GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXI.

, Het visioen der dorre doodstisenderen, EzecblSl 37:1-14.

We komen nu tot een zeer bekend gedeelte uit Ezechiël's profetie: het visioen van de dorre doodsbeenderen. Dat we hier met een visioen, een gezicht, te doen hebben, en niet met werkelijkheid, leert ons vs 1 „en de HEERE voerde mij uit in. den geest". Daarin hebben we een onmiskenbare aanwijzing dat het „uitvoieren" niet plaats had in de lichamelijkheid van Ezechiël; wat hier wordt beschreven is een psychisch gebeuren: hoewel de profeet in werkelijkheid ter plaatse waar hij zich bevindt blijft, is het hem alsof hij naar buiten wordt gebracht, en hij ziet en hoort velerlei, dat uitsluitend als psychische ervaring, door Gods Geest bewerkt, moet worden geïnterpreteerd.

Hoedanig nu is het visioen dat de profeet aainschouwt? Hij staat in den geest plotseling bij een vallei, die hij vol doodsbeenderen ziet liggen. Van alle kanten moet hij er langs heen loopen (alweer in den geest), om ten volle onder den indruk te komen ho© talrijk die beenderen wel zijn. En dat niet alleen, maar zijn aandacht moet ook op iets anders gevestigd worden, en wel, dat die beenderen „zeer dor" zijn, volslagen uitgedroogd (vs 2). Over deze dorre doodsbeenderen moet echter de profeet zijn profetisch woord laten uitgaan, hij moet aan die beenderen aankondigen dat God ze weer met vleesch en zenuwen bekleeden zal en levend zal doen worden; en als hij aan. dit Goddelijk bevel gehoor geeft en zijn profetisch woord door de doodsvallei doet klinken, dan op eenmaal ontstaat er een merkwaardig geluid, een rumoer in de beenderen; ze beginnen zich te bewegen, ze voegen zich bij elkaar, er komt weer vleesch op en zenuwen, en God trekt daar een huid overheen, — en zoo liggen daar een menigte, weliswaar nog levenlooze, maar dan toch menschelijke lichamlen (vs 8). Daarop ontvangt Ezechiël een tweede bevel om te profeteeren, dat de levensgeest in deze dooden varen zal; en als hij opnieuw zijn profetisch woord heeft doen hooren komt de levensgeest in de dooden, ze worden levend, rijzen overeind en staan op hun voeten: een onafzienbare menigte (vers 10).

Wat de beteefcenis van dit visioen is, behoeven we niet te gissen. Het woord des HEEREN zelf geeft de verklaring : „deze beenderen zijn het gansche huis Israels. Zie, zij zeggen: onze beenderen zijn uitgedroogd en onze verwachting is te loor gegaan"; maar het profetisch woord moet tot hen klinken: „Ik de HEERE zal uwe graven openen en u daaruit doen opstaan, o-mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israels" (vs 11—14). Het volk Israël gevoelt de ballingschap als een doodstoestand ; als volk is het gestorven, en te midden van de prachtmonumenten der Babylonische cultuur begraven; maar God zegt: Ik zal u uit dat graf weer opwekken, u als volk doen herleven en u terugbrengen in uw land. We hebben hier dus te doen met een aankondiging van den terugkeer uit de ballingschap in het zinnebeeld van herlevende doodsbeenderen. I

Dit is zoo duidelijk, dat men er zich slechts over verbazen kan, dat er nog uitleggers geweest zijn, die hier wat anders in hebben willen zoeken. Met name gaat het dan hierom, of in dit visioen bij voorbeeld ook nog de geestelijke levendmaking, of de lichamelijke opstanding uit de dooden, ja zelfs de oprichting van het Nieuw-Testamentische Godsrijk, of ook de bekeering van Israël tegen het ©inde I ' der wereld worden geprofeteerd. Maar van dit alles is niets in den tekst te vinden. Het doet mij' buitengemeen genoegen dat ik hierbij met instemming kan verwijzen naar een woord dat Ds Berkhoff in verband met dit visioen z©gt: „het gaat niet aan, dez© profetie los te maken uit haar verband, waarin de HEERE haar geeft aan het volk Israël. Immers, er komt een opzettelijke verklaring bij, die haar op dit volk toepast", en dan verwijst hij naar vs 11—14 (De Christusregeering, blz. 160). Als wij ons daaraan houden, — en dat moeten wij, dat eischt de eerbied voor Gods Woord, — dan is er geen enkele reden om in het visioen van de dorre doodsbeenderen iets anders te vinden dan de aankondiging van den terugkeer uit d© Babylonische ballingschap. Men lette er op dat de authentieke, door 'God zelf gegeven verklaring twee dingen uitdrukkelijk uitspreekt: lo. dat de doodsbeenderen zijn het gansche huis Israels ©n 2o'. dat het opkomen uit de graven is de terugkeer naar het land Kanaan. Welnu, als God zelf zegt: de doodsbeenderen zijn het huis Israels, dan mogen wij er niet van maken; óf de zondaren óf alle menschen; wij hebben ons te houden, onverbiddelijk te houden aan Gods Woord. Eu als God zegt: het herrijzen uit de graven is de terugkeer uit de ballingschap (dat staat er zelfs tweemaal: in vs 12 en in vs 14), dan mogen wij er niet van maken: óf de geestelijke levendmaking óf de lichamelijke opstanding óf de bekeering van Israël óf de opbouw van het Nieuw-Testamentisch Godsrijk, of wat dan ook; wij hebben ons te houden, onverbiddelijk te houden aan Gods Woord. En nu weet ik zeer wel, dat de verklaarders die in dit visioen al deze andere dingen zoeken dat niet doen met uitsluiting van den terugkeer uit de Babylonische ballingschap; integendeel, in den regel beginnen zij zelfs met dien terugkeer uit de Babylonische ballingschap op den voorgrond te plaatsen, M: aar, dit neemt niet weg, dat wij hunne verklaring beslist onjuist moeten achten, wijl itt

strijd met de uitdrukkelijke verklaring door God zelf gegeven. Als God zegt: dit beteekent het, hebben wij het recht niet er nog iets anders bij te voegen. God zegt: het beteekent de terugkeer uit de Babylonische ballingschap; dan hebben wij het recht niet te zeggen: er liggen ook nog ander© momenten in, het beteekent ook nog de geestelijk© levendmaking van zondaren of de wederopstanding des vleesches in den jongsten dag, of wat dan ook. Wij moeten ons houden aan den tekst en daarbij Wijven.

Natuurlijk kan men wel zeggen — maar dat is ook weer geheel in overeenstemming met de gansche strekking van Gods Woord — dat in de terugvoering van Israël uit de ballingschap een afschaduwing van de verlossing uit de zonde gegeven wordt; maar dit is heel iets anders dan wat de hierboven bestreden uitleggers bedoelen. Heel Israels geschiedenis is een door God gegeven afschaduwing van de gemeente des Nieuwen Verbonds. Maar daar gaat het niet om; het gaat er om of in het visioen der doodsbeenderen een bepaalde, rechtstreeksche aankondiging van iets anders dan van den terugkeer uit de Babylonische ballingschap gegeven wordt; en daarop moet het antwoord zonder voorbehoud luiden: neen.

Is het na het gezegde nog noodig er uitdrukkelijk op te wijzen, dat hier terugkeer van de Joden uit de Babylonische ballingschap, en niet terugkeer nit een latere, de tegenwoordige, ballingschap over heel de wereld wordt bedoeld? Het zou over-Ixjdig kunnen schijnen dit aan te toonen. Maar ik wil, om elke mogelijkheid van misvatting uit te sltiiten, er op wijzen, dat in vs 11 gesproken wordt van het gansche huis Israels uit de dagen yan Ezechiël. Want ©r wordt melding gemaakt van iets, wat de tijdgenooten van Ezechiël zeggen; zij zijti aan hevig pessimisme ten prooi, zij meenen dat de toestand waarin zij verkeeren van dien aard is dat alle toekomstverwachting is uitgesloten. En nu is het zonder nader betoog wel duidelijk, als tot de toenmalige Joden, die zoodanige gevoelens koesteren, gezegd wordt dat God hen uit hun „graven" zal doen opkomen, die „graven" te verstaan zijn van hun toenmaligen toestand, van het oordeel van Israels nationale verbreking waaronder zij toen verk©©rden. En dan is het eveneens duidelijk, dat het „opkomen" uit die graven, zien moet op het herstel van Israël uit dien toestand van verbreking, waarin het destijds verkeerde: met andere woorden, de terugkeer naar hun land die hier wordt beloofd kan geen andere zijn dan de terugkeer uit de Asryrisch-Babylonische ballingschap. Ik zie niet in, hoe iemand di© ©erbied heeft voor wat de Schrift zelf zegt, het ooit anders zou kunnen verstaan. Hier te denken aan een belofte van terugkeer uit ©en andere, latere ballingschap, is, tenzij dat men eigen inzicht stelt boven het eigen woord Gods, , niet mogelijk.

Wij mogen van dit visioen niet afstappen zonder nog een opmerking te hebben gemaakt. W© hebb©n ©r op gewezen, dat in dit visioen zeker niet de algemeene opstanding der dooden, noch ook de zalige opstanding bepaaldelijk van d© geloovigen wordt aangekondigd. Men kan daarom ook wel met zeker recht zeggen, dat hier de opstanding der dooden niet wordt geleerd. Voor zoover verschillende verklaarders de meening bestrijden, dat de opstanding hier wel zou worden geleerd, zullen wij hun moeten bijvallen. Maar daarmee is toch niet alles gezegd. Met nadruk moet er op worden gew©z©n, dat d© achtergrond van het heele visioen toch wordt gevormd door de gedachte aan de mogelijkheid van de opstanding der dooden. Daarom is het ongetwijfeld te boud gesproken, wanneer iemand gezegd heeft dat hier aan zulk ©©n opstanding niet gedacht wordt. Er wordt w©l ter dege aan gedacht; het geheele visioen b©rust ©r op. De teefcening van de dorre doodsbeenderen die weer met vleesch en huid worden bekleed en waarin dan weer een levensgeest komt, gaat uit van de veronderstelling dat dooden weer kunnen opstaan, dat ze weer kunnen levend worden. Anders zou dit beeld niet gekozen zijn. Ook de wijze waarop de herleving van de doodsbeenderen hier geteekend wordt b©wijst dit. Men ziet hier een onmiskenbaren terugslag op het bericht in G©n. 2:7 aangaande de schepping van den mensch. Zooals daar eerst sprake is van de vorming van het lichaam en daarna van de inblazing van den levensgeest, waardoor de mensch tot een levende ziel, een levend wezen werd, zoo-gaat het hier ook: erst worden de dorre doodsbeenderen weer tot mensch©lijke lichamen gevormd, en daarna worden ze door inblazing van den levensgeest tot levende menschen. Dat zou ZOO' niet g©t©ekend zijn, als ©r niet d© gedachte aan ten grondslag lag, dat dit metterdaad kan. Het is zeer te waardeeren in den jongsten verklaarder van Ezechiël, Dr Troelstra, dat hij er nadrukkelijk voor opkomt, dat, al wordt hier de persoonlijke opstanding uit de dooden niet betoogd of gepredikt, ze wel ter dege wordt ondersteld (in Tekst ©n Uitleg, II© deel, blz. 115). Het blijft daarom ook ten volle gerechtvaardigd, wanneer men de vraag naar de idee der opstanding in het Oude Testament bespreekt, ook een beroep te doen op Ezech. 37:1—14. Mits men er goed van doordrongen is, dat de opstanding hier niet aangekondigd of geleerd wordt. Doch dat doet er ook niet toe. Wellicht is de plaats juist hierom nog van meer waarde, dat de idee der opstanding wordt verondersteld. Dit bewijst toch, dat deze idee, al vindon w© haai-in h©t Oude Testament niet vaak tot uitdrukking gebracht, in Israël tamelijk wel gemeengoed moet zijn geweest.

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's