GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een belangrijk boek.¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een belangrijk boek.¹)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Prof. Diepenhorst heeft door de bewerking van dit boek, zooals het reilt en zeilt, en al is het nog niet DE biografie, zooals we die nog eens hopen te verkrijgen, ons volk een dienst bewezen. Hem kan voorwaar niet het verwijt treffen, dat Groen eens richtte tot hen, di© liever, binnen 'het studeervertrek blijvende, meer prijs stellen op de vermeerdering hunner kundigheden, dan op het gebruik ervan: „hoe menigeen verzamelt, verzamelt, zonder aan den pligt van mededeeling gedachtig te zijn, en in zelfzuchtigen ijver legt 'hij ©en schat van kundigheden op, om zich voor vefe jaren wetenschappelijk genot en dan ook wetenschappelijken roem te verschaffen". Neen, onze auteur deelt gaarne mee, wat hij vond, en geeft gaarne door, wat anderen vóór hem hebben gevonden. En zoo heeft hij ons verrijkt met een boek, waarin ge met een grooten, vromen held, op veelszins uitstekende wijze in kennis wordt gebracht. Als inleiding op. een meer indringende studie van het geestelijk en parlementair leven der 19© eeuw in oais land, is het werk voortreffelijk.

Het leert u Groen kennen als scherp' en vroom beoordeelaar van zijn tijd, wiens oordeel ook voor ons tegenwoordig nog wel veel te zeggen heeft: — „mes études et surtout aussi les grands évène»ments dout nous sommes témoins, ont beaucoup contribué, a m© donner une conviction plus ferm© que hors l'Evangile il n'y a point de salut et que l'incrédulité est Ie grand mal qui agit© l'Europe jusque dans ses fondements". Ge leert uit dit boek, hoe onafhankelijk van staatkundige of standsdogma's deze denker was: hij geeft uitdrukkelijk te kennen, het niet met Bilderdijk eens te zijn, als deze in z'n voorkeur voor de monarchal© staatsorde zóó ver gaat, dat hij daarvan d© ©ssentiëele vorm van d© legitimiteit maakt. Hij zelf kenschetst zijn eigen koningsgezindheid als van republikeinsch-historische tint.

Ge ziet den jongen Groen in z'n zelfstandigheid van oordeel, als hij zich kant tegen de algemeen© sympathie voor de in 1822 opgestane Grieken; als hij opkomt voor rechten en vrijheid van... den bedelaar, en de beschouwing, als zou bedelarij op zichzelf een strafbaar misdrijf zijn, verwerpt, met o.a. dit merkwaardig argument, dat ook in de hoogere standen zoovelen leven, die evenmin als de bedelaar hun brood verdienen.

Ook zijn hartstochtelijk karakter, w©lks branding slechts met moeite getemperd wordt - door de koelt©, die het wetende en dus begrijpende redelijk inzicht brengt, komt in dit boek aan het licht: hij iaat zich in 1830, als in Brussel de opstand is uitgebroken, vervoeren tot de leuze: „beter dood te wezen dan Fransch", ' en z'n heftigheid openbaart zich, als hij moreele fouten meent te zien; „de Prins van Oranje (in October 1830) had Willem III kunnen zijn, en hij wordt Philippe Egalité"; „door zijn gedrag worden de beginsels van recht en eer met voeten getreden".

Maar ook opvattingen en beschouwingen van meer algemeen© bete©k©nis, die Groen in z'n vel© geschriften heeft neergelegd, en die verhelderend voor ons tegenwoordig geslacht kunnen werken, zijn hier bijeengebracht, in onderling verband gezet en daardoor tot een bruikbaar geestelijk kapitaal voor ons gemaakt. Groen's opvatting van de taak des geschiedschrijvers: , , de opzettehjk© beoordeeling is geen wezenlijk vereischte ©ener geschiedenis; zij is óf overtollig óf getwaagd Zijn kenschetsing van de conservatieve partij en haar verhouding tot zijn eigen opvattingen: in verschillende practische punten overeenstemming (b.v. die van vereeniging van vrijheid en gezag; d© wensch naar een getemperde monarchie; de grondwettige souvereiniteit van het Huis Oranje), maar in principes een klove: de conservatieven bestrijden telkens de beginselen, waarin voor ons het steunpunt der politiek ligt", n.l. het Goddelijk recht der Overheid „als oorsprong en waarborg van gezag en vrijheid"; d© conservatieven zien „in het revolutietijdperk het revolutiebeginsel voorbij" ...

In het hoofdstuk: Groen van Prinsterer en de kerkelijke strijd, leert de schrijver u Groen kennen in z'n trouw en volhardend streven, om 'de kerk. die. naar zijn meening, ook in het Hervormd Genootschap, hoe diep gezonken en ontaard, toch nog leefde, te brengen tot bewustheid van haar roeping; ze mag naar zijn oordeel geen persoon op de kansel toelaten, die zich door lastertaal, buiten de gemeenschap der Christelijke kerk heeft gesloten: „een predikant, die den Christus van Renan, of de leer der Transsubstantiatie of het systeem van Proudhon, omtrent het eigendom als diefstal verkondigt, houdt factO' op leeraar te zijn van de Hervormde Kerk". Ook in onze dagen kan voor velen een uiting als de volgende van beteekenis zijn: „Het Christendom openbaart en ontwikkelt zich, naar Gods onveranderlijke ordening, plaatselijk altoos als kerk... zoo men de kerk voorbijgaan of ontbinden wil, zal men zeker het Christendom niet bevorderen; want een Christendom buiten de kerk, met op zichzelf staande belijders, aan wier geloof en afzonderlijke belijdenis de bewustheid van kerkelijke overeenstemming ontbreekt, is overal, maar vooral in^ een land als het onze, op den duur een onbestaanbare zaak". — Hoog en groot denkt deze geleerde, deze scherpe intellectueel, van de kerk! De kerken behooren tot het publieke recht: „Het publiek recht der gezindheden (deze conditio' sine qua non van godsdienstvrijheid) is, in de sfeer van bestuur en wetgeving, schier in vergetelheid geraakt".

„Welk© is d© staatsregtelijke natuur der bestaande gezindheden? Volgens het radicalisme, dat ze

enkel particuliere vereenigingen zijn. Volgens oins, dat zij, als godsdienstige belichaming en bezieling der Natie, in de regehng der godsdienstige aangelegenheden van den Staat moeten worden gekend".

En hoe droevig klinkt ook nog in onze ooren van 1932 na, het woord, waarin Groen de kerkelijke gemeenschap, waartoe hij bleef behooren, teekent: „Als kerk géén leer te hebben, is de leer, bijkans had ik gezegd, de eer, der Nederlandsche^ Hervormde Kerk. Als Kerk niet te gelooven, haar 'geloof. Zij belijdt alleen, dat ze niets belijdt". '

Diep en behartigenswaardig zijn de gedachten van Groen over de Christelijke wetenschap: „ze vindt haar grondslag en steun in hetgeen de ongeloovige wetenschap belemmert. Gaarne erkennen wij dat de ongeleerde zich wachten moet, om over de redeneeringen en onderzoekingen, welke buiten zijn gezichtseinder liggen, het oordeel der onlninde en der voorbarigheid te vellen. Maar de deugdelijkheid der wetenschap' kan ook in den aard van haar uitkomsten op de proef worden gesteld"... Die geheele bladzijde (261) zonden we wel willen overschrijven.

En evenzoo vele andere diepe en schoone gedachten, van Groen, in dit boek verzameld: Ziijn verhouding tot de Roomschen (misschien had de bestrijding van de Roomsche beschuldiging, dat hij kras antipapist zou geweest zijn, nog wel wat forscher kunnen geluid hebben); de eigenlijke redenen en de voornaamste argumenten van zijn verzet tegen de vervolging der Afgescheidenen; zijn •oordeel over de Groninger School; de gronden van zijn afkeer tegen rechtstreeksche verkiezingen, tegen censuskiesrecht, tegen ministerieele verantwoordelijkheid (telkens niet zoozeer daartegen als punten van practische regeerpolitiek, dan wel om de theorie, die er achter schuilt, n.l. die van volkssouvereiniteit); zijn nobele strijd voor de kerkelijke weldadigheid, toen Thorbecke, Octoher 1851, in een ontwerp' van wet op het armbestuur de particuliere en diaconale armenzorg onder staatscontrole wilde stellen; ... met dit alles en nog veel meer brengt dit boek u op de hoogte. Daarbij leert ge er ook uit, dat Groen's opvattingen wijziging ondergaan; b.v. hoe hij, in z'n jonge jaren bevangen, door de privaatrechtelijke staatsopvatting van Von Haller, zich daar later van losmaalct, en onder invloeid van Ötahl, de staat leert zien als res p u b 1 i c a, zaak van het Algemeen. V^e hopen, dat een komende biografie van Groen ons meer nog dan dit boek de O'ntwikkeling van Groen's denkbeelden zal voor oogen stellen. Want ook deze groote in het rijk des geestes is in en door zijn arbeid gegroeid tot diepere kennis, klaarder inzicht, fijnere ontledingsgave.

Maar we moeten deze bespreking, welker lengte een verontschuldiging moge vinden in het belangwekkende van het onderwerp van dit boek, sluiten. Laten we, onder vermelding, dat prof. Diepenhorst ook niet geheel de plicht van critiek op zijn held verzuimt, nog even onze indrukken samenvatten.

De schrijver heeft ons door dit werk verrijkt. Het is als biografie niet zeer sterk, het geeft zich in opzet van bouw, en in vorm, wel bloot aan eenige critiek, het is nog niet de definitieve levensbeschrijving. Maar het is een deugdelijke inleiding in de studie van Groen en diens tijd. Het geeft een kostelijke verzameling van gedachten van Groen over allerlei onderwerpen van historisch en, ook nu nog, actueel belang. Het doorwandelt dit geheele vruchtbare leven als een schoone tuin, en wijst telkens plekjes aan, waar een dieper toekijken nog meer belangwekkends en verrassends zal doen vinden.

En vooral ook, dit boek leert ons, in 1932, vertrouwen, dat contemporaine minachting en haat, veroorzaakt door miskenning en wankennis, tegen die groote mannen, die op het publiek terrein het met God en Zijn Woord durven wagen, op de duur zal moeten wijken voor misschien laat, maar dan op goed en eerlijk weten gegrond, eerherstel. Want het is Groen niet anders gegaan dan Kuyper en Colijn. Velen onzer, wier wangen nog weer gloeien van verontwaardiging, als ze zich herinneren zoo veel persiflage en hoon tegen onze mannen, van meer recente datum, zullen dat met meer gemoedsrust kunnen „daar laten", als zij weten, dat Groen, thans door ieder eenigermat© „bij-zijnde" Nederlander gekend en geëerd, datzelfde overkwam. In de gedenkwaardige rede, die de nog jonge Keuchenius, pas Kamerlid gewOirden voor Arnhem, 23 Augustus 1866 uitsprak ter inleiding zijner interpellatie, begon hij met een korte karakteristiek van zijn voorganger: „het is moeilijker te zeggen, wat de heer Groen in het oog van velen niet is, dan wat hij wèl is. De een noemt Groen van Rrinsterer het hoofd eener partij, waarvan hij ook het eenige lid is; een ander acht hem traag van begrip, onzin sprekende, vol van geheime, maar daarom dubbel gevaarlijke bedoelingen; een derde scheldt hem een op heeterdaad en bij het helderst middaglicht betrapten schuldige aan het misdrijf van omkooping, ik wil zeggen, corruptie. Naar de schatting van anderen weder is hij een absolutist, een demagoog, een agitateur, onder de menschen gelijk aan Rohes-pierre, Danton of een coquet meisje; onder de insecten gelijk aan een spin, of een wolkjes-blazende nachtkapel.

Zoo zag in 't oog van vélen zijner tijdgenooten, Groen er uit. Keuchenius zag in hem een gave Gods.

Dat prof. Diepenhorst ons gelegenheid gaf, in zijn boek die gave Gods nader te leeren kennen, geeft hem recht op onze dank.


') Prof. Dr P. A. Diepenhorst. Groen v. Prinsterer. (J. H. Kok, N. V., Kampen. 1931).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Een belangrijk boek.¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's