GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUWT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUWT

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nuchter oordeel.

We kondigden onlangs aan het Dagboek van een groote-stads-dominee. Dit boek heeft zijn algemeene beteekenis als symptoom: we hadden er enkele bedenkingen tegen. Raak en juist zegt Prof. Dr A. v. Veldhuizen in „Nieuwe Theol. Studiën" (Maart '32):

Dat het in het wanhopige Duitschland 11 drukken haalde, verwondert niet. Het weegt op tegen een bioskoop. De dag van den pastor wordt gevuld met zooveel heterogeens, dat hij wel een avonturier lijkt. De S. kan vrij naar zijn fantazie den dag volstoppen met heel veel sekularisme en erg negatieve indrukken, maar gelukkig is de werkelijkheid minder gechargeerd. Wat ik van het ambt in groote steden heb gezien, maakt me minder pessimistisch. Indien het beeld volledig waar was, dag voor dag, zou het goed zijn, angstig te zwijgen en niet zulk een boek te schrijven als ventiel van eigen overspanning om anderen overspannen te maken. Als iemand u dwingt met hem één mijl te gaan, ga met hem twee mijlen, schijnt hier te zijn toegepast op de grillige eischen der dekadente kuituur, wat minder op den weg der bergrede ligt.

Vooral de laatste zinnen zeggen scherp, waar het om gaat. Als de kerk meer moed had, kerk te wezen, souden vele klachten en aanklachten verstommen. En andere zouden dan eerst recht lós komen; 't werd dan ook t ij d daarvoor.

De tekst van het scheppingsverhaaL

Prof. Dr G. Ch. Aalders schrijft in het „Leidersblad":

„In den beginne schiep God den hemel en de aarde" — met dit machtige woord, dat nergens in de gansche wereldlitteratuur zijn wedergade vindt, vangt onze Bijbel aan.

Volgens verschillende uitleggers, bizonder van sterk moderne richting, is echter dit eerste Bijbelvers niet juist vertaald, en is diensvolgens ook de gewone opvatting, die men daarvan heeft, onjuist.

Volgens hen moet het eerste vers niet als een zelfstandige zin worden opgevat, maar als een tijdbepalende bijzin, waarop de hoofdzin — na een tusschenzin tusschen haakjes of gedachtenstreepjes in vers 2 — in het derde vers volgt. De vertaling wordt dan: „Toen God een aanvang maakte met de schepping van hemel en aarde — de aarde was woest en ledig en duisternis op den afgrond en de Geest Gods zweefde over de wateren — zeide God: er zij licht, en er werd licht". Deze vertaling verschilt niet alleen taalkundig van onze Statenoverzetting, maar ook naar den inhoud. Immers volgens deze vertaling bestond de schepping niet in het-voortbrengen van wat nog in het geheel niet bestond, maar slechts in het geven van een geordenden vorm aan wat in ongevormden toestand reeds aanwezig was; in het tweede vers wordt de aarde, zij het dan ook als „woest en ledig", reeds als bestaande genoemd. Volgens onze Statenvertaling daarentegen worden hemel en aarde door God in den aanvang geschapen, en eerst daarna wordt van die door God geschapen aarde gezegd hoedanig zij was.

In dit geding is het gelijk zeer beslist aan de zijde van onze Statenvertaling. Dit wordt door de overgroote meerderheid der verklaarders, waaronder ook van geavanceerd-moderne richting, zonder eenig voorbehoud erkend. Een zeer modem Oud-Testamenticus zegt zelfs van de andere opvatting, dat ze „bedroefd smakeloos" is.

Hiervoor worden dan verder de gronden aangegeven.

Schrift en Schriftbeschouwing.

In aansluiting aan wat verleden week onder „Kerkelijk Leven" opgemerkt werd, stel ik naast elkaar wat in hetzelfde orgaan („Woord en Geest") door twee redacteuren opgemerkt wordt.

Ds Buskes schrijft:

„Met Dr Ubbink, zoo schreef ik je in mijn vorigen brief, verwerp ik de inspiratietheorie, gelijk zij nog altijd bij zeer velen gangbaar is.

, Deze inspiratietheorie is onnoodig en onjuist.

' Onnoodig, want waarom zou God zich niet aan ons kunnen openbaren door de feilbare woorden van feilbare menschen? Het gaat toch niet om de woorden, die de bijbelschrijvers zeggen, maar om het Woord, dat God in en door hun woorden tot ons zegt. Niet het woord van Jesaja of Jeremia, van Petrus of Paulus hebben wij noodig, maar het Woord van God. Die ooren heeft hoore wat de Geest en niet wat Mozes of Marcus tot de gemeente zegt.

Maar de gangbare inspiratietheorie is ook onjuist Men wil door haar aannemelijk, begrijpelijk, verstaanbaar maken, dat de Bijbel Gods Woord is. Maar dat is onmogelijk, zal de belijdenis: „de Bijbel is Gods Woord" geloofsbelijdenis blijven. De gangbare inspiratietheorie doet bovendien geen recht aan den Bijbel, zooals God hem ons gegeven heeft."

Maar Ds v. d. Brink meent:

„Het trekt mijn aandacht, dat over het algemeen degenen, die hun bezwaren uiten tegen de bestaande Schriftbeschouwing, zooals die in de Nederiandsche Geloofsbelijdenis tot uiting komt, en daarnaast of daartegenover een andere beschouwing plaatsen, dit hoofdzakelijk of zelfs uitsluitend doen op grond van hun meeningen en opvattingen.

Dezulken geven dus hun Schriftbeschouwing. Moet echter niet vóór alle dingen aan de Schrift zelve worden gevraagd, hoe zij beschouwd wil worden?

Ds W. W. Meijnen teekent hierbij aan in „Dordtsche Kerkbode":

Er schijnt in den kring van H. V. voor alle en allerlei beschouwing plaats te zijn!

Men kan er aan toevoegen: het verleden van Ds v. d. Brink schijnt toch nog te spreken.

Dat de argumentatie van Ds Buskes ons onjuist lijkt, behoeven we wel niet meer te betoogen.

Ewestie-XTbbink.

We citeerden Ds P. v. Dijk in zijn kroniek, en geven daarom ook weer, wat Ds Heida hem antwoordt in „Kerkblad Hoek v; Holland etc":

En dat wij het boek van Dr Ubbink onder het licht eener, zij het dan ook zijdelingsche uitnoodiging der Generale Synode moeten bezien, is een voorstelling, die de handen der kerken zou binden. Dat heeft Assen noch gezegd noch bedoeld.

Eveneens:

Als-dat boek, gelijk het toch ongetwijfeld doet, het Schriftgezag ondermijnt en de kerkelijke tucht zelfs in principe ontkent door er geen andere dan moreele kracht aan toe te schrijven, zou dan Assen moeten dienen om dezen kerkeraad, welke hij ook zij, of ook de classe Woerden de handen te binden?

Dat ware in schijn Assen, een pluim op den hoed zetten en metterdaad Assen ondergraven en ter aarde bestellen.

Want dat ware Assen gebruiken, om leervrijheid voor een paar jaren af te kondigen in Nederland's Gereformeerde Kerken.

Ds Heida handhaaft dus zijn meening.

Maria's onbevlekte ontvangenis.

Dr W. A. V. Es schrijft in „Geref. Kerkblad" (Leeuwarden) :

• Ons werd meegedeeld, dat verleden week Maandagavond (7 Maart), bij gelegenheid van een conferentie, die van Roomsche zijde in de kerk in de Speelmanstraat was belegd, om. „niet-Katholieken" over Roomsche leerstellingen en opvattingen in te lichten, ook onze lezing over Lourdes was ter sprake gebracht, en de leider van die samenkomst, een pater van de Dominicaner-orde, zich daarover had verbaasd, hoe wij hadden durven beweren, dat de Roomsche kerk tegen de leer van haar grootsten middeleeuwschen kerkleeraar Thomas van Aquino in, haar dogma van de „onbevlekte ontvangenis" van Maria afgekondigd had. Thomas Aquino is de groote kerkleeraar van de Dominicaner-orde, dan zou de pater als dominicaan daarvan toch wel iets geweten hebben.

Hiertegenover stelt Dr v. Es dan als zijn meening:

We zijn bereid om een geheel© reeks van getuigenissen op te noemen, zoo men het wenscht. Maêir het lijkt ons werkelijk water naar de zee dragen, en uilen naar Athene bi'engen.

En nu weten we wel, dat men van Roomsche zijde altijd al het mogelijke gedaan heeft, om aan het gezag van den grooten Thomas in dit opzicht te ontkomen. Merkwaardig is vooral het sofisme, dat men ook nog in de Kirchenlexion van Wetzer en Welte vindt (IV, bl. 471), dat het in den tijd van Thomas ging over de vraag of de heiliging van Maria plaats had gehad vóór of n a de ontvangenis van Maria, terwijl nu het Roomsche dogma is, dat ze in het oogenblik van de conceptie zelf heeft plaats gehad, en Thomas zeker niet afwerend tegenover het dogma zou hebben gestaan, indien hij de kwestie in den tegenwoordigen vorm zou hebben gekend. Doch afgezien daarvan, dat dit een goochelen met woorden is, die alleen voor degenen, die niet doordenken een schijn kan hebben, omdat heiliging toch altijd een voorwerp veronderstelt, waarop de heiligende actie zich richt, en dit dan of de natuur der ouders (vóór de conceptie) of de natuur van Maria (na de conceptie) zou moeten zijn, is zulk een bewering ook met de woorden van den gevierden kerkleeraar zelf in strijd, die juist de heiliging in het oogenblik van de conceptie als het zeer bijzonder eenig privilegie van den Christus zelf handhaafde. We tarten den dominicaner pater het tegendeel te bewijzen, en dit doen we onder verwijzing naar de Dictionnaire de Théologie Catholique, met kerkelijke goedkeuring in 1922 te Parijs uitgegeven, VII prem. part. bl. 1051, waar de kwestie zeer uitvoerig besproken wordt.

Onwetenschappelijke verdoezeling.

Ds Heida teekent in het reeds gemelde blad een bewering, die uit veler mond den laatsten tijd vernomen wordt:

Wat heden is ketterij, is morgen gezonde, orthodoxe, rechtzinnige, door de kerk gewaarmerkte leer. Wat aan de oppervlakte tegengesteld lijkt, zooals Ethisch en Gereformeerd, is, dieper doorgedacht of van hooger standpunt beschouwd, niet meer tegenover elkaar gesteld, maar in den wortel één.

De schrijver merkt dan op:

Bij zulk een beschouwing verdwijnen ketterij en orthodoxie, kerk en openbaring in de diepte om daaruit nooit meer te herrijzen.

Goethe en de ramp van Lissabon.

De heer A. Wapenaar geeft in „De School met den Bijbel" een verhaal omtrent Goethe door, dat hij aantrof in d'Oliveira's biografie:

De tijding van de aardbeving in Lissabon, waarbij, naar men zeide, zestig duizend menschen het leven hadden verloren, greep den zes-jarigen knaap smartelijk aan. Wat! riep hij uit (en de toen tienmaal zoo oude Voltaire riep hetzelfde), onze God, die aarde en hemel heeft geschapen en in stand houdt: God, die volgens ons eerste geloofsartikel zoo wijs en goedertieren is; is God onvaderlijk genoeg om brave en slechte menschen in één slag te vernielen? Dat kan ik niet gelooven. — En dagen lang trachtte hij zijn tvrijfel te overwinnen. Zijn vader, die hem liefst rechtzinnig hield, pakte hem mee naar de kerk, waar een bekend dominé naar aanleiding van de ramp een preek gaf. Nu, zei de kleuter bij het thuis komen, ik heb er nog eens over nagedacht, maar de zaak is toch eenvoudiger dan dominé zegt: God zal nu toch ook wel weten, dat onsterfelijke zielen niet vernietigd kunnen worden door aardsche gebeurtenissen.

Hnwelijksadvertenties — in onze peis.

Ds J. Gispen schrijft in „De Bazuin":

Voor eenigen tijd werd ik onaangenaam getroffen door een advertentie in „De Standaard". Vanaf mijn prille jeugd kwam „De Standaard" onder mijn oogen en nu nog is, als ik 's avonds thuis kom, mijn eerste werk om „De Standaard" in te zien. De huisvriend en h e t orgaan is nu reeds een menschenleven lang die krant in onze antirevolutionaire kringen. De beginselen werden in die krant altoos zuiver geleerd en doorgevoerd ook in de advertentiekolommen. Helaas kan dat nu niet meer gezegd. Tot tweemaal toe werd ik geërgerd door een huwelijksaanvraag per advertentie in die krant. De eerste maal wendde ik mij persoonlijk tot de redactie met verzoek zulke advertenties voortaan te weigeren. Toch stond voor eenigen tijd weer een dergelijke advertentie in de krant, luidend:

„Onderwijzeres, 29 jaar, G.G. zou gaarne correspondeeren met een Heer van plin. zelfden leeftijd en Godsdienst, om desgewenscht tot nadere kennis te komen."

Een opvoedster der Gereformeerde jeugd ontziet zich niet om op deze door en door wereldsche en met de schriftuurlijke opvatting van een christelijk huwelijk strijdende manier tot een huwelijk te komen. Een antirevolutionair dagblad ontziet zich niet zulk een advertentie op te nemen en te brengen in duizende anti-revolutionaire gezinnen.

Een vrijzinnige geloofsverklaring.

In „Kerk en Wereld" schrijft dhr C. H. Hagen (Den Bosch):

Ds van de Laar Kraft bepleit het aanvaarden, als kort Begrip van ons vrijzinnig christelijk geloof, van de „apostolische geloofsbelijdenis". Hierin echter komen gesteldheden voor als: geboren uit de maagd Maria — geleden onder Pontius Pilatus — nedergedaald ter helle —, die bij de huidige dogmatische bezinning der doorsnee vrijzinnigen, voor velen moeilijk aanvaardbaar zijn. Het zij mij daarom vergund ook te dezer plaatse op te komen voor mijn reeds ten Congresse voorgedragen overtuiging, dat vrij, vrijzinnige Christenen, onze onderlinge eenheid èn eenheid met de andere groepen van het Christendom zouden bezitten, wanneer vrij ons geloofsbezit belijden als het geloof in God: den Vader, den Zoon, den Heiligen Geest.

Openbaart ons niet gansch het heelal en al het natuurgebeuren: de alvoortbrengende wil? (Vorster).

Is niet voor ons in de wereld der naenschen, hoog boven al het natuurgebeuren uit, Christus: de zelfstandige, volheerlijke Mensch, juist door het goddelijk willen in hem?

En stort de Heilige Geest, in het daarvoor opene menschenleven, niet immer door uit: de luister van Christus' heerlijkheid?

En is dit alles niet uit en door en tot den eenen God in Wien allen gelooven, maar van Wien de Christenen zich bewust zijn iets méér te mogen weten dan enkel dat Hij is?

Het is eerlijk, te belijden, dat de 12 artikelen niet meer aanvaard worden. Een zelfde verklaring zou vele ethischen sieren, plus die „hersteld-verbanders", die dialectisch willen doen a la Barth. Ik denk aan „het ledige graf".

Als één van hen dit leest, zal hij natuurlijk weer boos zijn. Wacht maar: later zal men 't zien.

De ethischen in het Heisteld-Verband.

Dr K. Dijk schrijft in „Haagsche Kb." (geref.):

In „Woord en Geest" werken tegenwoordig menschen van allerlei schakeering mee, terwijl in de godsdienstoefeningen van de H.V.-kerken gedurig mannen optreden van ethische richting. Hier ter stede spraken o.a. Dr K. J. Brouwer en Prof. Slotemaker de Bruine. De verschillende gemeenten hebben ten dien opzichte alle vrijheid, mits de predikanten, die optreden, zich houden aan het Evangelie.

(Opmerking. Wie is er nu veranderd, het H.V. of wij? Men beweert van die zijde nu nog op hoogen toon, dat Assen onrecht deed, en zij de 1 ij n der vaderen volgen; dat z ij de rechtmatige voortzetting zijn van Afscheiding en Doleantie. Maar... gelooven zij zelf nog iets van die pretenties? Zou Ds v. d., Brink voor 8 jaar dit hebben getolereerd in onze kerken? Wil men eigen gemeenschap met allerlei „vrijheden", goed, al blijft scheuren zonde voor God, doch laat men dan ophouden die vrijbuiterij gereformeerd te noemen. We hebben eerlijkheid noodig, en die raakt op deze wijze zoek. En is het niet opmerkelijk, dat de voorliefde der H.V.-kerken zich uitstrekt tot ethische predikanten? )

De schrijvers van „De Nederlander" dus wisselen den preekstoel met een beoordeelaar van boeken over de Schrift (!) (herhaalde malen) in „De Standaard". Situatie teekenen is nóódig.

Geen hnisbezoek?

/ Volgens „De Rotterdammer" schreef Dr v. Lonkhuyzen in de „Amer. Wachter" o.m.:

In de groote-stads-kerken doen de predikanten geen huisbezoek — geen tijd zegt men — maar toch soms (let op dat soms) wel tijd voor velerlei geschrijf en vergaderingen, en ieder onzer predikanten in Amerika weet hoe juist het huisbezoek één der voornaamste middelen is om de gemeente niet enkel bij elkander te houden, maar op te bouwen.

Een collega uit de groots stad schreef mij in verband hiermee;

„In 1931 legde ik nieer dan 1000 bezoeken af. Sommige mijner collega's ook. Wat kan men redelijkerwijze meer van menschenkracht vergen bij al den omvangrijken arbeid, dien wij verder hebben? Wat doen velen der dorpsdomineesin vergelijking met ons? "

Ik deel dit mede, niet, omdat ik in Dr v. L.'s artikel een tegen de dominees gerichte aanklacht beluisterde (hij zeide juist, dat men in de groote stad meer rationaliseeren moest, en erkende dus, dat de predikanten dikwijls niet meer kunnen). Maar anderen kunnen zulke artikelen misbruiken, en daarom geef ik de stem van den collega graag door.

Ik geloof, dat er door de stadspredikanten eigenlijk naar verhouding het gauwst vrij geregeld zal „gewijkt" worden, omdat daar alles administratief zoo mechanisch loopt

De vraag is dikwijls: wat is huisbezoek? Een bepaald huisbezoek niet overal doen, wil nog niet zeggen: niet in de huizen komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUWT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's