inrichting van onderwijs, een uur godsdienstonderwijs elke week ontvangt, of bijbelsche geschiedenis-lessen, de catechisatie daardoor onnoodig of overbodig geworden is. Men ontvangt het verlangde onderricht op de school ©n kan geschiktelijk de catechisatie verzuimen: er is dus geen sprake van onverschilligheid of nalatigheid; de jongelui krijgen al, zegt men, wat ze voor hun vorming in dezen noodig hebben.

Dit is echter het eenige niet. Ook waar de ouders niettegenstaande dat uur godsdienstonderwijs op het „gym" of de „kweek" de jongens en meisj'es, toch zenden, blijven de bezwaren. Ze kommen nu van den anderen kant. De jongelui zelf opperen ze. Ze hebben een klachtenboek, waar nog al wat in staat. Ze hebben haast geen tijd om dat catechisatieuur er bij waar te nemen, en met het werk voor 'd© catechisatie klaar te komen. Zijn ze niet den heelen avond na de schooluren doorgaans bezet? Daarenboven, is het niet keer op keer „proefwerk"? dat heel wat tijd kost, om er voor klaar te komen. En dan de jongelui, die van het dorp naar de stad moeten, en van hun tijd een paar uur per dag aan reizen kwijt zijn. Ze hebben hun tijd zoo noodig; er kan zoo moeilijk ©en uur af, met het werk dat er voor gedaan moet worden. Al deze verzuchtingen kan men hooren, als men als predikant op' trouw bezoek van de catechisatie aandringt en op ijverbetoon aandringt.

Zoo ziet men dus, dat er van de eene zijde ©en meer of min principieel bezwaar gemaakt wordt en van de andere zijde de practische moeilijkheden worden genoemd. En — de catechisatie lijdt er onder.

We mogen aan een en ander wel eens de aandacht wijden. Als men tegenwooTdig steen en been klaagt over de onkunde, wat de goddelijke waarheid betreft, bij een deel der opkomende jeugd, dan mag dit reeds er zeker toe dringen, dat het gezin en do kerk zich er op beraden, of er in dezen gearbeid wordt, zoo veel als er gearbeid kan worden, en of alle kracht wordt ingespannen, om het mogelijk te maken dat de jeugd de vorming ontvangt die zij noodig heeft. En als er dan dergelijke bezwaren voor den dag komen, dan hebben we te weten, of de kerk daarvoor opzij moet gaan, ja dan neen, en zoo neen, wat er te doen valt.

Welnu, dan moet al dadelijk gezegd worden, dat het een gansch verkeerde beschouwing is, als aan de jonge menschen, uit overweging van het uur godsdienstonderwijs op de school, door de ouders vergund wordt, de catechisatie te verzuimen. De vraag is eenvoudig, of de kerk haar arbeid, om het zaad des verbonds van den Doop te leiden tot het Avondmaal, en het te onderwijzen tot het het lichaam des Heeren ohderscheiden kan, overdragen kan aan een school, aan ©en leeraar van die school ? • '

We zijn het altijd nog eens met wat wijlen Ds Elzenga van Kampen in een referaat, gehouden op de Algemeene Vergadering van de Nationale Vereeniging te Utrecht (12 Juli 1916) dienaangaande gezegd heeft: „Het doel van dezen arbeid (n.l. van de christelijke onderwijsinrichting) is dan ook niet, te leiden naar den disch des Avondmaals, maar de jonge menschen, die aan zulk een inrichting onderwezen worden, zooveel mogelijk te vrijwaren voor allerlei onchristelijke invloeden, bizonder ook die van de wetenschap uitgaan; en hen voorts in heel hun leven, ook in allen wetenschappelijken arbeid, te leeren bedoelen de eere Gods, en van zijnen Christus". «

En verder: „zulke jonge menschen... moeten ook van de christelijke religie in objectieven zin wat meer weten dan anderen van hun leeftijd". „Keur het daarom nooit af, als ze zoo breed onderwezen worden op dat terrein van de christelijke religie, tot zelfs bijbelkunde, kanoniek en kerkgeschiedenis toe".

„Maar, zeg daarom ook niet, - dat de gewone catechisatie voor hen geheel overbodig is, waar zij vanwege de kerk in de leer der godzaligheid onderwezen worden tot voorbereiding VOOT hun geestelijk© meerderjarigheid, en voor het Heilig Avondmaal". „De catechisatie gaat van de kerk uit, en leidt tot de kerk. Zij tracht de kinderen der gemeente niet alleen te maken tot goede christenen, maar ook tot goede, welgefundeerde, bewuste leden van die bepaalde kerk".

„Ook is de kerkelijke catechisatie m.i. van meer teederen aard. Men kan daar heel wat beter met de jongelui eens spreken over de diepe roerselen van het geestelijke leven, over hun persoonlijke bezwaren en strijd".

Met deze woorden lamnen we ons zeer wel vereenigen. Zij geven duidelijk het kenmerkende van het catechetisch onderwijs aan.

Trouwens aan ©en niet-gereformeerde inrichting bestaat de mogelijkheid, dat een niet-Gereformeerd leeraar het godsdienstonderwijs geeft, zonder zich aan d© Gereformeerde belijdenis te binden. Het is dus niet recht geoordeeld, .wanneer het kerkelijk onderwijs overbodig geacht wordt.

Wat d'è practische bezwaren aangaat, door de jongemenschen zelf ingebracht, dit weegt bij ons inderdaad. We kunnen er inkomen, dat er verzuchtingen geslaakt worden over de voortdurende jacht, om door de leerstof heen te komen, die voor een bepaalden cursus is vastgesteld. Het is wel zoo, dat wie zich aangordt tot iets, de moeilijkheden die eraan verbonden zijn, aanvaarden moet, en het leven is nu eenmaal geen pleziertje, en ieder moet werken; toch vraagt men zich wel eens af, of in den tegenwoordigen tijd niet almeer de jonge menschen gemaakt worden tot pompmachines, inplaats dat hun zelfstandig denken geoefend wordt. Het is parate kennis, die men hebben moet, van alles een hap en een snap, doch het zit zoo loisjes, dat het dunne vezeltje, waarmee het vastzat, bij den gang door het leven O' zoo spoedig vaak losraakt, en daar vliegt het heen. Maar het zij zoo, het is niet anders, je kunt zeggen tot de jongens, zóó is nu ©enmaal het kreupelbosch dat je door moet, hou maar moed en doe je best. En kun je dan in alles geen bolleboos wezen, zie, dat je een goed rapport krijgt, en dat je opschieten kunt. En de catechisatie, och, dat ééne uur, dat de kerk beslag op je legt, zou dat werkelijk ondoenlijk wezen? Kom, als je 't maar graag wilt. Je dominee zal zicD wel wat schikken, met het uur, en zal er wel rekening me© houden, als je eens erg druk ben-t, werkelijk, het komt best in orde. Maar verruimen, . omdat je zoo vreeselijk druk bent, dat moet je niet doen. Je mag de kerk toch niet het loodje

laten leggen? Van de kerk mag je tocli niet verwachten, da, t ze op den overgeschoten tijd moet wachten ?

Als we dit zeggen, dan zullen onze jongelui niet onwillig zijn. 4.

Doch ik weet wel, we zijn er nog niet.

Het is toch maar zóó, zeggen de jongens, je moet maar weer klaar wezen, ben je niet klaar, dan kijken de leeraars lang niet vriendelijk, en bovendien met de proefwerken moet men toch een behoorlijk cijfer hebben, en anders draagt het eindje do last.

En voor wie niet tot de ailervlugste, maar toch tot de ernstige en ijverige leerlingen behooren, kan dit zeer zeker zoo' zijn.

Daarom is er ook iets andeis, dat we uitspreken. We zouden een beroep willen doen op de school, dat er toch ook rekening gehouden worde met het feit, dat de jongelui een avond in de week hun catechisatieuur hebben. Dat dit er niet zoo'n beetje bijbengelt, maar niet minder noodzakelijk is, dan het dagelijksch leeren. Schade zal dit aan den leergang niet toebrengen. Overigens weten we dat ook aan de school de tijd voor de te verwerken leerstof kostbaar is. , Maar er kan, wel. wat geregeld worden, waarvan-de kerk profijt hebben kan.

Hier hebben de ouders hun taak, om , hun invloed te oefenen op een gewenschten gang van zaken.

Het meeleven van de ouders met het .onderwijs zal altijd de leeraren aangenaam zijn, en zoo er een wensch is, die zijl in het belang van de geestelijke vorming van hun kinderen meenen te moeten inbrengen, dan vertrouwen we dat deze ter bevoegder plaatse een gewillig oor vinden zal.

Laten we op deze zaak letten. Want de Keik komt in 't gedrang.


'•) Van een predikant der Geref. Kerken ontving de redactie dit artikel. Als bijdrage tot de wegruiming van wat een gezonde critiek op dominees-taal in den weg staat, w.ordt het gaarne geplaatst. — Red, Kerkelijk Leven.

') Ook dit artikel werd door denzelfden auteur aangeboden.-Red. K. L.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Over dominees-taal en wijze van zegging ¹).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's