GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKLIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKLIJK LEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„OppervlakMgheid" ?

De Wekker schrijft, dat alleen oppervlakkigheid in de geref. pers kon schrijven, dat alleen De Cock tegen gezangen was.

Mij is deze „oppervlakkige" uitlating niet bekend. Iemand anders ?

Een vervolg op Assen. WL (Slot.)

Tot mijn spijt werd ik gedwongen, dit laatste artikel over het nieuwe hoek van prof. Aalders ©enige weken te laten wachten.

Nu het er thans van komen kan, moge ik met enkel© opmerkingen mijn hartelijke aanbeveling van dit boek in de belangstelling van de lezers nog versterken.

Want wat ik voor ©nkel© weken schreef, dat n.l. „Assen" bij den dag belangrijker wordt, dat meen ik nog ten volle. Over dat woord is in het weekblad „Woord en Geest" naar een bekend recept ©en beetje gespot; de man, die het deed, scheen, niet te begrijpen, dat hij daarmee zijn eindredacteur en heel de kerkelijke samenleving, waarin hij zich om „Assen" begeven heeft, feitelijk in ©en hoek duwde. Als ik zeg, dat „Assen" steeds belangrijker wordt, dan is het natuurlijk duidelijk, dat daarmee niet de personen bedoeld zijn, die er vergaderd hebben, of d© rapporten, die er ingediend zijn, voorzoover ze al of niet op wetenschappelijlïe argumenten hun conclusie gaven, maar alleen, wat ieder voelt, dat de daar behandelde kwestie met den dag meer in het leven ingrijpt, met den dag meer actueel wordt.

Want de in Assen Let geding beheersohendokwestie was er een van de verhouding van Schrift n Wioord Gods, van oergeschiedenis (om dit hcht misverstane woord te bezigen) en hedendaagsche geschiedenis, van goddelijken ©n menschelijken factor van openbaring en wetenschap, van openbaring en wijsbegeerte, van heilsfeit ©n heilsverkondiging, van evolutie of schepping, van evolutie of openbaring, van menschelijk© zelf-ontwei-pen in heilige boeken dan wel van Goddelijke neerbuigende openbaringsdaad. En zoo voort. Deze vragen nu komen meer en meer in het middelpunt der belangstelling te staan; wel zijn er theologen, die in hun populaire lectuur (bladen) de kwestie niet zoo gretig bij den naam noemen en ze niet graag zóó scherp stellen, en di© dan zich in nevelen hullen, als het erom gaat, duidelijk te maken, wat die Gereformeerden nu eigenlijk willen, en wat zij ©r tegenover te stellen hebben in de imchtere practijk, maar dit sclmilevinkje spelen zal toch niet altijd kunnen voortgaan, en wordt straks doorzichtig genoeg. Deze kwesties zijn er; on ze zijn aan de orde gesteld in breed verband, ook in kringen, di© met Assen niets te maken hebben en. er niets van weten. Hoe dwaas het was, dat „Woord ©n Geest" met deze uitlating den spot dreef, is duidelijk, als ik verklaar, dat ik evengoed had kunnen zeggen: „de kwestie-Geelkerken wordt met den dag belangrijker". Is het zoo goed?

Daarom is het boek van prof. Aalders een aanwinst van beteekenis.

Want wat mij juist uit dit oogpunt zoo belangtrijk toeschijnt is dit, dat de auteur zich niet vergenoegd heeft met ©en gereformeerd gedachte interpretatie van de teksten uit Genesis I—III, of een bespreking van de daarbij zich op den voorgrond dringende kwesties, die dan „moeilijkheden" opleveren, en dat hij zich evenmin heeft gemaakt tot een apologeet, die, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, den overgeleverden traditioneelen denkinhoud tegen aanvallen vrijwaart, en die dan straks met een benepen gezicht concludeert, dat het dus ^jheusch zoo gek nog niet is, te gelooven", maar dat prof. Aalders, vóórdat hij thetisch uiteenzet, wat hij van de bekende bijbelteksten en van de bedoelde vraagpunten als Gereformeerd© denkt, eerst ronduit zegt, waar het eigenlijk op aankomt, wat ©r aan algemeen© vragen van open baring ©n geloof ©n Schrift en traditie en oergeschiedenis, etc, etc. achter al die „bizonderheden" ligt.

Dat is voor mijn besef de grootste waard© van het boek.

Want daarom is het, behalve een vervolg op Assen (in de concrete behandeling der daar gestelde kwesties) eigenliJK ook ©©n nader© Begriindung van Assen.

Assen heeft het ongeluk gehad dat het conflict op ©en paar „bizonderheden" werd toegespitst, ©n dat dus de synode, die immers geen theologische conferentie, maar ©en uit het leven zelf opkomend geschil behandelend college was, wel gedwongen werd, voor die „bizonderheden" all© aandacht te vragen, ©n daarover ten slotte speciaal te spreken. De oppervlakkigheid van het lezend publiek, die over openbarings-vragen gauw heenloopt, maar over „een slang" en een „paar boomen" vlot praatstof vergaren kan, deed de rest, om den indruk te vestigen, alsof de zaak afgehandeld was met een exegese van bepaalde teksten. Dat was wel jammer, maar het feit lag er eenmaal toe.

En nu doet prof. Aaldors' werk weer dezen di©nst aan ons volk, dat hij dwingt, aandacht te geven aan die algemeene, heel het probleem van Assen beheerschende vragen. Vóórdat de hoogleeraar van wal steekt met de bespreking van die bepaalde „punten", snijdt hij eerst met groot geduld die algemeene vragen aan.

Zijn boek is daardoor voor den lezer van te grooter waard© geworden. En het is in waren zin opvoedend. Het verlost ons van de „wereldgelijkvormigheid", die de zoowel pro als contra Assen pratende gemeente in haai' debatten voor een deel beheerscht h©eft.

K. S

Wat Christus sprak.

Heel wat dingen gaan leven, móeten ook gaan leven, als men ze in levend verband zet met zijn geloof.

Zoo is het ook met de reetoral© rede, di© prof. dr S. Greijdanus te Kampen gehouden heeft over „het gebruik van het Grieksch door den Heer© en zijne Apostelen in Palestina".

Dit onderwerp lijkt een beetje afgetrokken, ©n de red© zelf, dat zeg ik ©r bij, is als wetenschappelijk stuk natuurlijk niet voor al onze lezers even direct te geniet©n (al kunnen ze ©ig©nlijk, d©sverlangd, haar toch wel volgen, wanneer ze ©enjpaar grieksche en andere citaten laten loepen). Maar zoodra men bedenkt, dat Christus volgens gereformeerd belijden God is. God in het vleesch, en dat de apostelen degenen geweest zijn, di© met Hem waren, en die kerk hebben gediend, waar wij heden bij mogen behooren, wordt de zaak dadelijk anders. Dan wordt het een ontzaglijk ding, b.v., als uw jongen of uw meisje grieksch mag leeren op het gymnasium; uw kmd kan dan niet alleen den bijbel lezen, wat het Nieuwe Testament aangaat,

maar tevens woorden zeggen, nazeggen, indenken, die in den mond van God-in-het-vleesch geweest zijn, indien n.l. Christus Griekscti gesproken heeft. Nietwaar, ook om de dingen zóó te kunnen zien, mag men toch gelooven aan de vleeschwording des Woords.

Prof. Greijdanus heeft in dit geschrift willen aantoonen, dat de Heiland en de apostelen behalve, het Arameesch ook bet Grieksch gesproken hebben. „Bij het Arameesch als hunne moedertaal, hebben onze Heiland en Zijne Apostelen ook van der jeugd, door het verkeer met Grieksch sprekenden, deze taal leeren verstaan en gemalckelijk gebruiken, zoodat Petrus reeds op den Pinksterdag is kunnen beginnen, den Heere in het Grieksch te verkondigen, en later geen moeite had, te Caesarea aan Cornelius en de zijnen het Evangelie voor te stellen..." (48).

Voor mij heeft deze studie van prof. Greijdanus veel nieuws gegeven, en juist in verband met wat boven aangeroerd werd, ben ik er dankbaar voor. Do dingen gaan veel meer voor ons leven, en — hierom wijs ik in dit blad aan déze plaats op prof. Greijdanus' studie — en, — de bijbel komt dichter naar ons toe. Of liever, Christus komt dichter naar ons toe.

Wanneer, gelijk prof. Greijdanus aanneemt. Petrus in het Grieksch de pinkstertoespraak gehouden heeft, dan hebben we de eerste preek van de christelijke kerk niet in vertaling, maar wat de termen aangaat, in het origineel voor ons. Is dat geen fijne ontdekking ?

Wanneer, gelijk alweer prof. Greijdanus met anderen mogelijk acht, Christus het woord p a 1 i n-g en es ie ter aanduiding van het herstel der dingen in zijn wederkomst zelf letterlijk zoo gebruikt heeft, dan wordt die term mij ineens lief, dan schaam ik me, dat wij de wederkomst van Christus en de wederherstelling der dingen, zoo weinig nog met dien naam „palingenesie" aangeduid hebben, en dan neem ik me voor, bij de eerstvolgende preek over Zondag 22 mijn leven te beteren. Is dat niet fijn, op den preekstoel dan voorzichtig het net zoOi te zeggen, als Christus, d.w.z. God in het vleesch, het beeft gezegd? Er is reden, in d i t verband weer ons te bedienen van het in anderen zin (wedergebooo-te van den enkelen persoon) door dr Kuyper vaak gebruikte, toch bij ons niet ingeburgerde woord: palingenesie.

Als, gelijk prof. Greijdanus waarschijnlijk acht, het bekende gesprek van Christus met Pietrus na de opstanding (hebt gij Mij lief? ) in het Grieksch gevoerd is, en dit dan opzettelijk, omdat het arameesch niet rijk genoeg was, om de in het verhaal duidelijk onderscheiden begrippen „philein" (liefde als natuurlijke levensfunctie van den op een bepaald moment gegeven menscb) en „agapaan" (liefde in haar geestelijke, ambtelijke, bewuste, zelf zich plaats toewijzende kracht) uit te drukken, wel, dan liggen hier een schat van nieuwe dingen voor ons. Dan hebben wij b.v. een aanwijzing voor onze „gemoedelijkheid". Ik weet geen gemoedelijker ding, dan dat gesprek, waarbij de tranen in de oogen schieten kunnen. Als wij gemoedelijk zijn, dan vergeten we alle vreemde woorden, vervallen in ons dorpsdiale-ct, verliezen ons sysïeem, onze overweging, onze zelfbepaling, keeren terug tot den naieven natuurstaat. En vindon dat eigenlijk de ware stichtelijkheid. Als Christus evenwel met Ptetrus het gemoedelijkste, en privaatste, en ingrijpendste ziel-aaaisprekende gesprek, bovenbedoeld, opzettelijk voert in het Grieksch, en dus óók Petrus dwingt, de fijne nuance tusschen die twee begrippen aan te vo-elen, en er op te reageeren, dan heb ik niet alleen een krachtige steun voor de prediking, die deze werkwoorden altijd onderscheiden moet, maar dan heb ik eigenlijk ook — een gewichtige les over de vraag, wat gemoedelijkheid, en wat stichting, en wat het „uur der minne" is. Ik voor mij zou dit graag geweten hebben, toen ik in ons blad, later in „Tusschen Ja en Neen", schreef over den naieven christenmenscb, ik zou er een mooi argument aan hebben kunnen ontleenen. Is het niet een groot ding, te moeten rekenen met de mogelijkheid, dat God in het vleesch, de eenige Harmonische Mensch, als Hij vertrouwd, en gemoedelijk spreekt, in staat is, bewust, systematisch, woorden uit een vreemde taal te kiezen? En dat hSj Simon Petrus ook daartoe noopt? Heel de kwestie van naïviteit en reflexie, van spontaan en bewust leven, krijgt door zoo'n enkele opmerking weer nieuwe kleur.

En nu weet ik wel, dat we hier heel weinig met zekerheid kunnen zeggen. Prof. Greijdanus spreekt wat die bepaalde gevallen betreft, ook niet met zekerheid.

Maar dat is nu eigenlijk juist het mooie.

Want nu zijn we aangewezen, niet op een rekensommetje : dit vers is in het Grieksch gezegd, en dit andere niet, maar nu moeten we rekenen met mogelijkheden. Het is mogelijk, dat Christus die twee woorden van daarnet (philein en agapaan) in het gesprek met Petrus heeft gezegd, opzettelijk, in het Grieksch. Zooals wij wel eens, als we niet-gemoedelijk zijn, en niet-intiem, opzettelijk een onderscheiding in een vreemde taal tot haar recht doen komen.

Dit rekenen met de mogelijkheid geeft bij het lezen van den bijbel aansnoring tot nog grooter voorzichtigheid, tot nóg nauwkeuriger studie van den „grondtekst", en tot nóg sterker verlangen naar een nieuwe bijbelvertaling.

Als uw jongen, uw meisje, Grieksch leert, dan leert hij (zij) de taal, waarin naar prof. Greijdanus aanneemt, behalve het „gemoedelijkste" gesprek na de verhooging van Christus (misschien), ook (zoo goed als zeker) het „vreeselijkste" gesprek vóór de vernedering gevoerd is: het onderhoud tusschen Christus en Zijn rechter, Pontius Pilatus. Nieuwe eerbied voor die taal, nieuwe stof ook voor de overweging van Christus' lijden. Als het óns benauwd wordt, als óns het gericht, of het Gericht overvalt, dan zijn wij, al weer, geneigd in ons dialect terug te vallen. Dan verliezen wij onze zelfbeheersching. Maar Christus beeft dan tot Pilatus moeten spreken, in een taal, die van zijn menschelijke natuurlijkheid bewust nadenken, voorzichtigheid, systematisclie woordkeus vroeg. Dat Christus bewust gesproken heeft, zonder ooit in de positie van den naieve', den gedrevene, be vervallen, dat wisten we al; dat ligt reeds opgesloten in het geloof, dat zijn offer bewust geschied is, völ-bewust. Maar het mooie is, dat wat ik als geloovige al wist, nu nader geïllustreerd wordt, in de feiten, ook van de taal, zich daarin openbaart.

Om deze redenen mogen wij dankbaar zijn, dat prof. Greijdanus op dit punt eens het liclit heeft laten vallen onder ons.

K. S.

„Voor" en „tegen". (V. Slot.)

Men moet eigenlijk zijn hoofd schudden over het misbruik, dat van die woorden gemaakt is. Onlangs las ik van een christelijk-gereformeerden voorganger (die dus het samen-leven met ons weigert in het kerkelijke, d.w.z. op dat terrein, waar het „'t meest erop aankomt", waar de druk het sterkst, de spanning het hevigst is). Hij had in ander opzicht echter enkele (misschien uit „verdringings-complexen psychologisch verstaanbare) aspiraties voor „samenwerking" op „ander terrein" (sommigen kunnen de wereld zoo^ aardig in stukken knippen en zijn zoo bijster knap in het uit-elkaar-houden van terreinen, die in de practijk elkaar altijd raken); en zei nu iieel gemo-edelijk: wees toch zoo-onverdraagzaam niet, want Jezus zei: niet verhinderen. Toepassing: leve de interkerkelijke samenwerking! Ik heb toen in een ander blad — het ging tegen de gereformeerden — geantwoord: u moet dat tot de politieke groep viin Ds Kersten zeggen, want déze kring wil immers art. 33 der geloofsbelijdenis in oude redactie toegepast zien (al weten we nooit, hoe). Maar wie wil onder óns met geweld iemand „verhinderen", iemand, die „onder een deksel" of „zonder" met „ons" op te trekken, Jezus' naam gebruikt? Bovendien: als de Heiland van dien man zegt, dat hij, als hij vandaag Jezus' naam publiek gebruikt, vast en zeker niet — al was het alleen maar terwille van zijn eigen menschen — kort daarop op farizeeuwsche manier kwaad van Jezus zeggen kan, nu, — dan is dat zoo'n aanbeveling niet...

Niet-kwaad-kunnen-zeggen. Dat is enkel negatief en het beteekent niet eens een niet-kwaadw i 11 o n - z e g g e n, in het hart. Moet men nu me zulke menschen positief samenwerken? Maar Jezus laat die samenwerkings-gedachte juist los. Johannes drong erop aan, maar Jezus zegt: ophouden daarmee.

En laat men nu ook niet zeggen op vergaderingen etc: alle kerken zijn dus „even goed", en „het komt er niet op aan, waar je bent, als je maar... enz." en „er zal in den hemel niet naar gevraagd worden"; — want Christus heeft van dien exorcistop-zijn-eentje volstrekt geen goedkeuring gegeven; Hij heeft hem alleen laten staan, de man maakte geen „kerk" trouwens, en de Heiland heeft alleen negatief gesproken, dat hij niet-haastig-kwaad zou-kunnen-spreken. Als dat de „eere" van een „kerk" of „actie" moet zijn, staat het er treurig voor. Heeft Christus soms niet méér gezegd? Heeft Hij de bergrede niet gesproken, ieder daarin verplichtend voor zichzelfenin zijn situatie te komen tot de uiterste spanning van gehoorzaamheid, niets toevallig of neutraal latende?

Ik hoop hiermee mijn vrager tevreden te hebben gesteld.

Wat zijn vraag betreft, of het niet „wreed" is, al die menschen, die „niet-tegen-zijn" te beschouwen als „verloren", hij zal verstaan, dat de tekst daarover niet handelt, doch over „de toekomstige roeping der discipelen" (van Leeuwen), in hun naar buiten tredende werk. Op dien arbeid naar buiten legt Christus het volle accent.

Zoo gaat de „toepassing" dezen keer tenslotte precies den anderen kant uit, dan waar velen ze zoeken. Christus zegt ons eenerzijds, dat wat iemand naar buiten doet zien, nog lang niet steeds zijn „binnenste" getrouw openbaart. Hij komt echter anderzijds óns eigen en ons aller geweten belasten met de zware gedachte van verantwoordelijkheid, om in dat werk naar buiten te aanvaarden den vollen eisch der gehoorzaamheid, omdat — nadat de tegenstellingen scherp gesteld zijn — wie niet positief mee vergadert, , tönslotte helpt verstrooien, en aan den anderen kant er een heihge ironie ligt in't objectieve feit, dat wie niet positief tegen kiest, maar ook niet positief mee-doet, wel zijns ondanks gebruikt wordt tot den dienst van het koninkrijk, doch zelf daarin geenszins gerechtvaardigd wordt (wij vermogen niets tegen, maar voor de waarheid; ook Noach's tegenstanders bouwen de ark). Elk ja, en elk neen, elke keuze van blijven of heengaan, elke aansluiting en elk isolement stelt gelijke verantwoordelijkheid. Daarom zet de besproken tekstenreeks ons allen aan het even zware werk; vraagt in het werk óók van kerkvergadering uiterste consequentie, want onze daad doet altijd wat, juist bij onze omgeving, en geeft niemand voor zijn consciëntie een V r ij b r i e f om op zijn lauweren te rusten en niet verder te zwoegen voor de kerk-kwestie. Zoo moet, inplaats van een valsche lijdelijkheid onze publieke „keus"-van-een-„kerk" de sterkste inspanning en zelf-binding aan de wet der gehoorzaamheid achter zich hebben.

En als mijn correspondent in een omgeving woont, waar velen „niet tegen", maar ook niet „vóór" zijn, dan preekt de tekst — en wat geluk is dat — geen enkele noodzaak, om „curieus" (Calvijn) te vragen, of er velen dan wel weinigen behouden worden, doch stelt hèm ginds, en óns hier, voor den eenvoudigen plicht, om dat ééne ding te doen: de kwestie scherp stellen, de menschen te plaatsen vO'Or de keus, en dan niet te leeren inslapen bij een bleeke neutraliteit of slappe probleemstelling, doch met ijzeren consequentie te zeggen, dat alles nu eenmaal erop aankomt. Dan zal mijn correspondent ginds, en dan zullen wij hier, wel menschen tegen „ons" krijgen („wie met Jezus niet vergaderen") en aan den anderen kant zal God hem en ons arbeidsmogelijkheid laten, omdat velen toch blijven luisteren, ook' al krijgen wij hen niet dadelijk heelemoal mee (die „tegen ons niet zijn"), en zóó blijft er, werk tot den jongsten dag. En dat is dan tevens .het werk „van" den jongsten dag; want de tegenstellingen markeeren (iets anders dan ze eigenwillig maken), dat is bij uitstek „eschatologisch" werken; het is: den kalender bijhouden van het messiaansche werk, dat nog altijd aan den gang is, omdat de Vernederde thans de Verhoogde is, gister en heden dezelfde in het uitrichten van het ééne werk', dat God Hem en ., ons" op de handen zette.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKLIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's