GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nieuwe Bijbelvertaling. II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe Bijbelvertaling. II.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

We geven thans het vervolg van ons vergelij'kend overzicht: thans uit den brief aan de Romeinen.

Romeinen 1:20. Want zijne onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn;

Romeinen 1:20. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijne werken met het verstand doorzien, zoodat zij geene verontschuldiging hebben.

R. 3:25; 26. welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening door het geloof in zijn bloed, tot eene betooning van zijne rechtvaardigheid door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, tot eene betooning van zijne rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengenen die uit het geloof van Jezus is.

R. 3 : 25, 26. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te toonen, daar Hij de zonden, die te voren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden — om zijne rechtvaardigheid te toonen, in den tegenwoordigen tijd, zoodat Hij zelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is.

R. 4:11 (vgl. VS. 12). En hij heeft het teeken der tiesnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegeyekeïid,

R. 4:11 (vgl. VS. 12). En het teeken der besnijdenis ontving hij als het zegel van de gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat.

R. 4:14. Want indien degenen die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zoo is het geloof ijdel geworden en de beloftenis te niet gedaan.

R. 4:14. Want indien zij, die (het) van de wet (verwachten), erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg.

R. 5:2. en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. R. 5:5, 6. en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons is gegeven. Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddeloozen gestorven.

R. 5:2. en roemen op hope van de heerlijkheid Gods. R. 5:5, 6. en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods uitgestort is in onze harten door den heiligen Geest, die ons gegeven is, zoo zeker als Christus, toen wij zwak waren, te rechter tijd voor goddeloozen is gestorven I

R. 5 : 12. Daarom gelijk door éénen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzóó de dood tot alle menschen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben;

R. 5:12. Daarom, evenals door éénen mensch de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zoo is ook de dood tot alle menschen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben;

R. 6:4. opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders,

R. 6:4. opdat, gelijk Christus uit de dooden opgewekt werd door de majesteit des Vaders,

R, 6:5. Want indien wij met hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking zijner opstanding,

R. 6:5. Want indien wij samengegroeid zijn met wat gelijk is aan zijn dood, dan zullen wij het ook zijn met (wat gelijk is) aan zijne opstanding ;

R. 6:10. Want wat hij gestorven is, dat is hij der zonde éénmaal gestorven; en wat hij leeft, dat leeft hij Gode.

R. 6 : 10. Want wat zijn dood betreft, is hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft hij voor God.

R. 7:6. maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn onder welken wij gehouden waren, alzoo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter.

R. 7:6. maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zoodat wij dienen in den nieuwen staat des Geestes en niet in den ouden der letter.

R. 7:8. Maar de zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht;

R. 7:8. Maar uitgaande van het gebod wekte de zonde in mij allerlei • begeerlijkheid op;

R. 7 : 11. Want de zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid en door hetzelve gedood.

R. 7 : 11. want de zonde heeft, uitgaande van het gebod, , mij misleid en door middel daarvan gedood.

R. 7:13. Is dan het goede mij de dood geworden? Dat zij verre: aar de zonde is mij de dood gezDorden, opdat zij zoude openbaar worden zonde te zijn, werkende mij door het goede den dood, opdat de zonde bovenmate wierd zondigende door het gebod.

R. 7:13. Is dan het goede mijn dood geworden? Integendeel. Maar de zonde, opdat zij zonde zou blijken, heeft door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod.

R. 8:3. .. heeft God, zijnen Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleesches, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch.

R. 8:3. God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vleesch, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch,

R. 8:9. Doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in den Geest, zoo anders de Geest Gods in u woont;

R. 8:9. Gij daarentegen zijt niet in het vleesch, maar in den Geest, althans indien de Geest Gods in u woont.

R. 9:7. In Isaak zal u het zaad genoemd worden:

R. 9:7. door Izak zal men van zaad van u spreken.

R. 9 : 19. Gij zult dan tot mij zeggen: at klaagt Hij dan nog?

R. 9:19. Gij zult nu tot mij zeggen: at heeft Hij dan nog aan te merken?

R. 13:6. Want daarom betaalt gij ook schatting; want zij zijn dienaars Gods, hierin geduriglijk bezig zijnde.

R. 13:6. Daarom brengt gij toch ook belastingen op, want dienaren Gods zijn juist op dit punt nauwgezet.

R. 13:11. En dit zeg ik te •meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd hebben.

R. 13:11. Gij weet immers toch wel, dat het tijd is voor u om eindelijk uit den slaap te ontwaken. Want het heil is nu dichter bij ons, dan toen wij tot het geloot kwamen.

R. 14:1. Dengenen nu die zwak is in het geloof, neemt aan, maar niet tot twistige samensprekingen.

R. 14 : 1. Aanvaardt den zwakke in het geloof, maar niet om zijne opvattingen te beoordeelen.

R. 14:4. Hij staat of hij valt zijn eigen heer:

R. 14:4. Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan.

Wie met ernst deze plaatsen nagaat, zal zien, welk een werk van beteefcenis hier voor ons ligt.

Wij mogen er wel zeer dankbaar voor zijn.

Niet alsof hiermee bet laatste woord gesproken is. Er zullen meer dan eens gevallen zijn geweest, waarin men tot ©en compromis gekomen is; dit kan haast niet anders. Er zijn dan ook vertalingen, die niet ieder zullen toespreken; andere plaatsen zijn in de oude vertaling gelaten, hoewel velen meenden, dat deze onjuist is. Dat zal evenwel altijd zoo blijven; geen enkele vertaling ontkomt eraan. Hoofdzaak is, dat hier met groote zorgvuldigheid gewerkt is, en op veel punten verrassend licht voor iedereen kan schijnen. Mij' trof de voorzichtigheid (ook ia het aanwenden van tekstcritiek), en de rust, de waardigheid van de taal. Men heeft op juiste wij'ze met ons vo-lk en zijn karakter, en de heiligheid van de Schrift, rekening gehouden, zoover ik kan beoordeelen.

Jammer is, dat tusschen de verzen geen afscheidingsteekentje geplaatst is; en vooral, dat de cijfers op zeer veel plaatsen verkeerd staan. Ik noteerde bij zeer haastige lezing reeds: Matth. 6 VS 34; 9 VS 4; 11 vs 6; 11 vs 29; 16' vs 23; 27 VS 25; Rom. 11 vs 17. Bij Matth. 9 vs 16 ontbreekt het cijfer. Heeft de zetter soms het eerst van allen moeite gehad met de afgrenzing van de verzen, tengevolge van het ontbreken van elk afgrenzingsteeken ?

Maar dit zijn bijzaken. Géén bijzaak is misschien de kwestie der opschriften boven de perikopen. Bij Romeinen zijn ze het gewichtigst, en — ook het meest aanvechtbaar; ze rusten immers voor een deel op exegetische opvattingen, en op aJgemeene gedachten over den bouw van den brief, die niet ieder deelen zal.

Over al die dingen is evenwel te spreken. .Laat onze menschen dit mooie werk zich aanschaffen. Eerst de Korte Verklaring van de firma Kok, en dan daarbij stuk voor stuk deze nieuwe vertalingen. Zoo komen we verder, en kan de bij'bel ons naderbij komen. Daarbij helpt ook het spatieeren van de aanhalingen uit het Oude Testament.

Dit belangrij'ke werk vervulle ons met grooten dank.

Critiek van ProL Haitjema.

Een maand later dan ik verwacht had, gaf „Onder Eigen Vaandel" een critiek van de hand van prof. Haitjema, over de kerkelijke behandeling der zaak van dr übbink. De klacht over de „liefdeloosheid" der Geref. Kerken ontbreekt niet. „Helaas, men wilde korte metten met hem maken". Vragenderwijs worden allerlei onderstellingen geopperd, die, ALS ze meer dan hypothesen, ALS ze dus ook heenwijzingen naar de werkelijkheid waren, de behandelende classis in een droef licht zouden plaatsen.

Deze critiek kan ons niet bekoren. Dat prof. Haitjema een begrip van „tucht" verdedigt, onder betuiging van „zich niet te wiUen onttrekken aan het regime van Woord en Geest" weten wij; en we probeeren deze termen te lezen met „oordeel des onderscheids"; dan vreezen we meteen, dat er met deze tucht toch niets te beginnen zal wezen, en deze beste stuurlui dus altijd aan den wal kunnen blijven staan, krachtens hun opvatting van het „regime" van „Woord" en „Geest".

Maar dat geeft prof. H. nog niet het recht, beschuldigingen uit te spreken over een classis, alleen op getuigenis van den beklaagde. Want in de onderhavige punten heeft het orgaan van de classis deels een weerleggend woord gesproken, (zonder dat prof. H. dat citeert) en voor een ander deel verklaard, niet te willen spreken, wijl het daartoe geen recht had. De bronnen zijn dus niet toegankelijk nog. En toch maar oordeelen?

K. S.

„De onderstelling".

Van Ds A. M. Diermanse ontvingen we ©en ©x. van zijn werk „De Onderstelling in binnen-en buitenlandsche gereformeerde confessies".

Dit boek bij dezen aankondigende, kunnen we niet nalaten, onze blijdschap uit te spreken over den titel. Deze spreekt gelukkig niet van de „Gereform.eerde Kerken in Nederland", doch van de „binnen-en buitenlandsche CONFESSIES".

Dat is inderdaad een vooruitgang.

En de „vruchten" daarvan zijn al dadelijk te zien.

Immers, dat deel der vaderlandsche pers, dat gewoonlijk zich tot taak stelt, de Gereformeerd© Kerken aan te vallen, en van allerlei te betichten, wat zuivere legende is, zou dit boek' zeer stellig hebben aangegrepen als nieuw krij'gsmateriaal, wanneer het direct gehandeld had over den eigen kerkelijken kring, waartoe de schrijver behoort. Voor de zooveelste maal zou dan door die pers wéér over 't hoofd gezien worden, dat de achter ds Diermanse's beschouwingen liggende moeUijkheden precies dezelfde zij'n als de moeilijkheden van de penvoerders in de bedoelde pers; immers: gelijk we reeds herhaaldelijk opmerkten, is datgene, wat in de gereformeerde kerken WEL bedoeld wordt met verbond, doop, „onderstelling" bij de sacramenten, enz., de inhoud van - de belijd eni s s chri f ten, die ook gezegde penvoerders aanvaarden.

Nu evenwel in den titel van het boek de belijdenissen van die penvoerders zelf met name genoemd worden, is de zaak, die ds Diermanse voorstaat, in directen zin een zaak van henzelf geworden; en het brengt haast tot een glimlach (maar dan niet zonder hiunor, d.w.z. niet zonder verdriet tevens), te zien, hoe „mak" die anti-gereformeerde pers dezen keer omspringt met het werk van ds Diermanse. Nu het blijkens den titel hun eigen zaak geworden is, en de vragen op hun eigen hoofd mede rechtstreeks afgewenteld z^, is de belangstelling, voorzoover publiek, veel minder.

Moeten we dit verklaren?

Zoo ja, dan zeggen we: ziehier wereldgelijlcvocmigheid.

Overigens behoeven we over het boek zelf nie(t veel te zeggen. Men weet, waar het over handelt: de vraag, hoe men de leden der kerk heeft te beschouwen, hoe men hen, en hun gedoopte kinderen, heeft te behandelet.; . Gewoonlijk wordt di© vraag aan den kinderdoop vastgekoppeld; maar de leer van den kinderdoop is niet pasklaar gemaakt, los van de vooropgaande „leer des doops" in het algemeen; en de leer van den doop is natuurlijk geen oogenblik te scheiden van de be^ schouwing over het avondmaal, ©n de daarbij aaawezige „onderstelling", dat wie aangaat, geloof heeft, en in dat geloof versterkt wordt.

Het is natuurlijk duidelijk, dat bij den kinderdoop een heel aparte verhouding bestaat, omdat de avondmaalganger zijn geloof beleden heeft, het kind dit niet kon. Maar men moet toch de kwestie in dit groot verband bezien, omdat zóó veel misverstand voorkomen wordt. Want achter heel die dogmatische vraag ligt de beteekenisvolle kwestie: a) of het waar is, dat God zelf den doop aani de kinderen bediend wil zien; b) of, indien dat waar is. God zelf dan misschien tweeërlei soort van sacramenten soms heeft willen invoeren: groep A: sacramenten, die dienen ter geloofsversterking (waarbij de ontvanger wordt ondersteld geloof te hebben: doop van volwassenen, avondmaal), en groep B: één sacrament, dat geheel en al 1 o s van het geloof van den ontvanger moet gedacht worden (de doop van kinderen; „geloof" dan, in verband gezet met het zaad der wedergeboorte). Stelt men de kwestie zóó, dan is er heel wat geharrewar voorkomen. De vraag, of de gedoopte kinderen waarlij'k wedergeboren zijn, is natuurlij'k een heel andere.

Met de beschouwingen van ds Diermanse ben ik het persoonlijk — zoodra hij gaat concludeeren — niet eens. Ik geloof, dat de „tweeërlei lijn", die hij constateert, niet slechts op dit ééne punt, maar door ALLE stukken der dogmatiek heen loopt. B.v. in de kwestie van verkiezing, èn, daarmee in verband : onze verantwoordelij'kheid. Of de kwestie van praedestinatie èn aanbod van genade. Of di© van verkiezing en de veronderstelde niet-wedergeborenheid van wie buiten de kerk objecten van evangelisatie zijn (het verwondert me altijd, dat men dit punt er buiten laat). Of ook de kwestie van voorzienigheid en assurantie. Of die van wereldaahvaarding ' en wereldverlating; van theologisch ©n soteriologisch gezichtspunt; van theo-

centrisch eo. christologisch denken; van supralapsarisme en infralapsarisme; van theo„morph" en anthropomorph spreken over God; en-zoo-voort, en-zoo-voort. Al deze dingen beliooren bijoen, en terwilte van het ééne een kerk te stichten, omdat anderen óók wijzen op het andere, dat is even kortzichtig, en sectarisch, als dat b.v. Docent Kersten een anti-assurantie-kerk zou vi^illen stichten, tégen de „kerken", die de assurantie wèl (heeten te) „loeren". Hij zou daarmee vergeten, dat hij en wij de voorzienigheid Gods leeren, en dat nu de vraag is, of onder dat ééne begrip zoowel het element van waarheid, dat zijn assurantie-vrees in zich heeft, als het andere element van waarheid, dat de assurantie uitspreekt, vallen moet, naar de Schrift. Op denzelfden wankelen bodem als deze fictieve anti-assurantie-kerk staat dan ook de helaas niet-fictieve Chr. G«ref. Kerk. Wat in de protesten van haar penvoerders het waarheidselement is, och, dat zeggen ze bij ons honderdmaal honderd keer scherper, zelfs totoverdrijvens toe (denk maar eens aan de candidatenpreeken van een paar jaar geleden, toen het netjes stond tegen het farizeisme te tóómen). En wat in onze kringen wèl geleerd wordt, dat staat in de belijdenis der Chr. G-eref. Kerk ook; lees maar het boek van ds Diermanse.

Er zijn nu eenmaal in de Schrift telkens twee lijnen naast elkaax getrokken, die een theoloog als Calvïjn gehoorzaam naast elkaar liet staan. Doumergue heeft in verband daarmee gesproken van het antinomisch karakter (Ie caractère aiitinomique) van Calvijns theologie; een uitdrukking, die in onzen tijd vaak misbruikt wordt, en b.v. ook door den bibliothec-aris der R.-K. Universiteit in zijn proefschrift verkeerd uitgelegd is. Maar een uitdrukking dan toch, die, voorzoover ze — afgedacht van het nare woord — goed is, heel dit miserabele en vermoeiende debat over die onderstelling bij den doop etc. op een hooger plan zet, omdat we hier inderdaad tweeërlei gezichtspunt hebban.Maar beide liggen op den bodem der Schrift; < m het is dan ook geen vechterijtje van „A" tegen „B", of van Chr. Geref. (Geref. Bond in de pers, ds Kersten c.s.) tegen de Gereformeerde Kerken, maar een eeuwenoude kwestie, welke ons hier bezig houdt; een kwestie, die alleen daarom opgeblazen werd, omdat men theologische misverstanden, of bepaalde acoents-leggingen in ons land ; ü te gauw aangrijpt als principe van verdeeling. Om dan daarna te preeken over de eenheid.

We kunnen ons om deze reden dan ook niet vereenigen met ds Diermanse's meening, dat deze zAak zoo groote beroering brengt. Beroering brengt a i e t het feit, dat onze belijdenis, precies aJs Calvijn, een „caractère antinomique" (let weer •cqs de boven gegeven afgrenzing van dit begrip) heeft, maar omdat de debatten over deze zaak vergiftigd zijn door kerkpolitiek, en door het feit, dat scheurmakers om een dergelij'k vraagpunt — dat zoo omd is als het christendom — nu verder hun leven moeten besteden aan de verdediging van hün aecent-legging. DIT maakt de beroering, DII: maakt de scheuring. Niet de kwestie zélf. Werd dit ingezien, dan waren we dichteir bij de eenheid der geloiovigen.

Onzes inziens heeft ds Diermanse een onjuiste beschouwing inzake de besluiten van Utrecht 1905 (de grond van de bediening van den doop). Maar ik ga daarop niet verder in, omdat in onze pers deze dingen ai herhaaldelij'k uitvoerig besproken z^n, en ik den goeden indmk, dien ds Diermanse's titel maakt, niet bederven wil, door dit debat weer tot een interne zaak van de Geref. Kerken to maken. Deze laatste hebben nu al vaak over deze kwesties gehandeld; heit wooTd is nu, niet aan den een of anderen penvoerder persoonlij'k, maar aan de kerkelijke gemeenschappen, of deelen daarvan, die leven van de suggestie („onderstelling"!) dat zij iets anders hebben dan anderen, hoewel ze dezelfde confessie met hen zeggen t© bewaren. Want tot DIE kerkelijke gemeensehappen komt een stem, die zegt: uw formulieren vragen herziening.

Het woord is dus niet aan de kerken, die krachtig genoeg wai-en, om een verklaring te geven, maar aan die, welke tot nu toe die kracht misteia,

K. S.

Pzotestantsch Ghristel^ke Reclasseeiing.

We hebben (ongeveer Maart) van de Plrot. Chr. Reclasseerings-Vereeniging melding gemaakt en haar in de belangstelling van onze lezers aanbevolen.

Er is thans aanleiding tot hernieuwing van deze aanbeveling.

Immers, dezer dagen verscheen het eerste nummer van het orgaan der vereeniging.

Het is een maandblad; eindredacteur is dr. C. Beekenkamp; het wordt gedrukt bij de Leidsche Handelsdrukkerij J. Karstens, Hooigracht 35, te Leiden.

Gaarne wek ik op tot actieve belangstelling. De zaak leeft nog veel te weiziig voor ons; hoe noodig dit evenwel is, en welke beginselen hier in geding zijn, wordt in dit eerste nummer nog weer eens duideUjk in het licht gesteld door prof. Dooyeweerd.

Het blad bedoelt principiëele voorlichting en voorts ook mededeelingen van de organisatie en van het publieke leven, ook in verband met de regeeringshandelingen.

De abonnementsprijs bedraagt fl per jaar.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Nieuwe Bijbelvertaling. II.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's